De Gids. Jaargang 160
(1997)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 643]
| |
IIDe eerste eis die ik aan welk gedicht dan ook van een ander stel, is dat het goed moet zijn (wie het heeft geschreven is van ondergeschikt belang); de eerste eis die ik aan een gedicht dat ikzelf heb geschreven stel, is dat het authentiek, herkenbaar moet zijn, als mijn handschrift, zijnde geschreven, in lief en leed, door mij. (Als het om zijn eigen gedichten gaat, overlappen de voorkeuren van de dichter en die van zijn lezers elkaar vaak, maar ze vallen zelden samen.) | |
IIIMaar dit gedicht dat ik nu graag wil schrijven, zou niet alleen goed en authentiek moeten zijn: om in mijn ogen te voldoen moet het ook waar zijn. Ik lees een gedicht van iemand anders waarin hij een vaarwel met tranen uitspreekt tegenover zijn geliefde: het gedicht is goed (het ontroert me zoals andere goede gedichten dat doen) en authentiek (ik herken het ‘handschrift’ van de dichter). Vervolgens maak ik uit een biografie op dat de dichter toen hij het gedicht schreef, dat meisje spuugzat was maar deed alsof hij moest huilen om zodoende gekwetste gevoelens en een scène te voorkomen. Is deze informatie van invloed op mijn waardering van het gedicht? Allerminst: ik heb de man nooit persoonlijk gekend en zijn privéleven gaat me niets aan. Zou zoiets mijn waardering hebben beïnvloed indien ik zelf het gedicht had geschreven? Dat is wel te hopen. | |
[pagina 644]
| |
IVDat ik zou geloven dat het waar was wat ik had geschreven, zou niet genoeg zijn: om me tevreden te stellen moet de waarheid van dat gedicht vanzelfsprekend zijn. Het zou bijvoorbeeld op zo'n manier geschreven moeten zijn dat geen enkele lezer Ik hou van Jou verkeerdelijk zou kunnen lezen als ‘Ik hou van jou’. | |
VIk geloof dat ik, als ik een componist was, een muziekstuk zou kunnen maken dat voor een luisteraar zou uitdrukken wat ik bedoel als ik aan de woorden houden van denk, maar ik zou niet in staat zijn het zo te componeren dat hij te weten zou komen dat het bij dit houden van ging om houden van Jou (en niet van God, van mijn moeder of van het decimale stelsel). De taal van muziek is als het ware onovergankelijk, en juist die onovergankelijkheid maakt het voor een luisteraar zinloos om te vragen: ‘Meent de componist echt wat hij zegt of doet hij maar alsof?’ | |
VIIk geloof dat ik, als ik een schilder was, een portret zou kunnen schilderen dat voor een beschouwer zou kunnen uitdrukken wat ik bedoel als ik aan het woord Jou denk (mooi, beminnelijk enzovoort), maar ik zou niet in staat zijn het zo te schilderen dat hij te weten zou komen dat Ik van Jou hield. De taal van de schilderkunst mist, als het ware, de Directe Rede, en juist deze objectiviteit maakt het voor een beschouwer zinloos om te vragen: ‘Is dit echt een portret van N (en niet van een jonge jongen, een rechter of een vermomde locomotief)?’ | |
VIIDe ‘symbolistische’ poging om poëzie net zo onovergankelijk te maken als muziek kan nooit verder reiken dan het narcistischreflectieve ‘Ik hou van Mijzelf’; de poging om poëzie zo objectief te maken als schilderkunst komt niet verder dan de enkelvoudige vergelijking ‘A is als B’, ‘C is als D’, ‘E is als F’... Geen enkel ‘imagistisch’ gedicht kan meer dan enkele woorden lang zijn. | |
[pagina 645]
| |
VIIIAls artistieke taal heeft de spraak veel voordelen - drie persoonsvormen, drie tijdsvormen (muziek en schilderkunst kennen slechts de tegenwoordige tijd), zowel de directe als indirecte rede - maar het heeft één ernstige tekortkoming: het mist de Aanwijzende Stemming. Al haar beweringen staan in de aanvoegende wijs en kunnen alleen voor waar doorgaan nadat ze zijn geverifieerd (wat niet altijd mogelijk is) door non-verbaal bewijsmateriaal. | |
