De Gids. Jaargang 160
(1997)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 921]
| |
Irene Costera Meijer
| |
Het onbehagen in 1967Het vooraanstaande culturele tijdschrift De Gids brengt eind 1967 een speciaal nummer uit over onbehagen. De bijdrage van vrouwen is gering. Van de twaalf essayisten is Kool-Smit de enige vrouw. Er is geen enkele vrouw die een poëtische bijdrage levert en slechts één van de eenentwintig korte notities is afkomstig van een vrouw, Annie Romein-Verschoor. Haar aandeel bestaat uit twee alinea's over het onbehagen als managerziekte die ontstaat als men de verantwoordelijkheid voor het grootste bedrijf van de wereld - ‘de samenleving van mens, dier, plant en mineralen’ - op zich neemt. ‘Het onbehagen bij de vrouw’ onderscheidt zich in een aantal opzichten van de overige bijdragen. Waar alle artikelen, notities en gedichten naadloos bij elkaar aansluiten in hun bezorgdheid over natuur, techniek, rassenscheiding, oorlog, welvaartskloof, cultuur en politiek, staat Kool-Smit alleen in haar onvrede over het lot van de vrouw. De behoedzame toonzetting van haar openingsalinea lijkt hiermee in verband te staan. ‘Mannen hebben het heerlijk, vrouwen hebben het rot.’ Dit is het bezinksel dat achterblijft na lezing van een overigens voortreffelijke studie als Le deuxième sexe van Simone de Beauvoir. Het is een bezinksel dat de werkelijkheid vervalst: als er een tweede sexe is dan behoren de meeste mannen er ook toe; topdogs zijn nu eenmaal dun gezaaid. Men kan zelfs | |
[pagina 922]
| |
stellen dat de meeste vrouwen een gemakkelijker leven hebben dan de meeste mannen: het is minder frustrerend routinewerk te verrichten als hoofd van een eenmansbedrijfje dan onder andermans toezicht. (267) De meeste mannen hebben het ook niet prettig, verklaart Kool-Smit. Vrouwen hebben het misschien wel gemakkelijker dan mannen. Bovendien is de situatie van vrouwen vergeleken met vroeger natuurlijk sterk verbeterd. Dan stelt ze: Pro forma vermeld ik voorts dat ik heus wel oog heb voor hiërarchie. Er zijn belangrijker problemen in de wereld - oorlog, honger - dan de ongemakken waar een Nederlandse vrouw mee te kampen heeft, en men kan een hele reeks kwesties noemen van gelijke importantie. Iedereen heeft zijn privé-lijst, en als die niet compleet is komt dat alleen doordat er zoveel dingen buiten zijn gezichtsveld liggen. Nu ligt deze materie binnen mijn gezichtsveld, en dat is mijn enige rechtvaardiging voor het schrijven van dit stuk. (267)
Kool-Smit is zich terdege bewust van het bijkomstige karakter van haar onbehagen. In tegenstelling tot de overige Gids-auteurs voelt Kool-Smit zich geroepen om zich te verantwoorden voor haar onderwerp. Ze is eveneens de enige auteur met een bescheiden, maar wel duidelijke missie. Hopelijk kan mijn privé-inventaris verhelderend werken. Mijn privé-inventaris, want het is uiteraard onmogelijk te spreken namens de helft van de Nederlandse bevolking. Ik kan alleen maar hopen dat sommige vrouwen mijn onbehagen delen en dat een grotere groep het op den duur zal gaan delen. (267) Kool-Smit houdt er anders dan de andere Gids-medewerkers rekening mee dat ze alleen staat in haar onbehagen. Dat is vreemd, want vrouwenemancipatie lijkt immers op een vergelijkbare wijze als de problematiek omtrent milieuverontreiniging, rassendiscriminatie, oorlog of de kloof tussen arm en rijk te kunnen rekenen op publieke aandacht. Wat onderscheidt het onbehagen van Kool-Smit van het onbehagen van de anderen dat zij zo nadrukkelijk schrijft over ‘een privé-inventaris’? De Gids-redactie legde vanwege het themanummer ‘een aantal Nederlanders van verschillende generatie, levensovertuiging en wereldbeschouwing’ de vraag voor: ‘Heeft u ook zo'n last van onbehagen?’Ga naar voetnoot4. De antwoorden zijn onthullend. Zo stelt de auteur G. van Benthem van de Berg: ‘Nee, ik heb geen last van onbehagen. Ik ben blank, behoor tot de middenklasse, woon in een huis met een tuin, doe werk dat ik prettig vind, ben gelukkig getrouwd, heb een zoontje, goede vrienden en verdien schandalig goed. Hoe kan ik nu onbehagen voelen? Wat voor recht zou ik daarop hebben?’ Er zijn wel andere mensen die dat recht volgens hem hebben, mensen die om wat voor reden dan ook niet in staat zijn om een leven te leiden zoals hij dat leidt. ‘Zij willen net als ik een menswaardig leven lijden, gelukkig kunnen zijn, gewaardeerd worden om wat ze zijn en wat ze doen, en enige zeggenschap hebben over hoe ze hun leven zullen inrichten. Of als ze in de arme landen wonen: genoeg te eten hebben en een beetje toekomst voor hun kinderen. Of als ze in Vietnam wonen: de Amerikanen weg, vrede.’ (285) Karel Jonckheere is eveneens van onbehagen gevrijwaard. Bij hem is dat geen kwestie van mazzel, maar een gevolg van eigen inspanningen: ‘Ik heb niet de minste last van onbehagen, dat steriele gevoel van voorbijgaande zwakheid, machteloosheid, stuurloosheid. Om de eenvoudige reden dat ik mijn evenwicht niet laat afhangen van anderen...’ (288) Daniël de Lange pleit voor meer onbehagen, omdat hij het opvat als een maatschappelijk heilzaam waarschuwingssysteem ‘met het risico dat ik er zelf last van krijg’. (289) De politicus J.M. den Uyl schrijft dat hij ‘bij tijd en wijle last heeft van onbehagen’. Dat betekent voor hem: ‘dooie | |
[pagina 923]
| |
insekten op mijn voorruit’, ‘zwermen muggen bij een mooi kampeerplekje’ en ‘een recessie in de welvaartsstaat.’ (293) K. Zickhardt bekent dat zijn onbehagen zijn alibi is. ‘Het alibi van de niksdoener, de toeschouwer, de bourgeois die blijft steken in de verbale solidariteit met de onderdrukten.’ (294) Uit geen van de reacties op de enquête van de Gids-redactie blijkt misnoegen met de kwaliteit van het eigen bestaan. Als er al onbehagen is, dan is dit plaatsvervangend, een schuldgevoel jegens minder gelukkige anderen, of het richt zich op een abstractie als de welvaartsstaat, of iets onbeduidends als dooie of juist levende muggen. Afgezien van Joke Smit hebben de auteurs van De Gids zelf nergens last van, maar vragen maatschappelijke aandacht voor anderen, voor mensen die minder bedeeld zijn, voor de achterhoede, de zwarte bevolking in Afrika of Amerika, de armen, de ongeschoolden, of oorlogsslachtoffers. Als er geen concrete groepen in het geding zijn, dan betreft het ongenoegen veelal een universele problematiek: ‘De kloof tussen de arme en rijke landen’, ‘de cultuur’, ‘een nucleaire en vertechniseerde samenleving’, ‘de verdeling van de welvaart in Nederland’, of ‘het recht’.Ga naar voetnoot5. | |
Vrouwenemancipatie 1967Als vrouwen zich anders verhouden tot vrouwenemancipatie dan succesvolle witte mannen tot de welvaartskloof of rassendiscriminatie, dan zou de tekst van Kool-Smit moeten aansluiten bij andere teksten van vrouwen over vrouwenemancipatie.Ga naar voetnoot6. In 1964 bundelt de Internationale School voor Wijsbegeerte vier lezingen door vrouwen onder de titel Oriëntatie na Emancipatie. De directeur van de instelling die de lezingen organiseerde heeft nadrukkelijk vrouwen gevraagd: ‘[Ik] meende dat in de eerste plaats vrouwen zelf zich over deze waarden moesten uitspreken.’Ga naar voetnoot7. De spreeksters zelf ervaren deze betrokkenheid als minder vanzelfsprekend. Ten eerste blijken ze eensgezind in hun opvatting dat emancipatie een onjuist woord is voor de huidige ontwikkelingen. De emancipatie van de vrouw is in hun ogen gerealiseerd en in feite gaat het nu om een nadere verkenning van wat er daarna moet veranderen: oriëntatie ná emancipatie. Met alle waardering voor de strijdbaarheid van een vorige generatie rijpt op vele plaatsen tegelijk het inzicht dat het - nu elke beroepsmogelijkheid en elke taak in het gezin, die physiek mogelijk is, voor man en vrouw openliggen - gaat om de erkenning dat elk van beiden over mannelijke en vrouwelijke eigenschappen en mogelijkheden beschikt. Hieruit volgt dat ieders speciale gaven tot hun recht behoren te komen, opdat zowel binnen als buiten het gezin man en vrouw in een nieuw verkregen evenwicht begrijpend en waarderend samen kunnen gaan. (6) Ten tweede bepleiten de spreeksters ‘dat men wordt wat men echt is’. Niet emancipatie, maar ‘persoonlijke echtheid’ staat centraal. Het gaat om zichzelf vinden en ook zijn. Men wil met een open oog voor de mogelijkheden buiten, zo diep mogelijk doordringen in het eigen innerlijk, opdat men zijn eigen taak of roeping vindt. Beginselvastheid in groepsverband maakt geleidelijk plaats voor de verwerkelijking der eigen unieke persoonlijkheid in een naar alle kanten open en toegankelijke wereld. (8)
