| |
| |
| |
H.J.A. Hofland
Onbehagen
I
Beschaving gaat gepaard met onbehagen; het is de prijs die we voor de zekerheid van regelmaat en comfort moeten betalen. Freud heeft er een van zijn klassieke essays over geschreven, met daarin de klassieke zin: ‘Die individuelle Freiheit is kein Kulturgut.’ Deze zin is mijn uitgangspunt. Dit betekent dat ik het ‘existentieel’ onbehagen, het gevolg van onze sterfelijkheid en gebrek aan creatieve onfeilbaarheid, de recidiverende melancholie, de treurigheid zonder aanwijsbare oorzaak enzovoort niet in mijn verhaal betrek.
De stelling van Freud kan voor het individu drie dingen betekenen.
Ten eerste: het individu schikt zich in dit geweldig complex van voorschriften, koopt daarmee de ontelbare voordelen van de cultuur, betaalt met een aanzienlijk deel van zijn individuele vrijheid, ontvangt bij wijze van malus een dosis onbehagen en leeft daarmee, als het goed is tot het einde van zijn dagen.
Ten tweede: het individu schikt zich niet en stelt zich buiten de cultuur. Dat kan weer op twee manieren: door fysieke emigratie. Dan wordt het individu kluizenaar en sterft jong in het bos of op de hei, als de cultuur hem dat tenminste toelaat. Of het individu probeert binnen de cultuur een eigen reglement of nonreglement te volgen. Daarmee wordt het onherroepelijk tot vijand van de cultuur, als zodanig gevangen, opgesloten en zo lang gestraft of psychiatrisch behandeld tot de cultuur voldoende zekerheid heeft dat de ex-vijand weer met zijn of, vanzelfsprekend, haar onbehagen heeft leren leven.
Dan is er nog de derde mogelijkheid: het individu verenigt zich met een zeer grote massa van mede-individuen, om zich tegen de heersende cultuur te keren. Daarmee zijn ze collectief voor een beperkte tijd van hun onbehagen genezen en moeten vervolgens daarvoor lang betalen: met de inspanning die het kost om de instituten van regelmaat en comfort te herstellen. Het woord dat we daarvoor gebruiken is een eufemisme: wederopbouw.
| |
II
Iedere cultuur bestaat dus uit een complex van regels en faciliteiten. We moeten ons volgens de regels gedragen als we tot de faciliteiten willen worden toegelaten. De ene cultuur is de andere niet. Daaruit volgt dat ook het onbehagen in de ene cultuur zich van dat in de andere zal onderscheiden. Maar in één opzicht komen alle overeen. Verzet wordt niet alleen organisatorisch, materieel bestraft volgens de van geval tot geval zorgvuldig opgestelde regels.
Als de cultuur levensvatbaar, geloofwaardig is, een bijna verpletterende overtuigskracht heeft, wordt de rebel extra gestraft: met een kwaad geweten. Uit de avonturen van Raskolnikov weten we dat de inwendige marteling van het kwade geweten de zwaarste straf kan zijn. Albinus, de held van Nabokovs Lachen in het donker, is op een andere manier ook een markant slachtoffer onder de talrijken. Toen
| |
| |
proletarisch winkelen in Nederland nog niet de geclausuleerde zegen van de bisschop had gekregen, waren er arme katholieken die liever met een zuiver geweten verhongerden dan met volle maag in de hel te raken. Intussen is voor de meeste vooruitstrevende wereldlijke autoriteiten het stelen van kruimels en fietsen allang tot de gedoogde omgangsvormen gaan horen.
Tot dusver heeft de wetenschap van het geweten één uitgestrekt gebied nog vrijwel ongeëxploiteerd gelaten: de geboorte en het verval van het communistisch geweten. Toen de Sovjet-Unie nog in opkomst was, heeft Menno ter Braak met zijn Van oude en nieuwe christenen een veelbelovende aanzet gegeven door, impliciet, het communistisch geweten te behandelen als een mutatie van het christelijk geweten. The God that Failed valt dan op te vatten als een verzameling case histories waarin de mutatie mislukt. Er is verder veel autobiografisch zelfonderzoek, ook in Nederland (Jacques de Kadt en Gijs Schreuders bijvoorbeeld); maar een grote greep op het verschijnsel is er bij mijn weten niet. Dat is jammer. We zouden er misschien veel van kunnen leren over de kracht van het geweten en hoe dat regelrecht verbonden kan zijn met de intensiteit van het onbehagen. Bepalen we het tot dit onderwerp, dan kan de Sovjet-Unie worden beschouwd als een reusachtig voltooid experiment dat zich heeft voltrokken binnen scherpe begrenzingen van tijd en plaats. Dit terzijde.
| |
III
Wat zijn na de Koude Oorlog de externe frustraties waardoor het individu zich gedwarsboomd voelt; wat is de innerlijke kracht van zijn geweten waardoor het gekweld wordt met het gedwongen, het onwillekeurig denken aan wat het ten onrechte heeft nagelaten? Wat is als gevolg daarvan de inhoud van het nieuwe onbehagen in de westerse cultuur?
Het is niet uitgesloten dat de westerse cultuur in deze tijd degenen die ertoe horen minder in de weg legt dan ooit, en dat degene die in opstand komt, en volgens de formule van Camus nee zegt, verhoudingsgewijs eerder wordt vertroeteld of tot role model wordt uitgeroepen dan gestraft.
Om te beginnen zijn de frustraties die voortvloeien uit de worsteling om het dagelijks brood niet te vergelijken met wat de mens anderhalve eeuw, een eeuw of zelfs nog maar vijftig jaar geleden zich aan inspanningen moest getroosten. Zelfs in een maatschappij die als ‘hard’ bekend staat, de Amerikaanse, is het inkomen der velen juist de laatste jaren weer aanzienlijk gestegen. De West-Europese verzorgingsstaten hebben de staatsverzorging verminderd, ‘afgebouwd’. De daaruit voor het zwakke individu voortvloeiende nadelen worden niet systematisch of institutioneel door een particuliere caritas gecompenseerd.
Het werk, of de werkgelegenheid, is binnen de grenzen van de ene nationale economie een groter vraagstuk dan in de andere. Maar afgezien van de omvang wordt het binnen de politieke cultuur van het Westen in steeds mindere mate beschouwd als een opgave die een ideologische oplossing vergt. Men zoekt naar de economische en organisatorische remedies, en vindt die ook, of denkt die te hebben gevonden op de ‘vrije markt’, in de ‘flexibiliteit van de arbeidsmarkt’ en de ‘perspectieven van de digitale samenleving’, om een paar formules te noemen. In hoeverre dit toverspreuken zijn doet in sociaal en politiek opzicht niet terzake, zolang erin wordt geloofd; zolang ze (in plaats van politieke programma's) een wenkend perspectief bieden dat de remedie tegen politiek onbehagen en verzet is.
Tegelijkertijd is een ontwikkeling, begonnen in het begin van de jaren zestig, met stugge continuïteit voortgezet. De parafernalia van ‘het goede leven’ worden in steeds grotere verscheidenheid tegen lagere prijzen aangeboden, in fabelachtige hoeveelheden gekocht en goed gebruikt. In deze consumptie-industrie heerst een nog altijd groeiende harmonie tussen de leveranciers en hun klanten. Van auto's en ver- | |
| |
re reizen tot de goedkoopste cd-spelers, transistorradio's, pizza's en de elektrisch aangedreven lollies voor de kinderen. Ook als gevolg daarvan zijn het streven naar meer materiële gelijkheid en de materialistisch gemotiveerde afgunst in de politiek geen krachten van doorslaggevende betekenis meer. De parafernalia van het goede leven zijn niet alleen ongekend wijd verbreid en fundamenteel gedemocratiseerd. Als de mensen er gebruik van maken gaan ze ook steeds meer op elkaar lijken. Nieuw record: meer dan honderd miljoen luisteren en kijken op hetzelfde ogenblik naar Elton John terwijl hij op de begrafenis van prinses Diana een zeker vijfentwintig jaar oude tophit zingt, voor de gelegenheid herschreven. Daarmee brengt hij nu de Global Village tot ontroering, en tot aanschaf van een cd. Een mijlpaal in de geschiedenis, de communicatie, de economie en de popcultuur van het dorp.
De materiële onafzienbaarheid verschaft de velen die ervan genieten nog geen vrijwaring van ongeluk. Maar ook hier is de westerse maatschappij verder en sneller dan ooit gevorderd. Stromend zuiver water, zeep en tandpasta worden beschouwd als horend tot wat de natuur ons heeft gegeven. Het gevaarlijke microorganisme en de kwaadaardige cel worden geïdentificeerd en met toenemend succes bestreden. In de persoonlijke strijd is de patiënt niet alleen meer, maar deel van de wereldoorlog die door ‘de wetenschap’ tegen de dood wordt gevoerd. Degenen die door een ramp zijn getroffen, worden door gespecialiseerde hulpverleners ‘opgevangen’ (een woord dat een halve eeuw geleden in deze betekenis niet bestond), hun persoonlijk leed wordt in door de televisie verzorgde rouwdiensten tot publieke droefenis omgevormd - ook als ze geen sprookjesprinses zijn. Wie in zijn dagelijks werk of zijn persoonlijk leven het niet meer kan bolwerken, wordt niet zomaar op straat gezet maar komt in een therapie terecht. Natuurlijk, nog altijd zijn er de miljoenen die buiten het bereik van de mondiale zegeningen vallen. Maar ze zijn niet meer degenen uit het liedje in de Driestuiversopera, ‘de velen in het donker, die niet worden gezien’. Verhoudingsgewijs zijn ze de weinigen, wier bestaan door de velen straffeloos kan worden genegeerd. Op deze negatie staat geen materiële sanctie in de vorm van proletarische revolutie en onteigening, noch een innerlijke in de vorm van een kwaad geweten bij de aanblik van een dakloze, een junk, een bedelaar.
| |
IV
De eerste, de instinctieve reactie op frustratie is agressie. Bedwongen agressie leidt tot onbehagen. In de westerse cultuur zijn er drie manieren om dit onbehagen tijdelijk te ontsnappen of het tot aanvaardbare vormen terug te brengen: het vermaak, de kanalisering van de agressie tot sport of spel, en de roes. Dikwijls is gekanaliseerde agressie een vorm van vermaak, die dan weer gestimuleerd of geïntensiveerd kan worden door de roes. Men vermaakt zich door naar een voetbal- of bokswedstrijd te kijken, kanaliseert zijn agressie door de tegenstander van harte de verplettering toe te wensen en drinkt zich daarbij een stuk in zijn kraag. Op dit wekelijks vertoonde voorbeeld bestaan ontelbare varianten. In het uiterste geval gaat men eerst naar de wedstrijd, slikt daar pillen, zoekt vervolgens op een afgesproken plaats ruzie met de ‘supporters’ (ook een eufemisme dat er zijn mag) van de tegenpartij en slaat een van de aanhangers dood.
Vanzelfsprekend: dan komt men in aanraking met de politie en wordt veroordeeld volgens een artikel in de strafwet. Maar dit neemt niet weg dat het doodslaan wordt beschouwd als een exces. Niet het kijken naar het voetbal, het slikken van pillen en de vechtpartij na afloop zijn uitzonderlijk. Dat alles hoort tot de gewone, aanvaardbare manier om in het weekeinde onbehagen te bestrijden. Het exces is het doodslaan. De bestrijding van het onbehagen is hier zodanig ‘uit de hand gelopen’ dat sommige heren misschien zelfs spelenderwijs de
| |
| |
grens van het strafrecht zijn gepasseerd. Pas dan is de bestrijding van het onbehagen in een principieel andere activiteit verkeerd, namelijk een criminele.
Oude vormen van onbehagenbestrijding zijn kermisvermaak: de Kop van Jut, de Vrolijke Keuken. Op Amerikaanse kermissen heb je een attractie genaamd Hit the Man of Distinction, een tent waar je met modderballen naar een man in avondkleding kunt gooien. Europese schiettenten hebben windbuksen met een schot-voor-schotmechanisme; in Amerika zijn luchtdrukmachinegeweren waarmee de schutter het hele magazijn eruit jaagt, als hij tenminste de trekker niet loslaat. ‘Thanatische zinnelijkheid,’ heeft J.B. Charles het genoemd in het gelijknamige essay dat een uitspraak bevat die weer eens nadere toetsing verdient: ‘De euforie van het geweld is fascistisch.’
Bereiken we een toestand die nog maar een jaar of dertig geleden niet te voorzien was; waarvan geen voorbode zich zichtbaar had aangediend? In het vermaak is het geweld onmisbaar; er gaat geen avond voorbij dat op de televisie niet een heel munitiedepot wordt leeggeschoten. Wie weleens in een hal met speelautomaten is geweest, weet hoe je voor een gulden de bevolking van een vijandige planeet kunt roosteren. Het is eigenlijk verbazingwekkend dat een computerspelletje als Carmageddon, waarbij de speler in een auto zoveel mogelijk voetgangers van de weg moet rijden, nog onrust bij de opvoeders teweeg heeft gebracht. Geweld is endemisch in het vermaak, en bijgevolg in de bestrijding van het onbehagen.
De euforie van het geweld wordt bevorderd doordat de roes toegankelijker is en met een grotere verscheidenheid van middelen kan worden bereikt. De spuit, de pil, de stick, de paddo, de ‘mixen’ van alcohol met vitaminedrank in een blikje, er is altijd wel iets verkrijgbaar, hoe scherp de overheid waar dan ook haar war on drugs voert.
Zien we het niet te somber? Is er dan helemaal geen onschuldig vermaak meer op de wereld? We zien het niet somber, of rooskleurig of op welke andere benoembare manier dan ook. We zien het, kortweg, en hoe we het zouden ‘moeten zien’ weten we nog niet. We geloven graag dat er nog sjoelbakken worden verkocht, maar niet zoveel meer als Carmageddon (durven we te wedden). En onschuldig vermaak is er natuurlijk ook nog genoeg. Schrijver dezes, die zeven dagen per week naar zijn werk gaat (vermaak) en zijn kantoortje aan de Dam heeft, moet zich tweeënvijftig maal per jaar een weg banen door een optocht, een intocht, een corso, een festival, een vrijmarkt, een koninginnedag, een relipopconcert of gewoon een feest. Aan het gezond, onschuldig vermaak is geen gebrek. Het hangt in zijn gedruis als een paddestoelwolk boven mijn kamertje. Het is een vervaarlijke industrie waarin, voorzover ik het van een afstand kan beoordelen, ieder weekeinde weer de win-winsituatie wordt bereikt. Wie zou men zijn als men daarover ging klagen.
| |
V
In de bestrijding van het onbehagen zijn de kanalisering van de agressie en de roes de belangrijkste remedies, en is het gezond, onschuldig vermaak het toegevoegde middel. Dit laatste laat ik verder buiten beschouwing.
Ook in gekanaliseerde vorm blijft agressie verzet tegen de cultuur. Als het zich in een roes voltrekt geldt dat in sterkere mate. Onze fase van de cultuur onderscheidt zich nu van voorgaande fases doordat we een aantal manieren hebben ontwikkeld om het verzet, althans het zo zichtbaar mogelijk tonen van de parafernalia, soms zelfs mét roes, als norm te beschouwen. De gemiddelde held in de gemiddelde actiefilm heeft een machinegeweer bij zich dat door de gemiddelde sterveling nog geen tien meter kan worden gedragen, laat staan afgevuurd. Van tijd tot tijd verschijnen er in de krant foto's van een verzameling wapens: een arsenaal dat bij een belangrijke voetbalwed- | |
| |
strijd in beslag is genomen. Aan de ingang van de disco staat, net als bij de toegang tot het vliegtuig, iemand met een metaaldetector. Op het raam van de tram is een sticker geplakt: messenverbod. Niet dat het met de openbare orde zo beroerd gesteld is dat het individu zich, zoals in vroeger tijden, moet bewapenen. Met de orde is het betrekkelijk goed en raakt het misschien zelfs weer wat beter gesteld. Er zijn individuen die zich bewapenen en eventueel de orde bedreigen omdat ze dit als een eis van de cultuur beschouwen. Er is een tijd geweest dat men een camouflagepak aantrok om de vijand te misleiden. Nu draag je het om je zo zichtbaar mogelijk op je gevaarlijkst te vertonen. Het is geen noodzaak maar spel. De agressie is in het vermaak opgenomen.
Zo is het ook met de roes en de uiterlijke bevestiging dat men zich in een roes bevindt (en niet in de treurige nasleep). Het zou de moeite waard zijn als er eens een beknopte geschiedenis van de schreeuw werd geschreven. De schreeuw is overal; de schreeuw van wanhoop en angst, maar vooral de schreeuw van opgetogenheid, van vreugde, van extase, en in het algemeen de schreeuw van uitzinnigheid. Bij het housen laat men weten dat het uit de bol en het dak gaan gelukt is, door te schreeuwen. Het doelpunt en het orgasme worden met schreeuwen bevestigd. In de televisiereclame wordt iedere avond heel wat afgeschreeuwd. Het is geen wonder dat die van Edvard Munch zoveel is gereproduceerd en ten slotte gestolen.