IXEerst schrijf ik Ik ben geboren in York, dan Ik ben geboren in New York: het heeft geen zin om mijn handschrift te gaan bestuderen om erachter te kunnen komen welke bewering waar en welke onwaar is. | |
XIk kan me heel goed een oplichter voorstellen die handig genoeg is om iemands handtekening zo perfect na te maken dat een deskundige voor de authenticiteit ervan een eed zou doen, maar ik kan me geen oplichter voorstellen die handig genoeg is om zijn eigen handtekening zo knullig na te maken dat een handschriftdeskundige zou zweren dat het om een falsificatie ging. (Of kan ik me alleen maar niet de omstandigheden voorstellen waarin iemand zoiets zou willen doen?) | |
XIIn vroeger tijden schreef de dichter gewoonlijk in de derde persoon en zijn thema bestond gewoonlijk uit de daden van anderen. Het gebruik van de eerste persoon hield hij achter de hand om de Muze aan te roepen of zijn Prins eraan te herinneren dat het betaaldag was, maar zelfs dan sprak hij niet als zichzelf maar in zijn professionele hoedanigheid als bard. | |
XIIZolang een dichter het heeft over de daden van anderen kan zijn gedicht weliswaar slecht maar niet onwaar zijn, zelfs als het niet om historische feiten maar om legendarische gebeurtenissen gaat. Wanneer een dichter in vroeger tijden vertelde hoe een jongeling | |
[pagina 646]
| |
van nog geen zestig kilo een vuurspuwende draak van twintig ton uitdaagde tot een gevecht op leven en dood, of hoe een schavuit het paard van de bisschop stal, de grootvizier horens opzette en vermomd als wasvrouw uit het gevang ontsnapte, kwam het nooit bij iemand onder zijn gehoor op om te denken: ‘Nou, zijn verzen kunnen dan wel buitengewoon fraai of grappig zijn, maar was die strijder wel zo dapper en die snuiter wel zo geslepen als hij beweert?’ - Hun daden waren steekhoudend vanwege de syllabische betovering. | |
XIIIZolang hij het heeft over de daden van anderen, heeft een dichter er geen moeite mee om uit te maken welke toonaard hij moet aanslaan: een heldhaftige daad vraagt om een ‘verheven’ stijl, een daad van komische doortraptheid om een ‘platte’ stijl enzovoort. Maar stel dat er geen Homerus had bestaan en dat Hector en Achilles derhalve genoodzaakt waren de Ilias zelf en in de eerste persoon te schrijven. Als datgene wat ze schreven in alle andere opzichten de tekst zou zijn die we nu kennen, zouden we dan niet denken: ‘Authentieke helden spreken niet op deze grootse wijze over hun daden. Die kerels zijn toneel aan het spelen.’ Maar als het voor een held ongepast is om over zijn eigen daden in een grootse stijl te spreken, welke stijl is dan wél passend voor hem? Een komische? Zullen we hem in dat geval niet verdenken van valse bescheidenheid? | |
XIVDe poëtische toneelschrijver laat zijn figuren in de eerste persoon spreken en, vaak genoeg, in een verheven stijl. Waarom stoort ons dat niet? (Doet het dat inderdaad niet?) Komt dat omdat we weten dat de toneelschrijver die hun teksten schreef het niet over zichzelf had en dat de acteurs die ze uitspreken alleen maar toneel spelen? Kunnen aanhalingstekens acceptabel maken wat zonder zou storen? | |
XVHet is gemakkelijk voor een dichter om oprecht over dappere strijders en doortrapte boeven te spreken omdat moed en doortraptheid eigen daden stellen waarmee ze hun aard kenbaar maken. Maar hoe moet hij oprecht over gelieven spreken? Liefde stelt geen | |
[pagina 647]
| |
specifieke daden, ze moet gebruik maken van een soortement handeling die, op de keper beschouwd, geen daad maar een soortement gedrag is. (En dat is geen menselijke daad. Als je wilt kun je het een daad van Afrodite, van Frau Minne of vrouwe Affect noemen.) | |
