| |
| |
| |
Ellen Ombre
Bandeloze liefde
Lawalli schrok wakker van vliegtuiglawaai. Hij schoot overeind en keek op zijn Seiko: tue 5:00 a.m. Dat moest de charter van Mill-Air uit Holland zijn.
Naast hem in het zand lag James met zijn knieën opgetrokken en zijn armen onder het hoofd gevouwen. Hij staarde naar de hemel. De kleur van zijn ogen, waarboven dunne, rechte wenkbrauwen, stemde overeen met de kleur van zijn huid en van zijn haar, honingbruin. Zijn mondhoeken waren licht gekruld en de onderlip stond iets naar voren, als bij een verongelijkt kind. Hij was mager maar pezig en had opvallend brede schouders die een rechte lijn vormden.
‘Ben je al lang wakker?’ vroeg Lawalli.
‘Wat?’ James draaide traag zijn rug naar hem toe en verborg zijn gezicht tussen zijn ellebogen.
Lawalli voelde zijn ochtenderectie soezen, was klaar voor een nieuwe dag. Over een paar minuten zou het toestel op Yudum landen. Misschien kwam op deze vleugels de vrouw van zijn leven mee. Dit verlangen doortrok zijn hele wezen: hij ademde het in, het vloeide door zijn aderen... wie weet werd zijn wens deze dag vervuld.
Hij adoreerde blanke vrouwen. Zij bewonderden de kleur van zijn huid, zijn kroeshaar, het wit van zijn tanden. Ze gaven hem cadeaus in plaats van die te eisen, zoals Gambiaanse vrouwen gewoon zijn te doen.
De vrouwen uit Holland had hij het liefst. Zij waren minder zelfverzekerd dan Engelse dames en lang niet zo rap van tong. Hun geur was zoet, het haar glad, ze waren gul. Eén zo'n droomvrouw zou hem meenemen naar haar land, waar de mensen zoveel geld hadden dat ze hier, per dag, in Palma Rima of Holiday Beach meer spendeerden dan een onderwijzer in Mandinaba per maand verdient. Zijn fantasie fladderde plagerig rondom dezelfde voorstelling: een vermogende vrouw, een ver land, onderdak, voorspoed.
| |
| |
Hij dacht aan Maria. Als zij hem werkelijk liet halen was zijn wens vervuld. Maria was de vrijgevigste vrouw met wie hij in zijn leven had gevreeën.
Hij had haar tien maanden geleden ontmoet bij een barbecue in Kairaba Beach, waar hij optrad als griot met de Jumbulu Troupe. Ze zat alleen aan een tafel, vlak bij het podium. Eerst wiegde ze op haar stoel heen en weer met de armen in de lucht, even later hield ze in iedere hand een brandende aansteker, terwijl ze hem strak aankeek alsof ze in trance was. Europeanen geloven in magie als het ze uitkomt. Plotseling was ze opgestaan. Ze schuifelde ritmisch op hem af, greep hem bij de schouders en begon met hem te dansen zoals blanken dansen, één pas links, één pas rechts. Met haar bovenlichaam en haar armen zwaaide ze alsof ze een reusachtig stuurrad onderhanden had. Ze werden toegejuicht, als de sterren van de avond. Dat was het begin van een week lang, dag en nacht samen zijn. De Jumbulu Troupe moest voor een vervanger zorgen.
Maria leerde hem golf spelen. Ze was geoefend en mikte beheerst, op afstand, het balletje in het gaatje. Ze zaten met de armen om elkaar in de tuin van het hotel, onder een parasol, aan de rand van het zoetwaterzwembad. Zij zoende zijn mond, streelde zijn lichaam en scheen zich niet bewust van de misprijzende blikken van andere hotelgasten.
Het grootste deel van de dagen brachten ze in bed en in bad door. Zij kon niet van hem afblijven. Hij luisterde half aandachtig, half afwezig naar haar verhalen en zei niets. Van tijd tot tijd lachte hij vrolijk en dreef haar, leek het, met zijn zwijgen tot openhartigheid.
‘Maria,’ zoals ze schalks had opgemerkt, terwijl ze zijn lichaam in de badkuip inzeepte en hem indigobaby noemde, ‘de vrouw die leven heeft geschonken zonder lichamelijk genot.’ Of hij van Maria Magdalena had gehoord, schaterde ze even later.
Lawalli begreep weinig van haar toen ze zei dat ze meelij met hem had, omdat hij nog zo jong was. Hoe kon jeugd meelijwekkend zijn? Tijdens het vrijen kreunde ze dat haar verlangens in de vijfendertig jaren van huwelijk en huiselijk geluk nimmer waren vervuld en dat zij bij hem verlossing had gevonden. Zij was haar leven lang ingetoomd geweest, maar nu waren de banden los.
Wonderlijk vond hij dat. Bij moslims wordt de vrouw niet geacht te genieten. Was haar man dood? En hoe jong was ze wel niet toen ze trouwde? Hij vroeg echter niets, maar luisterde en poseerde voor haar. Ze was kunstenares, abstract kunstenares. Ze hield van zwart.
Bij het afscheid, na die week, had Maria hem in tranen tweehonderd Engelse pond cadeau gegeven, plus een Australian-trainings- | |
| |
pak met bijbehorende sportschoenen. Maar de Seiko overtrof zijn stoutste dromen. Alleen zakenlui en politici droegen zo'n horloge.
Maria bewonderde zijn talenkennis: Engels, Mandinka, Wolof, Krio.
‘Ik houd van jou’, had hij haar geleerd in Mandinka.
Zij vond hem hyperintelligent. Iemand als hij moest een goede opleiding volgen. Wat wilde hij worden?
‘Dokter,’ zei hij.
Hij moest doorleren. Ze zou hem laten halen, geld sturen, voor een visum zorgen. Maar hij had nooit meer iets van haar gehoord. Dat was nu bijna een jaar geleden, zijn eerste grote werkliefde.
‘Toeristen,’ zuchtte hij, ‘beloften.’
De receptioniste van het hotel vroeg hem naderhand smalend of hij wist hoe oud zijn verloofde was geweest.
‘Tweeënveertig,’ antwoordde hij.
‘Dwaas,’ zei ze, ‘ze had je vaders moeder kunnen zijn.’
Zijn grootmoeder was negenenvijftig. Ach, bij de blanken zie je het verschil niet zo. Die blijven langer jong. Dat komt door al die potjes en tubetjes die ze op hun huid smeren. Trouwens, Maria was zo hartstochtelijk als een jonge bruid. En als hij eenmaal in Holland was zouden zijn vrienden hier niet hoeven weten of hij daar wel of niet met haar was, dat ging ze niet aan. Ieder jaar zou hij terugkomen, net als Edu, zijn jeugdvriend die met Mieneke naar Holland was vertrokken.
Wanneer Edu in Mandinaba terugkwam kon hij zoveel meisjes versieren als hij wilde, met al die geschenken die hij bij zich had. Hij had zelfs een kind verwekt bij een kleindochter van de dorpsoudste, een allerliefst meisje van veertien. Mieneke in Holland wist niets van zijn gescharrel, of ze wilde het niet weten. Die Mieneke. Hij zag haar nog liggen, achterovergezakt in haar strandstoel. Ze lillebeende opgewonden, haar buik en dijen deinden mee. Haar roze onderkinnen in al hun klamheid boezemden hem afkeer in. Edu, minder kieskeurig, ging op haar avances in en verkeerde sindsdien in voorspoed. Hij had in Edu's situatie kunnen verkeren. Terwijl een deel van je in vertwijfeling en vernedering leeft, dacht Lawalli, kun je met het andere deel doen alsof er niets aan de hand is. Je moet hard zijn voor jezelf, anders overleef je niet. Als het moest kon hij nu van iemand houden op wie hij neerkeek. Dat had hij James proberen uit te leggen. Maar zijn jongere broer begreep niet wat hij bedoelde. Hij had zijn eigen zorgen.
Hij keek misprijzend opzij, deed zijn horloge af en stopte het in de borstzak van zijn boeboe. Hij ging staan, rekte zich uit, tuurde
| |
| |
over het strand dat in de ochtendschemer oplichtte.
Lawalli was atletisch gebouwd en liep rechtop, het hoofd naar voren als een waakzame stier. Bij de branding aarzelde hij, trok zijn hemdjurk omhoog en stapte schoorvoetend de zee in, tot aan zijn kuiten. Hij hurkte in het koude water en urineerde. Hij liet het behaaglijk traag stromen en genoot van de weerstand van de zee.