Niet vrouwenemancipatie vormt het doel van de lezingen van deze vrouwen, maar zelfverwerkelijking. Emancipatie doet als ‘zaak van de vorige generatie’ ouderwets aan. Kool-Smit is het niet eens met de gedachte dat de emancipatie is voltooid. Zij stelt dat ‘de emancipatie in het passieve stadium [is] blijven steken’ en benadrukt dat er in de praktijk niets is veranderd tussen toen en nu. Geen enkel feministisch ideaal is bereikt. | |
[pagina 924]
| |
Afgezien van het formele - kiesrecht - wilden de feministen drie dingen: dat de vrouw een vrij mens zou worden, dat ze haar potenties zo veel mogelijk zou verwerkelijken en dat ze een volwaardig lid zou worden van de maatschappij. Op geen van deze drie gebieden is het ideaal van de feministen bereikt, op geen van deze drie gebieden ook zijn vrouwen zover gekomen als theoretisch mogelijk was geweest.Ga naar voetnoot8. Ook de vorm van de lezingen verschilt van de tekst van Kool-Smit. In ‘E“vrouw”cipatie’ presenteert de schrijfster Hella S. Haasse zichzelf als iemand die deel uitmaakt van en spreekt tot een klassiek geschoold, intellectueel publiek, ‘een zich geestelijk bewuste voorhoede.’ (8) Ze gebruikt lange zinnen van vaak wel tien regels; veel moeilijke woorden (feminien in plaats van vrouwelijk, veel Engelse en Franse zinsneden: struggle for better life, tableau-vivant); voorbeelden uit de wetenschap (culturele en historische antropologie) en geschiedenis (de Oudheid, de Franse Revolutie). Waar ze Betty Friedan aanhaalt, gebeurt dat op een filosofisch punt over vrouwelijke ‘archetypen’ (17). Terwijl Haasse onder meer een classicus citeert en haar betoog opbouwt rond klassieke godinnen als Pallas Athene en de wijze Sophia, gebruikt Kool-Smit personeelsfunctionarissen en enquêtes als aangrijpingspunt voor haar verhaal. Ze drukt zich uit in korte dagelijkse zinnen die vrijwel nooit meer beslaan dan twee regels. Het is overigens niet zo dat de spreeksters uit 1964 blind zijn voor de problemen van vrouwen. De emancipatie mag dan voltooid zijn, dat betekent geenszins dat er niets meer te verbeteren valt. Zo vraagt Hella Haasse zich af waarom vrouwen in het openbare leven geen rol van betekenis spelen. Haar antwoord op deze vraag illustreert evenwel de vergeleken met Kool-Smit andere toon en inhoud van haar argumenten. Ze verwijst naar het ontbreken van ‘archetypen van het geslachtelijk-rijpe bloeiende vrouwelijke, dat tevens wijs en moreel goed is’ (18) en de historisch gegroeide verhoudingen waaronder vrouwen hun ultieme bestemming vonden in de steeds minder gewaardeerde privé-sfeer. (19-23) In haar filosofische verhandeling legt Haasse de nadruk op het beschrijven van een ideaaltypische verhouding tussen de geslachten in een gefeminiseerde maatschappij. ‘Het onbehagen bij de vrouw’ somt daarentegen diverse praktische obstakels op die een beletsel vormen voor de integratie van de gehuwde vrouw aan het werkende leven. De belangrijkste factor is volgens Joke Kool-Smit de verschillende status en functie van het huwelijk voor vrouwen en mannen. Voor de man zijn huwelijk en vaderschap maatschappelijk gezien incidenten, voor de vrouw niet. Als een man trouwt kiest hij een levenspartner, een vrouw kiest in de meeste gevallen bovendien een levenswijze, het huisvrouwschap. (269) Mannen ontlenen hun identiteit aan hun werk. Vrouwen ontlenen hun identiteit aan hun burgerlijke staat (getrouwd, ongetrouwd) en aan het werk van hun echtgenoot, aldus Kool-Smit. De vrouw wordt bovendien pas als volwassene beschouwd als zij moeder wordt. Of mannen hun levensvervulling bereiken hangt goeddeels af van hun eigen inspanningen, de toekomst van de meeste vrouwen hangt af van de man waarmee ze toevallig getrouwd zijn. Kool-Smit concludeert: De sociale positie van vrouwen wordt dus dubbel door mannen geconditioneerd: in de eerste plaats doordat zij er een hebben, - of niet; in de tweede plaats doordat hun status rechtstreeks afhankelijk is van de positie van de man. Als men deze elementaire gegevens bekijkt, is het niet verbazingwekkend dat vrouwen in ons huidige cultuurpatroon weinig ambitie tonen. Het verbazingwekkende is eerder dat men zich daarover verbaast. Alles is erop gericht bij vrouwen de indruk te doen postvatten dat niet hun eigen initiatief bepalend is voor hun leven. (269) | |
[pagina 925]
| |
Kool-Smit voegt aan deze belemmerende factoren nog toe dat de opvoeding van kleine kinderen een concentratieverstorende, blikvernauwende, maatschappelijk vervreemdende bezigheid is die zeven dagen per week, twaalf uur per dag in beslag neemt, terwijl moeders nauwelijks het gevoel hebben dat er iets concreets uit hun handen komt. Moeders krijgen zo praktisch geen kans een normaal mens te worden, zeker in het huidige flat- en autotijdperk, dat van elke moeder een permanente schildwacht maakt. In het essay van Hella Haasse fungeert ‘de vrouw’ als een abstractie. Haasse schrijft niet over concrete vrouwen, maar houdt een wijsgerig betoog over de noodzakelijke en wenselijke ontwikkeling van ‘de vrouw’, ‘de man’ en ‘de mens’. Haasse schetst een vrouwbeeld en bepleit in abstracto mentaliteitsverandering. Kool-Smit schrijft heel concreet over vrouwzijn en stelt materiële veranderingen voor op het gebied van de belastingwetgeving, zelfbeschikkingsrecht bij abortus, een dertigurige werkweek en wettelijke waarborgen dat voor vrouwen (gehuwd of ongehuwd) geen andere regels gelden dan voor mannen op het gebied van benoeming, promotie, pensioenrechten en ontslag. Een ander belangrijk verschil tussen Haasse en Kool-Smit is hun verhouding tot vrouwen. Haasse spreekt niet als vrouw, maar tot vrouwen. Ze identificeert zich met ‘een zich geestelijk bewuste voorhoede’. Haar ‘wij’ is een ongeseksueerd, intellectueel ‘wij’. Kool-Smit erkent daarentegen meer aspecten van zichzelf dan de rol van intellectueel: In een recente publikatie [Vorming tot Vrouw, icm] constateert dr. Trimbos met afgrijzen dat de Nederlandse huisvrouwen het heerlijk vinden huisvrouw te zijn. Uit de enquête onder auspiciën van Philips gehouden onder de Nederlandse huisvrouw valt dat inderdaad op te maken. Uitspraken als ‘houd van orde in huis’, ‘huis netjes en schoon houden’ schijnen er niet om te liegen. ‘Kudde stofzuigervee’ is dan ook de - impliciete - diagnose die dr. Trimbos stelt.
Kool-Smit beschouwt zichzelf als lid van de ‘kudde stofzuigervee’. Ze is een lotgenoot van de vrouwen over wie ze schrijft. Dit lotgenootschap verwijst naar een cruciaal verschil tussen Kool-Smit en andere auteurs over emancipatie. Eerdere Nederlandse publicaties over emancipatie zijn, ongeacht de sekse van de auteur, geschreven vanuit de afstandelijke, intellectuele invalshoek van de deskundige. Hoewel veel auteurs ook vrouw waren, schreven zij niet als vrouw. ‘De vrouw’ vormde voor deze vrouwen evenzeer een Ander, een abstractie of een object, als voor de mannelijke deskundigen. ‘Het onbehagen bij de vrouw’ breekt met deze praktijk. Kool-Smit spreekt niet alleen als vrouw, zij spreekt vrouwen bovendien aan als vrouw. Door haar directe aan de dagelijke praktijk ontleende voorbeelden en taalgebruik gaat ze er niet van uit dat haar tekst wordt gelezen door een select geleerd gezelschap, maar door zoveel mogelijk vrouwen. Dat Kool-Smit uitdrukkelijk schrijft over ‘mijn gezichtsveld’, ‘mijn privé-inventaris’, ‘mijn onbehagen’ en ‘mijn privé-onlust’ duidt bij nader inzien niet op bescheidenheid, maar op een duidelijke stellingname. Haar ‘ik’ loopt naadloos over in ‘vrouwen’. Kool-Smit provoceert, omdat ze haar eigen ervaringen als vrouw inzet als bron, invalshoek en richtsnoer voor concrete maatschappelijke veranderingen. Ze is daarmee de eerste ‘deskundige’ die sinds lange tijd de ervaringen van vrouwen en zichzelf (weer) serieus neemt als toetssteen | |
[pagina 926]
| |
van wetenschappelijke uitspraken over vrouwen. | |
The Feminine MystiqueIn eerste instantie verbaasde het me dan ook dat Joke Kool-Smit, in tegenstelling tot de meeste andere auteurs over emancipatie, nergens in haar artikel verwijst naar The Feminine Mystique (1963) van Betty Friedan, met wie ze deze persoonlijke benadering deelt. Ook Friedan presenteert haar boek expliciet in het verlengde van haar eigen leven. De eerste regels van Friedans voorwoord luiden: Gradually, without seeing it clearly for quite a while, I came to realize that something is very wrong with the way American women are trying to live their lives today. I sensed it first as a question mark in my own life, as a wife and mother of three small children, half-guiltily, and therefore half-heartedly, almost in spite of myself, using my abilities and education in work that took me away from home. It was this personal question mark that led me, in 1957, to spend a great deal of time doing an intensive questionnaire of my college classmates.Ga naar voetnoot9.