Het verzet tegen de cultuur wordt nog altijd van zijn angel ontdaan door bepaalde vormen daarvan - de gekanaliseerde agressie, bepaalde roesmiddelen - in de cultuur op te nemen. Daardoor worden allerlei onbehagens dragelijk of tijdelijk genezen. Zo is het eeuwenlang gegaan. Misschien hebben we een nieuwe fase bereikt. Daarin zijn dan agressie en roes niet meer de randverschijnselen die de cultuur terwille van zijn zelfhandhaving gereguleerd toestaat. Er zijn nauwelijks nog gekanaliseerde vormen die tot de cultuur zelf beginnen te horen: van toegestaan randverschijnsel tot erkende norm.
Hieruit ontstaan twee vragen. Ten eerste: is er nog wel een onbehagen van betekenis dat wordt veroorzaakt door de multidiscipline van de cultuur? En dan: wat is daarvan de inhoud en hoe kan het worden verklaard?
Vier jaar geleden is in de Verenigde Staten een boek verschenen, een jaar later in Nederlandse vertaling, van Robert Hughes, De klaagcultuur. Het heeft hier niet veel aandacht gekregen - jammer, omdat de Nederlandse vorm van westerse cultuur er vaak herkenbaar in aanwezig is. Hughes citeert in zijn inleiding een passage uit W.H. Audens For the Time Being: A Christmas Oratorio. Het had ook als motto voor zijn boek kunnen dienen. Ik citeer het hier, bij wijze van antwoord op de twee vragen. Als er een onbehagen is, dan staat het hier impliciet beschreven, met de verklaring.
Hoef je geen profeet te zijn om de gevolgen te voorspellen...
Rede zal verdrongen worden door openbaring... Kennis zal ontaarden in een woekering van subjectieve visioenen - door ondervoeding opgewekte gevoelens in het middenrif, door koortsen of verdovende middelen veroorzaakte engelachtige beelden, waarschuwingen in dromen die voortkomen uit het geluid van vallend water. Hele kosmogonieën zullen op een of ander vergeten persoonlijk gevoel van wrok worden gebouwd, complete heldendichten geschreven in onverstaanbare talen, het geklieder van kinderen hoger aangeslagen dan meesterwerken...
Idealisme zal worden verdrongen door materialisme... Beroofd van haar natuurlijke uitlaatklep in patriottisme en burgerlijke of familietrots zal de behoefte van de massa aan een zichtbaar Idool om te aanbidden op volstrekt geïsoleerde paden worden gedrongen, waar geen enkele vorm van educatie haar kan bereiken. Goddelijke eer zal worden bewezen aan ondiepe uithollingen in de
| |
| |
grond, huisdieren, vervallen windmolens of kwaadaardige tumoren.
Rechtvaardigheid zal als hoogste menselijke deugd worden verdrongen door Medelijden, en angst voor vergelding zal geheel verdwijnen. Iedere straatslijper zal zich gelukkig prijzen: ‘Ik ben zo'n grote zondaar dat God in eigen persoon naar de aarde is afgedaald om mij te redden.’ Iedere schurk zal redeneren: ‘Ik houd ervan misdaden te begaan. God houdt ervan ze te vergeven. Het is toch maar prachtig geregeld in de wereld.’ De Nieuwe Aristocratie zal bestaan uit kluizenaars, schooiers en permanente invaliden. De Ruwe Diamant, de Tuberculeuze Hoer, de rover die lief is voor zijn moeder, het epileptische meisje dat zo goed met dieren om kan gaan, zij zullen de helden en heldinnen zijn van de Nieuwe Tragedie, terwijl de generaal, de staatsman en de filosoof het mikpunt worden van iedere klucht en satire.
Dat is geschreven in 1942. Intussen valt er hier en daar iets op af te dingen en aan toe te voegen - er was nog geen televisie - maar de grote lijnen zijn herkenbaar. Tegenwoordige opvattingen van wat cultuurgoed is, komen dichter bij Freuds begrip ‘individuele vrijheid’.
|
|