Huub Beurskens
Niemand heeft ooit op een foto gestaan
De tot nu toe gepubliceerde gedichten van Marc Kregting wijken zo sterk af van zowel de gangbare traditionele als de gangbare modernistische poëzie, dat je als lezer eerst zelf op zoek zult moeten naar, zoals dat heet, ingangen, handvatten of sleutels. Van een ‘moeten’ als van een van hoger- of lagerhand gegeven bevel is hierbij uiteraard geen sprake. Geen instantie belet je om Kregtings bundels weer spoedig dicht te slaan en ze van je af te schuiven met de opmerking dat je aan zulke gedichten geen touw kunt vastknopen. Maar - en nu begin ik meer voor mezelf te spreken - doel je met dat woordje ‘je’ dan inderdaad op jezelf als persoon, wil je dus eigenlijk zeggen dat jij persoonlijk er geen touw aan vast kunt knopen, of bedoel je met dat ‘je’ iets algemeners, zoiets als ‘men’? En als dat laatste het geval is, wat versta je dan onder ‘men’: je vrienden, familieleden en kennissen, of ook nog je werkkring, of de meerderheid van de Nederlandse bevolking, of alle menselijke wezens, dus inclusief de dichter Marc Kregting? En wat bedoelde ik zelf eigenlijk met dat woordje ‘je’ toen ik hier enkele regels hoger opmerkte dat ‘je’ die bundel uiteraard van ‘je’ af kon schuiven? ‘Men’? En hoezo gebruikte ik de uitdrukking ‘ergens een touw aan vast kunnen knopen’ met betrekking tot het lezen van een gedicht? Hoe moet ik me dat voorstellen, die twee samen, een gedicht en een touw, en dan nog wel een touw dat aan dat gedicht vastgeknoopt zou moeten worden...? Moet het een dun touw zijn, of is het juist dik, is het gevlochten van hennep of van sisal?
Ja maar, kun je of kan men nu uitroepen, dat van het vastknopen van een touw aan een gedicht is slechts beeldspraak, waar alleen maar mee wordt bedoeld dat er van die poëzie niets te snappen is, dat snap je toch ook wel!
Vanzelfsprekend begrijp ik dat, maar bij de woorden ‘touw’ en ‘vastknopen’ stel ik me iets voor, of misschien moet ik zeggen, stelt zich mij iets voor, heel concreet, een ‘touw’. Waarschijnlijk verschilt mijn touwbeeld enigszins van iemand anders' touwbeeld, maar toch, het is, mede daardoor, alles behalve een louter geestelijk algemeen begrip, er is, inderdaad, sprake van een beeld, en daar is geen kruid tegen gewassen. Of wil je beweren dat het mogelijk is zich bij ‘touw’ geen touw voor te stellen? Zelfs bij de woorden ‘geen touw’ kan ‘men’ niet anders dan zich een touw voorstellen, lijkt me. Of dat ertoe doet, of dat belangrijk is? ‘Hier vallen de mussen van het dak,’ schrijft een vriend me vanuit Zuid-Spanje. Ik kan het niet helpen, maar ik zie ze in het stof liggen, onze kleine gevederde vrienden... ‘Ik ben helemaal in de wolken,’ zegt mijn moeder door de telefoon. Ken je mijn moeder? Het is een lief komisch gezicht... En zo zijn er de hele dag door flitsen van beelden en nog eens beelden, waarvan de meeste niet eens worden opgeroepen door pregnante beeldspraak, maar die me gebeuren. Ik heb daar nooit voor hoeven studeren. Veeleer heb ik moeten leren ze te onderdrukken, ten behoeve van het zogenaamde communiceren. Maar ze maken intussen wel degelijk uit wat het verschil is tussen ik en jij, tussen ik en men; onder of bovenop of verwe-