XVIEen van de daden die aan Hercules werden toegeschreven, was het ‘bedrijven van de liefde’ met vijftig maagden in de loop van één enkele nacht: je zou derhalve kunnen zeggen dat Hercules bemind werd door Afrodite, maar een minnaar zou je hem niet kunnen noemen. | |
XVIIEn Tristan? En Don Giovanni? Geen gluurder die het weet. | |
XVIIIHet is gemakkelijk voor een dichter om de welwillende daden van Afrodite te prijzen (door zijn lied te stofferen met alleraardigste beelden zoals het baltsritueel van de fuut of het curieuze gedrag van het mannelijke stekelbaarsje en vervolgens al die vrolijke nimfen en herders die er maar op los vrijen terwijl complete rijken opkomen en ten onder gaan), vooropgesteld dat hij haar ziet als bestuurster van de levens der schepselen (zelfs menselijke wezens) in het algemeen. Maar wat is haar rol als het gaat om de liefde tussen twee mensen met eigennamen die in de eerste en tweede persoon spreken? Als ik zeg Ik hou van Jou, dan moet ik uiteraard toegeven dat ik de algemene mogelijkheid om lief te hebben aan Afrodite te danken heb, maar dat Ik van Jou zal houden is, dat wil ik met nadruk stellen, mijn beslissing (of Jouw bevel) en niet de hare. Dat zal ik tenminste met nadruk verkondigen als ik me gelukkig verliefd voel. Wanneer ik echter ongelukkig verliefd ben (verstand, geweten en mijn vrienden waarschuwen me ervoor dat mijn liefde mijn gezondheid, portemonnee en geestelijk welbevinden aantast, desalniettemin ga ik ermee door), dan wil ik best wel Afrodite de schuld geven en mezelf als haar hulpeloos slachtoffer beschouwen. Dus als een dichter het wil hebben over de rol van Afrodite in een persoonlijke relatie, dan ziet hij haar meestal als een boosaardige godin: hij vertelt immers niet over gelukkige huwelijken maar over tragische en wederzijds destructieve verhoudingen. | |
[pagina 648]
| |
XIXDe ongelukkige minnaar die zelfmoord pleegt, doodt zichzelf niet uit liefde maar uit gebrek eraan, om Afrodite te bewijzen dat hij nog altijd zelf kan wikken en beschikken, in staat is tot een menselijke daad en geen slaaf van haar is, gereduceerd tot niets dan gedrag. | |
XXZonder individuele liefde kan het optreden van affect geen daad zijn, maar wel een sociale gebeurtenis. Een dichter die de opdracht heeft gekregen om een bruiloftsdicht te schrijven moet de namen en sociale status van de bruid en bruidegom kennen om de stijl van dictie en beeldspraak te kunnen kiezen die het best bij de gelegenheid past. (Is het voor een koninklijk huwelijk of een boerenbruiloft?) Maar hij zal nooit vragen: ‘Houden de bruid en bruidegom van elkaar?’, want dat is voor een sociale gebeurtenis niet relevant. Misschien vangt hij geruchten op die beweren dat de prins en de prinses elkaar niet kunnen luchten maar dat ze omwille van de dynastie moeten trouwen, of dat de verbintenis tussen Joris en Trijn veel weg heeft van twee haspels in een zak, maar dat soort roddel zal geen invloed hebben op wat hij schrijft. Daarom kan een bruiloftsdicht ook op bestelling gemaakt worden. | |
XXIDe dichters vertellen ons over heldendaden die voor de liefde werden verricht: de minnaar reist naar het einde van de aarde om het Levenswater te bemachtigen, hij doodt mensenetende reuzen en draken, hij beklimt een glazen berg enzovoort, en ten slotte wordt hij beloond met de hand en het hart van het meisje van wie hij houdt (meestal een prinses). Maar dit alles speelt zich in de sociale en niet in de persoonlijke sfeer af. Het klopt dan ook helemaal als door de ouders van het meisje (of door de communis opinio) wordt gezegd: ‘Die en die kwaliteiten moet een schoonzoon (of koning) bezitten’ en als erop wordt gestaan dat elke vrijer zich onderwerpt aan om het even welke proef, het beklimmen van een glazen berg of het blind vertalen van een passage van Thucydides, om te laten zien of hij zulke kwaliteiten al dan niet heeft; en elke vrijer die de proef met succes doorstaat heeft het recht de toestemming te verlangen voor het huwelijk. Maar het is ondenkbaar dat er een proef zou bestaan waarbij het meisje in kwestie zelf zou kunnen zeggen: ‘Ik zal | |
[pagina 649]
| |
geen enkele vrijer kunnen liefhebben die er niet voor slaagt, maar houden zal ik van degene die hem met succes doorstaat, wie hij ook moge zijn.’ Evenmin is er een daad denkbaar die een vrijer het recht zou geven haar liefde op te eisen. En stel dat zij de zuiverheid van zijn affectie in twijfel trekt (is het hem alleen te doen om haar lichaam of geld?), dan kan hij met geen enkele daad, hoe heldhaftig ook, haar vertrouwen terugwinnen: wat de verhouding tot haar persoonlijk betreft is het enige dat ermee bewezen kan worden dat zijn beweegreden, edel of laag, sterk genoeg is om hem de proef te willen laten ondergaan. | |
XXIIAls je iemand iets geeft is dat een genereuze daad en de epische dichter steekt bijna net zoveel tijd in het beschrijven van de geschenken die zijn helden uitwisselen en de feesten die ze geven als in het beschrijven van hun gevechtsdaden; van de epische held wordt immers verwacht dat hij even genereus als dapper is. De mate van zijn generositeit wordt afgemeten aan de marktwaarde van zijn geschenk: de dichter hoeft ons alleen maar het formaat te schetsen van de robijnen en smaragden op de zwaardschede of het aantal schapen en ossen te noemen dat tijdens het feest wordt verorberd. Maar hoe moet een dichter het overtuigend hebben over geschenken uit liefde (‘Ik zal je de Hemelsleutels geven’ enzovoort)? De marktwaarde van een persoonlijk geschenk is onbelangrijk. De minnaar probeert iets uit te kiezen waarvan hij, op grond van wat hij weet van de smaak van zijn geliefde, meent dat ze op dat ogenblik het liefste heeft (en van hem zou willen krijgen): dat kan een Cadillac zijn, maar het kan net zo goed een grappige prentbriefkaart zijn. Als hij een pseudo-verleider is, die erop hoopt te kunnen kopen, of als zij een prostituee zou zijn, erop hopend te kunnen verkopen, dan is de marktwaarde uiteraard van groot belang. (Niet steevast: het zou wel eens kunnen zijn dat het slachtoffer dat hij heeft uitgekozen een heel rijk meisje is, wier enige interesse altijd al het verzamelen van grappige prentbriefkaarten is geweest.) | |
XXIIIHet anonieme geschenk is een daad van liefdadigheid, maar we hebben het hier over eros, niet over agape. Zoals het tot de essentie van de erotische liefde hoort dat ze erop uit is om zichzelf aan de ander bekend te maken, behoort het tot de essentie van liefdadig- | |
[pagina 650]
| |
heid dat ze zichzelf er helemaal buiten wil laten. In bepaalde omstandigheden kan een minnaar proberen zijn liefde geheim te houden (hij heeft een bochel, het meisje is zijn eigen zuster enzovoort) maar dan probeert hij die niet in de hoedanigheid van verliefde geheim te houden; en als hij haar in zo'n geval anoniem geschenken stuurde, zou dit dan geen blijk zijn van zijn hoop, bewust of onbewust, om haar nieuwsgierigheid zodanig aan te wakkeren dat ze stappen zou ondernemen om zijn identiteit te achterhalen? | |
XXIVToen zijn verhouding met Cressida aardig liep, werd Troilus zelfs een wredere krijger dan tevoren - ‘Save Ector most ydred of any wight’ - maar ook een sportievere vent - ‘The smale bestes leet he gon biside’.Ga naar voetnoot* En het is waar dat we soms over een bekende die beweert verliefd te zijn opmerken: ‘Dit keer moet het echt zijn. Hij zat altijd van jan en alleman slecht te spreken maar nu, sinds hij N heeft leren kennen, komt er geen lelijk woord meer over zijn lippen.’ Maar je kunt je onmogelijk een verliefde voorstellen die over zichzelf zegt: ‘Ik denk dat het echt waar is dat ik van N houd, want ik ben nu veel aardiger dan voordat ik haar ontmoette.’ (Het is, misschien, nog net wel voorstelbaar dat hij opmerkt: ‘Ik denk dat N echt van me houdt, want ze heeft me zo'n stuk aardiger gemaakt.’) | |
XXVHoe dan ook, dit gedicht dat ik zou willen schrijven, houdt zich niet bezig met de stelling ‘Hij houdt van Haar’ (waarbij Hij en Zij fictieve personen kunnen zijn met een karakter en verleden dat de dichter zoveel mag idealiseren als hij zelf wil), maar met mijn stelling Ik hou van Jou (waarbij Ik en Jij personen zijn met een bestaan en verleden die door een privédetective zouden kunnen worden nagetrokken). | |
XXIVHet is een grammaticaal gebruik in onze taal dat een spreker naar zichzelf verwijst als ‘Ik’ en naar de persoon tot wie hij zich richt als ‘Jij’, maar er zijn heel wat situaties waarin een ander gebruik net zo | |
[pagina 651]
| |
goed zou kunnen functioneren. Zo kan het regel zijn dat je bijvoorbeeld in een beleefd gesprek met vreemden of als je je tot staatsfunctionarissen wendt, de derde persoon gebruikt: ‘Mevrouw Smit houdt van poezen, mevrouw Jansen niet?’, ‘Zou de weledele heer conducteur de nederige passagier kunnen mededelen hoe laat deze trein aankomt?’ Er zijn heel wat situaties, bedoel ik, waarin het gebruik van de voornaamwoorden ‘Ik’ en ‘Jij’ niet begeleid wordt door het Ik-gevoel of het Jij-gevoel. | |
XXVIIHet Ik-gevoel: een gevoel van verantwoordelijk-zijn-voor. (Ik kan er geen passivum op laten volgen.) Ik word op een ochtend wakker met vreselijke hoofdpijn en kreun Au! Dat is een onvrijwillige kreun, gespeend van Ik-gevoel. Dan bedenk ik: ‘Ik heb een kater’; er zit al een beetje Ik-gevoel in die gedachte - het lokaliseren en diagnostiseren van de hoofdpijn is iets wat ík uitvoer - maar pas een heel klein beetje. Vervolgens denk ik: ‘Ik heb afgelopen nacht te veel gedronken.’ Het Ik-gevoel is nu al veel sterker: ik had minder kunnen drinken. Een hoofdpijn is mijn kater geworden, een gebeurtenis in mijn persoonlijke geschiedenis. (Ik kan mijn kater niet diagnostiseren door naar mijn hoofd te wijzen en te kermen, want hij wordt de mijne door wat ik in mijn verleden gedaan heb en ik kan niet gisteren naar mijn hoofd wijzen.) | |
XXVIIIHet Jij-gevoel: een gevoel van verantwoordelijkheid-toekennenaan. Als ik denk Jij bent mooi en deze gedachte wordt begeleid door het Jou-gevoel, bedoel ik dat ik jou verantwoordelijk acht, op z'n minst gedeeltelijk, voor je fysieke verschijning; dat is dan niet louter en alleen toe te schrijven aan een gelukkige combinatie van genen. | |
XXIXWat er gemeenschappelijk is aan het Ik- en het Jij-gevoel: het gevoel van midden-in-een-verhaal-zitten. Ik kan niet denken Ik hou van Jou zonder daarbij de gedachten in te sluiten Ik heb al van Jou gehouden (al is het maar even) en Ik zal van Jou blijven houden (als is het maar even). Als ik probeer uit te drukken wat ik met deze gedachte bedoel, zoals ik dat in dit gedicht zou willen doen, maak ik derhalve mezelf tot een geschiedkundige die wordt geconfronteerd | |
[pagina 652]
| |
met geschiedkundige problemen. Sommige documenten die ik ter beschikking heb (herinneringen van mezelf, of van Jou, van wat ik heb gehoord over het onderwerp van mijn liefde) zijn wellicht vervormd, andere zijn misschien complete vervalsingen; voorzover ik geen documenten heb, kan ik niet zeggen of dat is omdat ze nooit bestaan hebben of omdat ze verloren of zoek zijn geraakt en, als dat zo zou zijn, in hoeverre ze mijn geschiedkundig plaatje zouden wijzigen als ze werden teruggevonden. Zelfs wanneer ik begiftigd zou zijn met een absoluut geheugen, stond ik nog steeds voor de taak om ze te interpreteren en hun relatieve belang te taxeren. | |