Het leven werd hem de laatste tijd steeds moeilijker gemaakt. Een week al had hij geen geliefde ontmoet. Iedereen probeerde tegenwoordig z'n slag te slaan in de toeristenhandel. Taxichauffeurs, kelners, souvenirverkopers en studenten. Scholieren zelfs, amper dertien jaar oud, papten met vakantiegangers aan. De regering had een speciale politiemacht ingezet die de toeristenstranden moest zuiveren van scharrelaars.
Iedere ochtend kocht hij voor vijfentwintig dalasis de twee agenten om die het strand bij Kairaba afstroopten. Hij had nu nog maar veertig dalasis over en James was helemaal platzak.
Hij maakte zich zorgen over zijn jongere broer. Sinds het vertrek van Jennie was James zwaarmoedig. Hij was afwezig, leek wel verdoofd. Als Lawalli hem aansprak hing er een glimlach om zijn lippen. Zijn ogen waren troebel.
Vervolgens was die verdoving ontaard in verstardheid. James was nergens toe te porren. Dat kon zo niet doorgaan. Hij hing rond als iemand wiens reis voor onbepaalde tijd was uitgesteld en die niet anders kon dan wachten op nader bericht.
Zodra hij wakker werd greep hij naar zijn walkman, deed de oordopjes in en luisterde naar de muziek die Jennie had achtergelaten: Nina Simone.
‘Ne me quitte pas,’ zong hij met de muziek mee en hoorde niet hoe vals dat klonk. Hij was in die twee weken sterk vermagerd. Iedere ochtend liftte hij naar het postkantoor in Banjul om te kijken of er een bericht van Jennie voor hem lag.
Drie weken geleden hadden ze Jennie ontmoet in een discotheek. Ze was in gezelschap van haar man Siegfried, samen met een groep toeristen uit Holland. Ze dansten uitgelaten de lambada, die eindigde in een polonaise. Lawalli haakte geroutineerd in. James stond aan de kant. Hij was nog nooit in een discotheek geweest. Schroomvallig bekeek hij het uitgelaten publiek, dat grotendeels uit blanken bestond. Van die toeristen hing zijn bestaan af, had Lawalli gezegd.
Op school was hij een goede leerling geweest, een van de besten van zijn klas. Toen hij en Lawalli nog kinderen waren deelden zij dezelfde belangstelling. Lawalli, twee jaar ouder, wilde dokter worden.
| |
| |
James dus ook. Mooie plannen, maar de dood van hun vader vernietigde hun dromen.
De moeder van James was visvrouw. Ze sukkelde en had haar plek op de markt moeten afstaan. Hij voelde zich verplicht voor haar te zorgen. En voor zijn zusje Awa. Zij was het eerste meisje van zijn familie dat naar de middelbare school ging. Hij was trots op haar. Lawalli en hij waren broers, maar geen buikbroeders. Lawalli was volbloed Wolof. De moeder van James was een Krio. Toch waren de broers sterk aan elkaar gehecht.
Lawalli had hem verteld dat hij met een beetje geluk behoorlijk kon leven als toeristengids. Hij liet hem zijn horloge zien en de valuta in zijn portefeuille.
‘Ik heb geen diploma's,’ zei James.
‘Een gids heeft geen enkel getuigschrift nodig, maar je moet talent bezitten en dat in de praktijk bewijzen. Je bent zeventien, maar je ziet er ouder uit. Je zult beslist in de smaak vallen.’
James was hem naar de toeristenstranden gevolgd. Lawalli had hem een werkuitrusting geschonken: een Nike-T-shirt, witte sportschoenen van hetzelfde merk en een spijkerbroek. Hij maakte hem wegwijs.
‘De blanken hebben een zwak voor gestudeerde Afrikanen die goed uit hun woorden komen: advocaten, dokters, ingenieurs, die behandelen ze met respect,’ legde hij James uit toen ze in de vooravond in de wc van de discotheek toilet maakten, ‘jij studeert dus.’
‘Ik? Waarvoor?’
‘Management,’ zei Lawalli beslist, ‘of rechten, dat horen ze graag. Als je ze maar niet tegenspreekt. Daar houden ze niet van. Zet jij hem eens op.’
Lawalli drukte de bril op de neus van zijn broer.
‘Zie jij hier nou meer mee?’ vroeg James, ‘ik zie geen verschil.’
‘Het gaat er niet om wat ik zie, als ik maar word gezien,’ zei Lawalli. ‘Met dat ding op mijn neus raak ik vanzelf in serieuze gesprekken gewikkeld. Waarom denk je dat doktoren altijd een bril dragen?’