Friedans eigen ervaringen inspireren haar tot het opstellen van een vragenlijst voor haar vroegere studiegenoten. Na het verwerken van de tweehonderd antwoordformulieren komt Friedan tot de conclusie dat de problemen en geneugten van deze groep vrouwen niet stroken met het beeld dat van hen geschetst wordt in damesbladen, wetenschappelijke rapporten en analyses. There was a strange discrepancy between the reality of our lives as women and the image to which we were trying to conform, the image that I came to call the feminine mystique. (7) De realiteit van de ongelukkige huisvrouw correspondeert niet met het binnen de sociale wetenschappen en reclame vigerende beeld van de zielstevreden echtgenote en moeder. Bovendien staat dit ideaalbeeld, waaraan oppervlakkig gezien miljoenen Amerikaanse vrouwen voldoen, ook nog haaks op de wassende stroom publicaties over de menselijke identiteitsvorming. De strekking ervan - zelfverwerkelijking en zelfontplooiing - gaat volgens Friedan niet op voor vrouwen. Friedan signaleert twee asymmetrieën: ten eerste klopt het beeld van vrouwen niet met hun eigen ervaringen en ten tweede bestaat er een ideologische discrepantie tussen de ideale mens en de ideale vrouw. Het boek wordt een bestseller. Tegen de tijd dat Kool-Smit haar artikel schrijft, zijn er al miljoenen exemplaren van verkocht. Het boek vormt de directe aanleiding tot de oprichting in 1966 van de National Organization for Women.Ga naar voetnoot10.
Zowel Betty Friedan als Joke Kool-Smit presenteren zichzelf nadrukkelijk als lotgenoten. In beide gevallen staat een persoonlijk gevoeld onbehagen aan de oorsprong van hun werk. Beide auteurs onderstrepen het afgeleide bestaan dat (huis)vrouwen leiden, het niet kunnen bepalen van het eigen leven en de verstrekkende sociaal-psychologische gevolgen daarvan. Het maakt vrouwen futloos en depressief als ze ontdekken dat het leven slechts een bestaan in dienstbaarheid voor hen in petto heeft. Gezien de overeenkomsten qua inzet en strekking tussen Friedan en Kool-Smit, is het opvallend dat de laatste in haar ‘Onbehagen bij de vrouw’ de eerste nergens noemt. Hoe valt dit te verklaren? Zijn er wellicht naast overeenkomsten ook opmerkelijke verschillen tussen de twee teksten? Anders dan Kool-Smit, die zich afvraagt waarom vrouwen helemaal niet buitenshuis wensen te werken, gaat Friedan er zonder meer van uit dat dit de oplossing is voor de problemen van vrouwen. Daartoe toont ze overtuigend aan dat het een mythe is dat de werkende | |
[pagina 927]
| |
vrouw ongelukkiger zou zijn dan de huisvrouw. In tegenstelling tot de huisvrouw, bij wie de identiteitsproblemen in de tijd toenemen, wordt de werkende vrouw steeds meer zichzelf. They had problems, of course, tough ones - juggling their pregnancies, finding nurses and housekeepers, having to give up good assignments when their husbands were transferred. They also had to take a lot of hostility from other women - and many had to live with the active resentment of their husbands. And, because of the mystique, many suffered unnecessary pains of guilt. It took, and still takes, extraordinary strength of purpose for women to pursue their own life plans when society does not expect it of them. However, unlike the trapped housewives whose problems multiply with the years, these women solved their problems and moved on. They resisted the mass persuasions and manipulations, and did not give up their own, often painful, values for the comfort of conformity. They did not retreat into privatism, but met the challenges of the real world. And they know quite surely now who they are.Ga naar voetnoot11. Vrouwen worden door Friedan aangemoedigd het leven in eigen hand te nemen en zich niet te conformeren aan de verwachtingen van anderen. Serieuze arbeid buitenshuis bepleit Friedan als oplossing voor de identiteitsproblemen van vrouwen. Women as well as men, can only find their identity in work that uses their full capabilities. A woman cannot find her identity through others - her husband, her children. She cannot find it in the dull routine of housework. (324) Hoewel Friedan oog heeft voor de praktische problemen die kleven aan het buitenshuis werken van vrouwen, moet het werken buitenshuis toch vrij eenvoudig gerealiseerd kunnen worden door ‘nurses and housekeepers’ in te schakelen. Een achterstand in onderwijs is oplosbaar door een systeem van volwasseneneducatie. Het voornaamste obstakel is bij Friedan dan ook niet praktisch, maar ideologisch van aard: de foutieve beeldvorming over vrouwen, de ‘feminine mystique’. Kool-Smit gaat een stap verder dan Friedan door (de privileges van) de man ter discussie te stellen. Naast gelijke betaling en minimumhonorering gaat het haar in tegenstelling tot Friedan minder om het verbeteren van de individuele ontplooiingsmogelijkheden van vrouwen, dan om de noodzaak tot gelijkheid van vrouwen en mannen: Een flink stuk huwelijksproblematiek berust op het feit dat man en vrouw op het ogenblik een zo verschillend leven leiden. En als men dit uit de wereld wil hebben, moet men zorgen dat hun levens op elkaar lijken. (272)