XXXAutobiografen lijken precies op andere geschiedkundigen: sommigen zijn liberalen, anderen conservatieven, sommigen zijn Geistesgeschichtswissenschaftler, anderen feuilletonistes enzovoort. (Ik zou liever Ik hou van Jou denken zoals De Tocqueville dan zoals De Maistre dat gedacht zou kunnen hebben.) | |
XXXIHet allergrootste probleem inzake persoonlijke kennis, van jezelf of van anderen, is het probleem om in te schatten wanneer je als geschiedkundige en wanneer je als een antropoloog moet denken. (Het is betrekkelijk simpel om uit te maken wanneer je als een geneesheer moet denken.) | |
XXXIIWie ben Ik? (Was ist denn eigentlich mit mir geschehen?) Er zijn verschillende antwoorden mogelijk, maar een definitief antwoord erop kan net zomin bestaan als een definitieve geschiedenis van de Dertigjarige Oorlog. | |
XXXIIIHelaas, het is net zo onmogelijk dat mijn antwoord op de vraag Wie ben Jij? en jouw antwoord op de vraag ‘Wie ben Ik?’ identiek zijn dan dat elk ervan sluitend en volkomen waar is. Maar als ze niet identiek zijn en als geen van beide helemaal waar is, dan kan mijn verklaring Ik hou van Jou evenmin helemaal waar zijn. | |
[pagina 653]
| |
XXXIV‘Ik hou van jou’, ‘Je t'aime’, ‘Ich liebe dich’, ‘Io t'amo’... er is geen taal ter wereld waarin je deze frase niet perfect kunt vertalen, vooropgesteld dat voor wat ermee wordt bedoeld spraak niet noodzakelijk is zolang degene die het duidelijk maakt, in plaats van zijn mond te openen, net zo goed eerst op zichzelf kan wijzen, vervolgens op ‘Jou’ om daarna met gebaren de handeling van ‘houden van’ te imiteren. In deze omstandigheden ontbreekt het de frase aan zowel Ik-gevoel als Jij-gevoel: ‘Ik’ betekent ‘dit’ lid van het menselijk ras (en niet mijn kroegmaat of de kroegbaas), ‘Jou’ betekent ‘dat’ lid van het menselijk ras (en niet de invalide links van je, de baby rechts of het besje achter je) en ‘hou van’ betekent van ‘welke’ fysieke behoefte ik op dit ogenblik het passieve slachtoffer ben (ik vraag je niet de weg naar een goed restaurant of het dichtstbijzijnde toilet). | |
XXXVAls we volkomen vreemden voor elkaar waren (zodat de mogelijkheid van een Jij-gevoel wederzijds was uitgesloten) en ik klampte je op straat aan en zei Ik hou van Jou, dan zou je niet alleen perfect begrijpen wat ik zei maar je zou er ook niet over twijfelen of ik het meende; je zou in geen geval denken: ‘Houdt die man zichzelf voor de gek of neemt hij mij in de maling?’ (Je zou je natuurlijk kunnen vergissen: misschien dat ik je aanklampte om een weddenschap te winnen of om iemand anders jaloers te maken.) Maar we zijn geen vreemden voor elkaar en dat wil ik ook niet zeggen (of is ook niet alles wat ik wil zeggen). Datgene wat ik wil zeggen, kan niet net zo goed duidelijk worden gemaakt met gebaren, maar het kan, als dat al mogelijk is, in woorden worden uitgedrukt (daarom wil ik dit gedicht graag schrijven) en waar taal nodig is, daar behoren tevens leugen en zelfbedrog tot de mogelijkheden. | |
XXXVITegenover anderen kan ik voorwenden geen honger te hebben als ik dat wel heb (ik schaam me ervoor toe te geven dat ik me geen fatsoenlijke maaltijd kan veroorloven) of dat ik honger heb terwijl ik dat niet heb (mijn gastvrouw zal zich gekwetst voelen als ik niet eet). Maar, Heb ik honger of niet? Hoeveel honger? Het is moeilijk je | |
[pagina 654]
| |
voor te stellen dat je twijfels hebt of jezelf iets voorliegt als het om het juiste antwoord gaat. | |