James stond die avond met open mond naar zijn dansende broer te kijken toen iemand hem bij de schouder pakte. Hij schrok. Een struise vrouw met lang, onwaarschijnlijk rood haar trok hem de rij hossende mensen binnen. Hij liet zich meevoeren, eerst houterig en onwennig, maar al gauw had hij het ritme van de verbroederingsdans te pakken.
‘Ik heet Jennie,’ gilde de vrouw boven de muziek uit in zijn oor, ‘en jij?’
| |
| |
‘James, mevrouw.’ Hij keek schuchter achterom.
‘Geen mevrouw! Jennie!’ gebood ze, terwijl ze met beide handen zijn schouders masseerde. ‘Wat heb jij een paar schitterende ogen in je hoofd.’
De muziek reeg zich aaneen van funk via soul naar rock 'n roll, en toen Elvis Presleys ‘Hawaiian Wedding Song’ klonk schuifelde een ontluikende James in Jennies omarming.
Intussen was Lawalli aan de bar met Siegfried in gesprek geraakt. Hij haalde uit het borstzakje van zijn overhemd de bril te voorschijn en zette hem bedachtzaam op. Zijn linker wijsvinger bespeelde het montuur.
‘De wereld is oneerlijk verdeeld,’ zei Siegfried, die de haperingen in zijn Engels compenseerde met stemvolume. ‘Jij bent zwart en ik ben wit. Daar kan niemand iets aan doen. Waar of niet.’
Lawalli schudde van ja en van nee en onderwierp zich aan Siegfrieds vragen, zijn verhalen, zijn meningen.
‘Gisteren hebben we met z'n allen een excursie gemaakt. Eerst naar Barra en vandaar naar... een roteind weg. Shit, ik ben de naam van dat dorp kwijt. Die Kunta Kinte is er geboren.’
‘Juffure,’ vulde Lawalli aan.
‘Juist, Juffure. Daar is die film opgenomen, Roots, ik heb hem thuis op video. Het valt niet goed te praten wat wij jullie hebben aangedaan, écht niet!’
Lawalli glimlachte grootmoedig.
‘Maar als je nu naar Afrika kijkt, dan is het toch ook een en al ellende. Ze maken mekaar aan de lopende band af, in plaats dat ze één volk vormen. Neem nou Liberia, Rwanda, wat vind jij daar nou van.’
‘Slecht,’ mompelde Lawalli, ‘slecht.’
‘Dus jij studeert voor dokter. Mooi man!’ Siegfried klopte hem joviaal op de schouder en bestelde nog een Fanta en voor zichzelf een whisky met ijs.
‘Gambia is een van de armste landen in de wereld, heb ik in de gids gelezen,’ zei Siegfried. ‘Nou, daar heb ik nog weinig van gemerkt. Eerlijk niet. Wij zijn dan zogenaamd rijk, maar jullie hebben nog echte natuur en met elkaar leven jullie in saamhorigheid. Bij ons gaat de wereld aan vlijt tenonder. Jullie zijn relaxed. Dat is levenskunst.’
Levenskunst, dacht Lawalli: elektriciteit, stromend water, golf spelen, terreinwagens, bij de tijd zijn. Hij keek op zijn Seiko.
‘Inderdaad,’ zei hij, ‘de blanken kunnen nog veel van onze levenskunst opsteken, naar de horizon staren in de schaduw van een
| |
| |
palmboom, gastvrij zijn jegens vreemdelingen...’
‘Waarom is er nou zoveel corruptie in Afrika?’ vroeg Siegfried.
Lawalli kneep zijn ogen dicht, alsof hij zich op een antwoord concentreerde. Omdat de blanken ons omkopen, dacht hij, ook ik buig voor geld en cadeaus en waai met alle winden mee om te overleven.
Diep in de nacht, toen Jennie en Siegfried zich bij de andere toeristen voegden in het mini-busje dat hen naar hotel Amies Beach zou brengen, riep Siegfried luid, terwijl hij zijn vuist balde in een Black Panther-groet: ‘Tot morgen Brother. Tien uur voor het hotel!’ Lawalli pakte de hand van James, hield die omhoog en zwaaide de gasten uit.
De volgende ochtend, tegen tienen, meldden Lawalli en James zich bij het Amies Beach-hotel. Ze werden door Jennie en Siegfried als oude bekenden begroet. Jennie kuste de broers driemaal op de wangen en Siegfried klopte ze uitbundig op de schouders.
Ze namen een taxi naar Serekunda en bezochten de worstelwedstrijden in de arena.
