zicht onthult echter dat de volgorde niet geheel chronologisch is. Een ontwikkeling in stijl zie ik evenmin, Vogels blijft trouw aan zichzelf.
Het heeft waarschijnlijk meer zin om in algemene bewoordingen iets over het gedicht te zeggen. Allereerst worden levensbeschouwelijke lessen uit de natuur getrokken. Dit speelt door heel De harde kern 3. Of het nu gaat om bloemen of dieren of planten, de betrokkenheid bij alles op aarde dat niets terug kan zeggen is groot - kinderen horen hier wellicht ook bij. Tegelijk doemen in de gedichten vervuilers van de natuur op. Hierboven is dat de jager. Niet altijd komt Vogels overigens met een uitdrukkelijke conclusie over natuur- versus cultuurkracht, menigmaal laat ze het bij een beschrijving.
Ten tweede is er in het riet van de eenden beschutting. Talloze gedichten in De harde kern 3 bieden daar varianten op. Met name heeft Vogels het veel over huizen, in diverse stadia van bouw of afbraak, en (middeleeuwse?) stadsmuren en kastelen en citadellen. Soms treden dan metamorfoses op, verstenen er mensen. Maar welke beelden ook worden gebruikt, ze betwisten elkaar in uitzichtloosheid. Verklaarde Matthijs Vermeulen pas tijdens zijn fatale ziekte dat hij zich ommuurd wist, bij Vogels lijkt dit het vertrekpunt. Een constante in haar fantasieën is het paradoxale aan de beschutting. Gewenste huizen worden gevangenissen, beklemtonen het isolement. Elk geluk verbergt een misleidend evenwicht en genereert in feite angst, ‘valse vrijheid’. Veiligheid is fijn, maar barricadeert het leven en laat verantwoording buiten. Bij Vogels is puin een sleutelwoord, slechts na door de omstandigheden gedwongen afbraak treedt vruchtbaarheid in: ‘Verkeerd beginnen is noodzakelijk/ wil men iets duurzaams bouwen: fundamenten/ behoeven eerste stenen, door een kind gelegd.’ Deze gedachte markeert tegelijk het positieve aan opstand. In bijbelse contreien verbaast het dan ook niet dat Vogels zowel in poëzie als proza Mozes tot haar held bombardeert, om precies te zijn de Mozes die de wetstafelen breekt.
In de derde plaats toonde het eendengedicht een tussenoptie, die van het vliegen, een optie die verworpen wordt. Dit correspondeert met een ruimtelijke tegenstelling die vele gedichten in De harde kern 3 lijken te thematiseren. Boven heeft de macht over beneden (een positie die Frida in het proza, wellicht uit verlegenheid, van nature verkiest door steevast plaats te nemen op lage bankjes en dergelijke). Boven verdient niet per definitie de voorkeur. Een bijzonder motief in dezen is het zich in blinde trouw onderwerpen aan een vaderfiguur, hetgeen met verraad wordt beloond. De vader, kun je met een knipoog naar de eenden beweren, vertoonde ooit vluchtgedrag. Toen is de gekwetstheid niet uitgesproken, er was louter een begin van ‘langzaam schrijnen’. Vogels poogt met een bijna grimmig geheugen alsnog de afstand tussen boven en beneden, tussen toen - Amsterdam, oorlog - en nu - Italië, schijnbare vrede - te overbruggen, met alle desillusies van dien. De afstand is, zoals dat heet, spatio-temporeel en verandert het ouderlijk huis als het ware voorgoed in een ruïne. Een laatste demonstratie van de ruimtelijke tegenstelling die ik wil noemen is, hoe halfzacht het ook klinkt, de weg naar boven. Frida Vogels is net als Mozes een echte klimmer. Er wordt bij haar veel gewandeld, en dat krijgt een haast existentialistische lading, getuige de strijd om boven op een berg of klip te raken. Als dit verlangen is ingelost, voltrekt zich even een genieten van het ‘staalblauw’ van de hemel. Maar dit duurt een ogenblik, eeuwigheid is iets voor gelovigen: ‘Details verwarren minder dan totalen,/ kijken is eerlijker dan contemplatie.’
Mijn drievoudige abstrahering uit het boven aangehaalde gedicht licht ik toe aan de hand van een dier waarmee Vogels de meeste affiniteit lijkt te hebben, de mol. Dit eenzame dier houdt zich voor het blote oog onzichtbaar want graaft zich in, is blind en gaat maar door. Het speciale is dat de lezer eenzelfde metamorfose moet doorgaan: