- | omdat het een veelomvattend boek is. |
- | omdat het een versleer, een taaltheorie en een beknopt lexicon in één band is. |
- | omdat het zo'n boek is waarin je op elke pagina wel een of meer regels onderstreept. |
- | omdat het boek je verleidt om allerlei woorden op te zoeken in Van Dale, een manier van grasduinen waar ik dol op ben; woorden als bijvoorbeeld het woord ‘laudatio’ dat omschreven wordt als ‘lofprijzing; aanvoering van de redenen tot het verlenen van een eredoctoraat’. |
- | omdat het een boek is dat zo rijk is dat het zich niet laat samenvatten. |
- | omdat Bronzwaer een definitie van poëzie durft te geven, een altijd hachelijke onderneming; meerdere definities eerlijk gezegd die ook nog eens allemaal hout snijden. |
- | omdat eigenlijk het hele boek een ruimhartige poging is om de vraag ‘wat is poëzie’ te omhelzen, en dat niet poogt te doen door een of andere essentie aan te boren maar door te tonen wat voor vormen en stijlmiddelen in gedichten werkzaam zijn. |
- | omdat hij waar mogelijk de voorkeur geeft aan het gebruik van het woord ‘strekking’ in plaats van ‘betekenis’. |
- | omdat Bronzwaer de continuïteit laat zien tussen traditionele en moderne poëzie, vooral wat betreft de vormaspecten. |
- | omdat hij de geperiodiseerde herhaling beschouwt als een verschijnsel dat fundamenteel is voor poëtisch taalgebruik. |
- | omdat hij het verschijnsel van de periodisering illustreert door te verwijzen naar ‘de loop van de planeten, het ritme van de voortplanting, het vervellen van reptielen en de standen van de maan’, en wel in die volgorde. |
- | omdat hij rijm beschouwt als een voorbeeld van geperiodiseerde herhaling. |
- | omdat hij schrijft: ‘Wat is het wiel anders dan een toepassing van het inzicht dat elk punt op een cirkel bij wenteling terugkeert.’ |
- | omdat hij op grond van de geperiodiseerde herhaling een verrassend verband weet bloot te leggen tussen het gedicht ‘Insomnia’ van J.C. Bloem en het ‘Chrysantengedicht’ van Hans Faverey. |
- | omdat hij een brug slaat tussen klassieke en moderne poëzie en de continuïteit zichtbaar maakt. |
- | omdat hij op de eerste pagina stelt dat de vroegste poëzie bestond uit arbeidsliederen, marsliederen, lofliederen, klaagzangen, jubelzangen en rituele gezangen die als het ware steeds ‘op instructie’ werden gezongen, een instructie die voortkwam uit een praktische situatie. En op de tweede pagina stelt hij dat we ook de zelfopgelegde taak van de autonome dichter kunnen beschouwen als een instructie. Poëzie is altijd pragmatisch verankerd; zij dient altijd een doel, ook als het slechts een doel is dat de dichter zichzelf heeft gesteld. (Wat me denken deed aan een gedicht dat begint met de regel ‘morgen win ik de staatsloterij’.) |