Huub Beurskens
Kusters' tafelblad
Telkens als ik een tijdje al lezende zit te bladeren in Zegelboom, de boekuitgave waarin Wiel Kusters zijn gedichten en notities van 1975 tot 1989 heeft verzameld, overkomt me een soortgelijk gevoel als wanneer ik door een stuk natuur, door een landschap of door een stad wandel met iemand die geregeld het lopende gesprek onderbreekt door me bij de arm te pakken, me even stil te houden en me met een blik, een simpel gebaar of een enkel woord te wijzen op iets waardoor hijzelf plotseling is gegrepen: het cirkelen van een vogel in de lucht, de ijver van een kever op een paardenvijg, de wijze waarop het zonlicht binnenvalt in een steeg... Zo iemand laat je onmiddellijk delen in hetgeen zich kennelijk aan hem mededeelt. Even besta je totaal niet meer voor je gezelschap. Tegelijkertijd is er geen sterkere geste van juist een hecht samenzijn denkbaar, immers, je metgezel bestaat zelf eveneens niet meer voor zichzelf, en dat even volledig opgegaan zijn in een verschijnsel buiten hemzelf is precies dat wat hij je aanbiedt met hem te delen. Als je zijn aanbod tot meedelen even onmiddellijk en onvoorwaardelijk weet te aanvaarden als het je wordt gedaan, dat wil zeggen, wanneer je ook iets ervaart van dat waar je metgezel door wordt geraakt, beleef je, achteraf beschouwd, een van die geluksmomenten die uiterst kostbaar zijn, een moment van gedeeld geluk.
Als je, omgekeerd, zelf iemand zo wilt attenderen op een verschijnsel, doe je dat vanzelfsprekend niet met wilde gebaren, niet met uitroepen en evenmin met volzinnen, laat staan met een complete beschrijving van wat je waarneemt. Daarvoor ben je enerzijds te zeer in beslag genomen door je waarneming en anderzijds loop je het niet geringe risico het onderwerp van je aandacht vroegtijdig te verstoren of de betovering ervan te verbreken.
Wiel Kusters gebruikt niet veel woorden, de zinnen die hij gebruikt zijn kort, vaak amper zinnen te noemen, en de gebaren die ze oproepen zijn veelal ingetogen, nooit exuberant. De poëzie die hij schrijft is er duidelijk een die je op verrassende en vluchtige verschijnselen wil wijzen. Let wel: ik schrijf niet dat zijn poëzie er een is waarmee hij, dat wil zeggen, de dichter of van mijn part Wiel Kusters je op iets wil wijzen! Want het grote verschil tussen een heuse wandeling met de heer Kusters en een wandeling door zijn bundeling Zegelboom is erin gelegen - en hierin ligt de kunst - dat zijn teksten gelijktijdig datgene oproepen waar ze je op willen attenderen.
Paard
Bij Wijdenes. Een paard stormt
door het weiland aan. Een wending voor het hek.
Een man zit schrijlings op zijn dak.
Waar rijdt hij heen? Zijn wereld in een storm gevormd.
Een curieuze combinatie: een man op een dak als in een zadel op iets dat per definitie dient te