Henk Romijn Meijer
De phonautograaf
Was hij blijven steken in de roes van zijn ontdekking, deze mij onbekende Edouard Léon Scott de Martinville? Was hij te ver heen om die stap te nemen, de weg terug naar het geluid? Misschien had ontzag voor zijn vinding zijn verbeelding getemd en ging hij daarom te snel op zijn lauweren rusten. Zijn phonautograaf is van 1857. Nauwelijks vijfentwintig jaar later kwam Edisons phonograaf, en dertig jaar later vertoonde Emile Berliner zijn grammofoon, de echte, met 78-toeren platen. Die Léon Scott had de wedloop bijna van ze gewonnen! Had niemand hem over de grens kunnen helpen?
Het drama van de gemiste kans! De phonautograaf, in 1865 vervaardigd ‘naar Léon Scott’ door de mij even onbekende Rudolph König, is een hulpeloos apparaat. Daar staat het, de onderdelen gemonteerd op een bodemplaat van 84 × 73 cm - een beetje heftig, overdadig, vervaardigd om zwaar weer te trotseren - zelfs de naam heeft een lettergreep te veel. De ‘parabolische kegel’ rechts rust op een zwartgeverfde gietijzeren steun die een herinnering oproept aan onverwoestbaar tuinmeubilair. Die kegel is een parodie van een scheepstoeter. Hij staat verkeerd om, de wijde kant een beetje opgehouden. Die open muil vangt het geluid dat de membraan in trilling brengt die het nauwe einde omspant, zodat de naald in het brandpunt gaat bibberen en beven - wat een oude truc lijkt dat nu! Misschien zit het grootste vernuft van deze vinding voor ons verstopt in bijzaken als de gietijzeren krullen die zo zijn gegoten dat twee ervan, op de gewenste hoogte en zonder het patroon te verstoren, dienst kunnen doen als scharnieren voor de as waarop de kegel naar voren kan kiepen, en weer terug.
De kegel lijkt het model van een reusachtig kanon. De holle koperen rol links staat op een veilige afstand geschroefd. Maar toen de machine nog dienst deed, ter ‘analyse’ van het ontvangen geluid, en de rol, bespannen met ‘beroet papier’, draaiend (erg langzaam waarschijnlijk) haaks op de naald werd gebracht - toen trok het ka-