‘Wat een prachtras is dat toch,’ riep Jennie geestdriftig.
‘Ach, ze zijn jong en ze zijn getraind om te matten,’ zei Siegfried. ‘Maar ik zou die negers wel eens willen zien als ze een jaar of zestig zijn, dan zijn het oude mannen.’
Ook de daaropvolgende dagen trokken ze samen op: naar de Albertmarkt in Banjul, de botanische tuin, de krokodillen van Katchikali. Lawalli nodigde ze uit in het huis van een vriend, zijn vaste pleisterplaats met toeristen. De glazen stonden klaar.
‘Wat zijn jullie mensen toch gastvrij. Al hebben ze niets, dan delen ze het nog met de gasten,’ zei Jennie geroerd, terwijl ze aan een glas lauwe Fanta nipte. Ze gaf de kinderen die waren toegestroomd om naar de ‘toubabs’ te kijken kauwgum en kleingeld.
Siegfried betaalde taxi's, restaurants, de piroque. James was eerst terughoudend en durfde nauwelijks iets te bestellen, maar Jennie moedigde hem aan als een zorgzame moeder: ‘Eet jongen, drink jongen.’
Aan het eind van iedere dag dronken ze op hun vriendschap in de bar van het hotel en dan stopte Siegfried Lawalli tien dollar toe.
Ten slotte kon Siegfried geen voet meer verzetten en zuchtte: ‘Ik ben aan vakantie toe.’ Hij was weliswaar een vitale vent van tweeënzeventig, in topconditie, maar de uitstapjes en de tropische warmte hadden hem uitgeput. Vijf dagen aaneen waren hij en Jennie met de jongens opgetrokken. Hij had een moordtijd gehad. Echt wel. Lawalli en James hadden hem het echte Afrika laten zien. Het was de
| |
| |
beste combinatie, een verzorgde reis in een luxe hotel en dan met een paar aardige inheemse vrienden op stap, het werkelijke Afrikaanse leven in.
Jennie was thuis in Zwijndrecht lusteloos en lag eeuwig uitgeput op de bank tv te kijken, maar in de tropen bleek ze onvermoeibaar, had Siegfried Lawalli toevertrouwd. In Gambia was ze in de ban van Afrika geraakt, de gemoedelijkheid van die mensen, het respect.
‘Laat mij maar lekker een dagje relaxen op het strand,’ zei Siegfried. Er was betaald voor een vijfsterrenhotel met privé-strand, inclusief een animatieteam dat klaarstond om de toeristen te vermaken. Hij en Jennie hadden van al die extra's helemaal geen gebruik gemaakt. Ze waren er niet aan toe gekomen. Zonde toch.
Lawalli kwam die morgen vertellen dat hij afscheid moest nemen van zijn Hollandse vrienden. Hij had verplichtingen in Banjul. Hij had een cadeau voor Siegfried bij zich, het schild van een kleine zeeschildpad beschilderd met een landschap van strand en kokospalmen.
‘Kan James niet met me mee?’ vroeg Jennie teleurgesteld. ‘Liggen bakken in de zon kan ik thuis op het balkon ook. Ik wil nog naar de markt en wat rondkijken.’
‘Ik vind dat best,’ zei Siegfried en hij vroeg James om Jennie te begeleiden. ‘Wat een bescheiden knul en hartstikke beschaafd. En wat een verschil met onze allochtonen in Nederland. Die hebben het zo goed, én maar klagen,’ zei Siegfried. Hij nam afscheid van Lawalli, noemde hem andermaal brother.
Bedeesd aanvaardde James het verzoek.
‘Jennie, heb je genoeg geld bij je?’ vroeg Siegfried. ‘Vergis je niet, zo'n hele dag kost handenvol geld.’
Jennie klopte op haar rugtas en zei dat ze aan alles had gedacht.
‘Luister,’ fluisterde Lawalli in het Mandinka, terwijl hij zijn broer omarmde, ‘ze is dol op je. Dat heb ik al vanaf de eerste dag gezien. Je vindt haar toch ook aardig? Doe wat ze van je verlangt, ook al vraagt ze het je niet.’
James lachte verlegen. Het was zijn vuurdoop. Een taxi was voor de hele dag besteld.
Jennie wilde eerst naar de markt. Ze gaf James een arm. De marktvrouwen grinnikten. Een jonge verkoopster riep hen na in het Krio: ‘Daar loopt weer zo'n slaaf aan de hand van zijn meesteres.’ James toonde geen reactie.
