noods laatste, doodssteek?
Nee, liever geven ze elkaar (schrijvende pers contra audiovisuele pers) de schuld, en één krant, nota bene de Volkskrant, bestond het zelfs om de overheid in een hoofdredactioneel commentaar bij te vallen: ‘Het gaat hier om de plicht van de overheid om te voorkomen dat het werk wordt belemmerd door horden mediamensen [...] Daarom is het begrijpelijk dat de ministers de betrokken ambtenaren een spreekverbod opleggen en verbieden medewerking te verlenen aan opnamen.’
Het staat er. Echt. En het moet opgeschreven of goedgekeurd zijn door een hoofdredacteur die, ware hij in de jaren zeventig hoofdredacteur van de Washington Post geweest, tegen zijn ondergeschikten Woodward en Bernstein zou hebben gezegd: ‘Jongens, laat de president nou eens met rust, die man heeft óók recht op zijn privacy.’
Macht wordt te vaak louter geassocieerd met politieke en financiële kringen. Want macht is er natuurlijk óók in bijvoorbeeld de culturele wereld. Concertgebouwdirecties, uitgevers, toneelleiders, filmproducenten: allemaal machtige mensen op hun gebied.
Hoe kritisch wordt hún macht door de pers benaderd?
Dat houdt ook niet over. Kunstredacties houden zich doorgaans verre van de machinaties achter de schermen. Hun aandacht gaat in de eerste plaats uit naar de producten, de vruchten van de verbeelding. Daar is nog wel begrip voor op te brengen, mits recensies en interviews met kunstenaars van een kritische distantie getuigen.
Dat is vaak niet het geval. Daarvoor lopen er te veel verbindingslijnen tussen de wereld van de recensent en die van de kunstenaar. Iedereen kent de voorbeelden van mensen die menen dat hun goede onderlinge relatie geen beletsel is om over elkaars werk te kunnen schrijven. Ik zag het laatst nog gebeuren tussen de Nederlandse hoogleraren Van Oostrom en Pleij. Het ergerlijke is dat kranten zulke bijdragen opnemen alsof er niets aan de hand is.
Ik heb me altijd verbaasd over het vanzelfsprekende gemak, de trots moet je misschien ook zeggen, waarmee sommige recensenten met kunstenaars omgaan. Simon Carmiggelt hield met zijn toneelrecensies voor Het Parool op, toen hij bevriend raakte met een aantal acteurs. Maar ik heb het vaak anders gezien, zoals bij die filmrecensent die buitenlandse regisseurs altijd veel onbarmhartiger kritiseerde dan Nederlandse regisseurs - maar de laatsten kwam ik dan ook in groten getale tegen op zijn verjaardagsfeestje, terwijl Bergman en Antonioni altijd verhinderd waren.
Ooit was ik een hartstochtelijk lezer van de goed geschreven kunstkritiek. Daar is de laatste jaren stevig de klad in gekomen. Het zou overdreven zijn om te beweren dat dat alleen door de genoemde ervaringen komt, maar ze hebben zeker een rol gespeeld.
Het gebrek aan distantie hoeft niet louter aan persoonlijke relaties te worden toegeschreven. Het kan ook veroorzaakt worden door dweepzucht, snobisme en een te grote behoefte om serieus te worden genomen. Het moderne verschijnsel van ‘hype’ heeft met een combinatie van die factoren te maken. De commerciële kunstwereld geeft de aarzelende redacteur het laatste zetje.
Voor andere sectoren in de journalistiek - zoals de sport- en de reisjournalistiek - gelden al deze factoren in nog veel extremere mate. Wie hier zijn werk in alle onafhankelijkheid probeert te doen, kan op een complete boycot rekenen.
De controle van de macht is niet de enige taak waartoe de pers geroepen is.
Wat ze in de eerste plaats moet doen, is het registreren van de werkelijkheid - of daar nu wel of niet machtigen bij betrokken zijn. Vroeger had ik als journalist de illusie dat men over vijftig, honderd jaar aan de hand van de kranten-van-nu (‘de vuile drukproeven van de geschiedenis’!) de dagelijkse werkelijkheid zou kunnen reconstrueren.