Friedan stelt dat de vrouw meer mens moet worden - mannen komen in haar boek nauwelijks voor - terwijl Kool-Smit een gelijk worden van vrouw én man verdedigt. Ook op het terrein van de seksualiteit lopen de visies van Friedan en Kool-Smit niet parallel. Gaat het Friedan om het ontkrachten van de mythe dat een carrièrevrouw seksueel frigide zou zijn, Kool-Smit besteedt een groot deel van haar betoog aan het ‘recht van de vrouw over haar eigen lichaam’ (275). Als wij ergens een ongenuanceerd feminisme nodig hebben dan is het hier. Want als er ergens sprake is van klassejustitie op grote schaal, van systematische discriminatie jegens een bepaalde bevolkingsgroep, als ergens de vrouw als onmondig wezen wordt beschouwd, dan is het op het gebied van abortuswetgeving. (274) Voor Kool-Smit heeft abortus alles te maken met haar gelijkheidsstreven. Als abortus een recht is van elke vrouw, schrijft Kool-Smit, ‘zal | |
[pagina 928]
| |
de vrouw tegelijkertijd een stuk van haar achterstand op de andere vertegenwoordigers van het menselijk geslacht hebben ingelopen.’ (275) In The Feminine Mystique komt abortus echter niet voor. Friedan legt de nadruk op individuele ontplooiing via een systeem van permanente educatie.Ga naar voetnoot12. Ze bepleit (parttime) werk dat vrouwen kunnen combineren met hun werk in het gezin. Kool-Smit wijst juist op de gevaren die verbonden zijn aan werken in deeltijd. Het bevestigt de halfslachtige positie van de vrouw op de arbeidsmarkt. Het vermindert hun promotiemogelijkheden en versterkt het beeld dat werken voor gehuwde vrouwen een vorm van vrijetijdsbesteding zou zijn. Kool-Smit stelt daartegenover het perspectief van algemene werktijdverkorting. Als iedereen bij voorbeeld een 30-urige werkweek heeft, zal het voor echtparen gemakkelijker zijn kinderen te combineren met een volwaardige werkkring, dan wordt het voor vrouwen ook mogelijk een carrière op te bouwen zonder onderbrekingen.Ga naar voetnoot13. Friedan en Kool-Smit verschillen op belangrijke punten. Friedan beschrijft het vrouwelijk perspectief van individuele ontplooiing via onderwijs en serieuze (parttime) arbeid, zonder dat dit consequenties hoeft te hebben voor (de positie van) mannen. Kool-Smit schrijft over rechten van vrouwen die de privileges van mannen ondermijnen, opdat hun levens meer op elkaar kunnen gaan lijken. Zelfontplooiing, typisch voor Friedan, staat hier tegenover zelfbeschikking, een centraal begrip bij Kool-Smit; harmonie tegenover ‘gezond egoïsme’; meer ruimte voor vrouwen tegenover eerlijk-alles-delen; de asymmetrie vrouw-mens tegenover de asymmetrie vrouw-man.
Het wordt nu begrijpelijk waarom, in tegenstelling tot een mede Gids-auteur, de psychiater A.J. Westerman Holstijn, Kool-Smit nergens verwijst naar The Feminine Mystique. Betty Friedan ontketende in de Verenigde Staten een feministische revolutie, in Nederland worden haar ideeën geïntegreerd in een al bestaand en onder deskundigen gevoerd debat over de Vrouw als Vraagstuk van de Geestelijke Volksgezondheid. Toonaangevende psychiaters als Frits Buytendijk en Kees Trimbos nemen Friedans aanbevelingen goeddeels over.Ga naar voetnoot14. Bovendien blijkt de verwerking van Friedans gedachtegoed uit enkele officiële rapporten die in de jaren zestig verschijnen over de ‘integratie van de gehuwde vrouw in de maatschappij’. De problematiek en de oplossing van Friedan was al doorgedrongen in Nederland, zelfs bij de overheid. Hella Haasse, de psychiaters Trimbos en Buytendijk delen Friedans omschrijving van het ‘probleem zonder naam’, haar strategie en tot op zekere hoogte haar oplossing. Hun probleem formuleren ze in relatief abstracte en algemene termen als de beeldvorming omtrent het niet-mens zijn van de vrouw. De strategie is mentaliteitsverandering en de oplossing werken buitenshuis. Het is evident dat ze in dit opzicht een relatief geprivilegieerde groep op het oog hebben, want welke vrouw kan zich kindermeisjes en hulp in de huishouding veroorloven? Een ander manco is de vage strategie. De vraag naar het ‘hoe’ van een andere beeldvorming via mentaliteitsverandering krijgt geen antwoord. Moet de individuele vrouw ‘eenvoudigweg’ (nog) meer haar best doen, of moeten de media ‘gewoon’ veranderen? Naast het ‘hoe’ lijkt in de analyse van Haasse en Friedan het ‘wie’ beperkt tot de individuele vrouw die in actie moet komen en de maatschappij die in abstracto moet veranderen. | |
