de verte staan er nog een paar, maar die zijn te jong, die waren er nog niet in de tijd dat de heideweg er was. Nee, het is niet meer te achterhalen.’
‘En het was zo'n mooi weggetje,’ zei ik, ‘waarom wordt zoiets nou niet bewaard, bovendien heb ik bepaalde herinneringen aan de heideweg.’
‘Ik ken je wel,’ zei de schorre man, ‘ik herinner me je wel, jij hoorde hier ook bij de onderwereld. Nou ja, onderwereld, onderwereld, je sloeg elkaar op de bek en dat was het. Kun je je Jan en Bertus nog herinneren?’
Nou, of ik me die nog kon herinneren. Ze woonden bij mij in de straat, ze waren een jaar of drie, vier ouder dan ik, wat op die leeftijd veel scheelde. Jan had mij fietsen geleerd. Eerst hield ie de fiets van achteren vast en toen mocht ik het alleen proberen. ‘Je fietst,’ riep hij. ‘Heb je 'm dan niet meer vast?’ riep ik terug. ‘Nee man, kijk dan,’ schreeuwde hij, en ging naast me lopen, met z'n handen naar voren, ik zal dit beeld nooit meer vergeten. Ik kon fietsen.
Z'n wat oudere broer was ook erg behulpzaam. Hij heeft me geleerd hoe je tegen een bal moest trappen. Dat waren jongens die aardig waren tegen jongeren. Hun slungelige buurjongen was een rotzak, die tilde altijd z'n knie tegen je buik als ie vlak voor je stond. Jan en Bertus hielden daar niet van.
‘Hé, hoor je me, zou je ze nog es willen ontmoeten?’ Hij was jij tegen me gaan zeggen. Voor mijn part, maar ik wilde geen jij zeggen, het moest niet te vertrouwelijk worden, ik kende hem niet, al meende hij mij wel te kennen.
Ik schrok op. ‘Ja, natuurlijk zou ik ze nog es willen zien,’ haastte ik mij te zeggen, ‘natuurlijk, want dat moet heel lang geleden zijn dat ik ze voor het laatst gezien heb, es even rekenen, dat moet zo'n vijfenveertig jaar geleden zijn.’
‘Goed, kom vanavond bij me langs, ze zouden vanavond bij me op bezoek komen, misschien dat ze je nog kennen.’
‘O, vast, als ik ze zeg wie ik ben weten ze het meteen weer, daar ben ik zeker van.’
‘Nou goed. Daar, zie je dat gele huis, daar woon ik, kom vanavond maar langs, ik ben benieuwd, kom maar om zeven uur.’
‘Dat zal ik zeker doen. U weet niet half hoeveel zo'n ontmoeting voor me betekent. Het is een ontmoeting met twee mensen, maar tegelijkertijd ook een ontmoeting met m'n eigen jeugd. Tot vanavond dan maar.’
Het was een warme avond. Ik was tien, vijftien minuten te vroeg en