Jennie kocht een Afrikaans gewaad, bedrukt met felgekleurde tropische vogels, en voor James een donkergrijze boeboe, aan de hals afgezet met broderie van zilverdraad.
| |
| |
‘Ieder keer als ik die jurk draag zal ik aan je denken,’ zei ze met een ijle stem.
James bood Jennie aan haar naar een strand te brengen waar geen toeristen kwamen, om haar nog meer van het echte Afrika te laten zien. Jennie reageerde enthousiast.
De taxi stopte op een doodlopende weg vlak bij Kartong. Toen ze hand in hand een eind hadden gewandeld gebeurde het vliegensvlug, op het verlaten strand, in de schaduw van een palmbosje waar ze zich hadden neergezet om te rusten.
De stem van James klonk zacht. Zijn manier van doen legde een zelfverzekerdheid aan den dag die niets agressiefs had. Hij voelde zowel de macht als de onbeholpenheid van zijn handen. Hij werd door een vreemd soort blindheid bevangen. Het was al gebeurd voor ze hun kleren uit hadden. Half aangekleed en buiten adem lagen ze naast elkaar.
Jennie voelde het harde jonge lijf van James, zoog zich aan hem vast, kermend om meer en James waagde het nogmaals en nu langzamer.
‘Siegfried en ik...’ stamelde ze, terwijl ze James' lichaam met trillende vingers betastte. ‘Hij is al jaren oud. Het is niets meer tussen ons. Laat me niet in de steek. Ik kan niet zonder je leven.’
James klampte zich op zijn beurt aan haar vast. Hij had nog nooit met een vrouw gevreeën.
‘Blijf me trouw,’ smeekte ze. ‘Ik kom terug, alleen. Zo gauw mogelijk, om samen te zijn.
Op weg naar het hotel was ze lange tijd zwijgzaam. Toen verzocht ze hem om niet helemaal mee te gaan. De taxi stopte. Ze haalde uit haar rugtas een Sony-walkman te voorschijn.
‘Hier,’ zei ze, ‘dit is voor jou.’ Ze wikkelde de walkman in de boeboe en stopte het pakketje in de plastic draagtas.
‘Ik zou je mijn rugtas willen geven, maar ik kan niet met lege handen bij Siegfried aankomen.’
Ze hadden tranen in de ogen bij het afscheid. Zij drukte hem honderd dollar in de hand. De taxichauffeur kuchte ingehouden.
James was uitgestapt en haastig op zoek gegaan naar Lawalli. Hij had hem alles verteld. Ook dat Jennie terug zou komen om voor altijd bij hem te zijn. Ze had hem gesmeekt haar trouw te blijven.
De dromer, dacht Lawalli, terwijl hij langzaam uit de zee kwam. Hij pakte zijn horloge en deed het om. Op enkele passen afstand van zijn broer bleef hij staan. Hij wilde hem het liefst alles vertellen, al zijn eigen smartelijke verlangens, maar hij hield zich in. De aanblik
| |
| |
van James deed hem huiveren, die ontreddering! Verlangens? Maria? ‘Fuck’, bromde hij binnensmonds.
‘Moet jij je niet wassen?’ vroeg Lawalli driftig. Hij boog zich over James, die met de walkman op zijn buik naar de lucht lag te staren. ‘Als je zo doorgaat word je nog ziek. Sta op voordat de politie je zo vindt. Je wilt toch niet dat ze je de walkman afnemen?’
James stond moeizaam op en trok zijn kleren glad. ‘Misschien ligt er een brief van Jennie op het postkantoor,’ zei hij.
‘Hoepel op met je brief van Jennie.’ Hij ging voor James staan en keek hem doordringend aan: ‘Vergeet haar, zoals ze jou vergeten is. Ze is getrouwd. Met Siegfried. Denk liever aan Awa en de belofte aan je moeder.’
Hij legde een hand op zijn schouder. ‘Luister broer, het is geen leuk vooruitzicht om op je zeventiende tot het besef te komen dat jij zult moeten vergeten om te overleven. Kijk,’ - hij wees in de verte, naar het hotelstrand, waar de eerste ligstoelen werden uitgezet - ‘laten we vandaag goede gidsen zijn. Voor ons eigen bestwil. De beste manier om een vrouw te vergeten is in de armen van een andere vrouw.’
Hij keek op zijn horloge.
|
|