Bewustwording door ‘Het onbehagen bij de vrouw’net in die tijd las ik het stuk van joke kool in de gids. alles wat ik op een onduidelijke manier had gevoeld, stond daar glashelder in. een schok der herkenning. ik werd meteen lid van mvm. het was bevrijdend om te merken dat je | |
[pagina 929]
| |
niet de enige was die het gevoel had dat er iets aan schortte. (marijke oort)Ga naar voetnoot15. De kracht van de tekst van Joke Kool-Smit zit in de concrete beschrijvingen van het dagelijks leven van vrouwen, het herdefiniëren van vage persoonlijke gevoelens van onbehagen in maatschappelijke termen. Bovendien formuleert ze haar probleem niet in de algemene termen van achterhaalde beeldvorming, maar verwoordt ze dit als een vraagstuk van duidelijk aanwijsbare juridische en sociale ongelijkheid tussen vrouwen en mannen. De prioriteit legt Kool-Smit niet bij een ideologisch-humanitair in de toekomst geprojecteerd ideaal van vrijheid, zelfontplooiing en herwaardering van als vrouwelijk getypeerde attributen, maar bij praktisch-politieke maatregelen die in het hier en nu een grotere gelijkheid tussen vrouwen en mannen moeten bewerkstelligen, waarbij de vrijheid en mogelijkheden tot ontplooiing van de man ter discussie komen te staan. Een hiermee samenhangend verschil is dat Kool-Smit over vrouwen schrijft als potentiële politieke activisten, als subjecten, terwijl vrouwen bij Trimbos, Haasse en Friedan hoofdzakelijk verschijnen als object, als een groep met een gedeelde problematiek: ‘The problem that has no name.’ Kool-Smit doet in tegenstelling tot Betty Friedan c.s. geen beroep op vrouwen als individuele mensen, maar spreekt vrouwen aan als maatschappelijke groep met een gemeenschappelijk belang. Het lijkt mij dan ook tijd dat vrouwen eens wat politieke druk gaan uitoefenen, op allerlei terrein. Zij zouden bij voorbeeld kunnen nagaan welke partij de moed heeft een principiële verandering in de abortuswetgeving op haar programma te zetten. [...] Want het lijkt me wel zeker dat dit probleem vrouwen meer ter harte gaat dan mannen, en ik heb de indruk dat zij hierover gemiddeld anders denken. (279) Kool-Smit spreekt over een ‘vadermaatschappij’, ‘paternalistische werkgevers’ en ‘sabotage’ van mannen als barrières ten aanzien van gelijkheid. (279) Friedan schildert de ernst van de ‘feminine mystique’ in termen van ziekte en volksgezondheid: ‘The problem that has no name [...] is taking a far greater toll on the physical and mental health of our country than any known disease.’Ga naar voetnoot16. Kool-Smit wendt zich niet tot een abstracte maatschappij die het probleem zal moeten oplossen. Het onbehagen bij de vrouw wordt niet gedefinieerd als een probleem van en voor de Nationale Geestelijke Volksgezondheid. Kool-Smit spoort vrouwen aan tot ‘een vechthouding’, tot het ‘principieel doordenken van hun positie, los van de context waarin zij leven’.Ga naar voetnoot17. Als ze de zaken principieel stelt, ziet ze dat die anders liggen: haar man is degene die niet alleen zijn eigen maar ook haar leven wenst te bepalen; hij kent zichzelf privileges toe die hij zijn vrouw ontzegt; hij gedraagt zich als een alleenheerser in plaats van als bondgenoot. Een vrouw heeft dan ook het recht strijd te leveren op dit terrein. En dat is een zinvolle bezigheid omdat het erom gaat dat beide partijen de dingen in een redelijk en reëel perspectief gaan zien. (280) Terwijl Betty Friedan een ideologie aanwijst, de ‘feminine mystique’, als oorzaak van het probleem van vrouwen, vormen mannen in de analyse van Kool-Smit een belangrijk obstakel dat gelijkheid in de weg staat. Vrouwen zullen strijd moeten leveren om deze blokkade te slechten. Friedan beschrijft het huwelijk niet of nauwelijks als probleem. Kool-Smit doorbreekt daarentegen een taboe door het meer of minder succesvolle liefdesnestje te beschouwen als een slagveld waar mannen zich kunnen gedragen als potentaat. De ontmaskering van het heilig huisje als potentieel strijdperk, ofwel de politisering van het persoonlijke, verleent vrouwen het recht zich te verzetten tegen hun echtgenoot. Kool-Smit roept op tot strijdbaarheid, niet alleen op het gebied van belastingen | |
[pagina 930]
| |
en abortuswetgeving, maar ook in de privésfeer. Het persoonlijke wordt politiek! | |
Het onbehagen bij de vrouw anno 1997Dertig jaar geleden omschreef de politicus E.H. Toxopeus in het themanummer van De Gids onbehagen als ‘het humeurige gevolg van het feit, dat men botst op concrete situaties, opvattingen en verhoudingen die men onjuist acht, maar niet zonder meer kan veranderen’. (292) Een belangrijk verschil tussen Toxopeus en Kool-Smit is dat Kool-Smit nog moest aantonen dat het onbehagen bij de vrouw het gevolg was van onjuiste situaties, opvattingen en verhoudingen. Inmiddels hebben talloze feministen zich sterk gemaakt voor het politiek serieus nemen van het onbehagen bij de vrouw. Dat heeft geresulteerd in een groot aantal verbeteringen voor vrouwen. De dokter is een vrouw, en niemand die dat raar vindt. De politieagent draagt lippenstift, en niemand twijfelt aan haar professionele kwaliteiten. De minister is een vrouw, en zij heet niet eens meer ‘vrouwelijke minister’. De moderne werknemer heeft zorgtaken, dat weet toch iedereen? Met kinderopvang, ouderschapsverlof, deeltijdwerk en naschoolse opvang zijn die taken trouwens niet langer een probleem. Seksuele intimidatie is door de nieuwe arbowet welhaast onmogelijk geworden en bij tekenen van incest staan er vijf hulpverleners klaar om het verhaal van het kind aan te horen.Ga naar voetnoot18. Met deze openingswoorden lijkt de actiegroep De Harde Kern (waar ik deel van uitmaak) de hedendaagse geluiden te bevestigen dat feminisme tegenwoordig niet langer nodig is. Net zoals in 1967 gaan er ook nu talloze stemmen op die verkondigen dat de strijd gewonnen is en dat het hoog tijd is dat vrouwen zich dat realiseren.Ga naar voetnoot19. Wie nu nog iets te klagen heeft, is een zeurkous en moet maar eens flink haar best doen, niet alles (vaak carrière én kinderen) tegelijk willen en dus de juiste keuzes leren maken, of accepteren dat sommige dingen tijd nodig hebben. Nee, stelt De Harde Kern in Wel feministisch, niet geëmancipeerd (1996). Evenals in 1967 vormen veel mannen nog steeds een blokkade die gelijkheid in de weg staat. Evenals in 1967 vergoelijken en verdoezelen persoonlijke argumenten als keuze, tijd, flinkheid en ‘het is nu eenmaal zo’ de maatschappelijke achtergronden van het onbehagen van vrouwen. Neem bijvoorbeeld het onverwachte vertrek van een aantal vrouwelijke vakbondsleiders in 1997; de vergeleken met 1974 toegenomen kloof tussen de inkomens van mannen en vrouwen; de hardnekkige voorkeur voor een man als schooldirecteur of hoogleraar; het twee keer zo hoge inkomen van mannelijke dertigers vergeleken bij vrouwen van die leeftijd; het verzet van werkgevers tegen deeltijdwerk van mannen omdat dit zou betekenen dat ze hun werk niet serieus zouden nemen; het nog steeds ontbreken van een dertigurige werkweek voor iedereen; het benoemen van criminaliteit, vandalisme en supportersgeweld als algemene problemen (van jongeren bijvoorbeeld, of culturele minderheden) in plaats van als problemen die vooral door jongens en mannen worden veroorzaakt. De Harde Kern meent, geheel in de traditie van Joke Smit, dat het goed zou zijn als de levens van vrouwen en mannen meer op elkaar zouden (kunnen) lijken. Algemene arbeidstijdverkorting is daarvoor een van de voorwaarden. Iedereen zou in staat moeten zijn om een kleurrijker leven te leiden waarin ruimte is voor zorgzaamheid en zakelijkheid binnenshuis en op het werk, een leven met en zonder kinderen, met en zonder partner, vrienden en vriendinnen. Een leven dat plaats biedt aan nadenken en gevoelens tonen, uitbundig enthousiasme en zelfbeheersing, moed en angst, stoerheid en kwetsbaarheid. Dat betekent onder meer dat het maatschappelijk gesanctio- | |
[pagina 931]
| |
neerde voorkeursbeleid voor mannen op de helling moet en dat hun beschavingsachterstand op terreinen als zorg, vrijetijdsbesteding en gevoelsleven wordt erkend. Dat betekent ook een drastische uitbreiding van de kinderopvang, waarvoor meer dan honderdduizend kinderen op de wachtlijst staan. De Harde Kern pleit bovendien voor een andere, meer creatieve en diverse beeldvorming. Is het niet vreselijk saai dat in negen van de tien gevallen op voorhand vastligt dat de carrièrevrouw in een soap slecht is en een moeder goed? Zou het niet veel leuker zijn als het met de excuus-lesbo goed komt, omdat zij een interessante en spannende vriendin krijgt in plaats van dat de juiste man haar op het rechte heteropad brengt? De Harde Kern stelt in 1997 evenals Joke Smit in 1967 dat er veel is bereikt (al is het maar dat vrijwel iedereen de doeleinden van het feminisme in theorie onderschrijft), maar dat daarmee de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen nog niet is verdwenen. Er bestaat bovendien nog steeds onbehagen bij vrouwen. Het persoonlijke dreigt weer helemaal persoonlijk te worden door al die nadruk op eigen initiatief, onderhandelen aan de ontbijttafel en doorzettingsvermogen. Op zichzelf beschouwd is daar niets mis mee, maar het kan net als in 1967 de maatschappelijke achtergronden van het vrouwelijk onbehagen aan het zicht onttrekken. Te veel vrouwen verwijten het (weer) uitsluitend zichzelf als er iets mis gaat met kinderen of carrière en vragen zich af of ze wel flink genoeg waren, de juiste keuze hebben gemaakt, de tijd er wel rijp voor was, of dat het gewoonweg zo is. |
|