XXXVIIIk heb een klein beetje honger; Ik heb behoorlijke honger; Ik heb verschrikkelijke honger: het is duidelijk dat ik het over drie maten van dezelfde trek heb. Ik hou een klein beetje van Jou; Ik hou behoorlijk van Jou; Ik hou verschrikkelijk van Jou: heb ik het nog steeds over verschillende maten? Of over verschillende soorten? | |
XXXVIIIHou ik van Jou? Ik zou met Nee kunnen antwoorden vanuit de stelligheid de waarheid te spreken, in het geval dat jij iemand was die me zo weinig interesseerde dat ik nooit op het idee zou komen mezelf die vraag te stellen; maar er bestaat geen geval waarin ik met stelligheid met Ja zou mogen antwoorden. In feite ben ik geneigd te geloven dat ik, naarmate mijn gevoelens het gevoel dat een Ja als waarachtig antwoord oplevert meer benaderen, meer aan twijfel onderhevig moet worden. (Als jij me zou vragen: ‘Hou je van me?’, zou ik eerder bereid zijn Ja te zeggen als ik wist dat dat een leugen was.) | |
XXXIXKan ik me verbeelden dat ik liefheb als ik dat in feite niet doe? Zeker. Kan ik me verbeelden dat ik niet haat als ik dat in feite wel doe? Zeker. Kan ik me verbeelden dat ik alleen haat als ik in feite zowel haat als liefheb? Ja, ook dat is mogelijk. Maar zou ik me kunnen verbeelden dat ik haat wanneer ik dat in feite niet deed? Wat voor omstandigheden zouden er kunnen zijn om me ertoe te bewegen mezelf hierover voor de gek te houden? | |
XLRomantische Liefde: die hoef ik zelf niet te hebben beleefd om er een vrij nauwkeurige beschrijving van te geven, want eeuwenlang is dit begrip een van de grootste obsessies van de westerse cultuur geweest. Is het mogelijk me het tegenbegrip ervan voor te stellen, Romantische Haat? Wat zouden de regels ervan zijn? Wat zijn vocabulaire? Hoe zou een cultuur eruitzien waarin dit begrip net zo'n ob- | |
[pagina 655]
| |
sessie was als dat van de Romantische Liefde in de onze? Stel dat ik het zelf beleefde, zou ik het dan kunnen herkennen als Romantische Haat? | |
XLIHaat neigt ertoe alle gedachten uit het bewustzijn te bannen behalve die aan de gehate persoon; maar liefde neigt ertoe het bewustzijn te vergroten; de gedachte aan de geliefde werkt als een magneet die zichzelf omgeeft met andere gedachten. Is dat een van de redenen waarom een gedicht over een gelukkige liefde zelden zo overtuigend is als een gedicht over een ongelukkige liefde: omdat de gelukkige minnaar voortdurend lijkt af te dwalen van zijn geliefde om aan het heelal te denken? | |
XLIIDe meest overtuigende van de vele (veel te vele) in de eerste persoon geschreven liefdesgedichten die ik heb gelezen, waren óf de tierelieren van een vrolijke sensualiteit zonder aanspraak op de serieuze liefde, óf jammerklachten vanwege de dood van de geliefde en daarmee van de wederzijdse liefde, óf die met afkeurend gebrul vanwege het feit dat zij van iemand anders of slechts van zichzelf hield; het minst overtuigend waren die waarin de dichter beweerde het helemaal te menen, zonder zich ergens over te kunnen beklagen. | |
XLIIIEen vechtende soldaat die zijn Homerus kent kan de daden van Hector en Achilles (die misschien wel verzonnen zijn) als voorbeeld nemen en erdoor geïnspireerd worden om zelf dapper te strijden. Maar een pseudo-minnaar die zijn Petrarca goed kent kan daardoor niet worden geïnspireerd om lief te hebben: als hij de door Petrarca (die zeker echt heeft bestaan) uitgedrukte gevoelens als voorbeeld gebruikt en ze probeert na te bootsen, houdt hij op een minnaar te zijn en wordt een acteur die de rol speelt van de dichter Petrarca. | |
XLIVVeel dichters hebben geprobeerd om de beleving van de Romantische Liefde te beschrijven als datgene wat verschilt van vulgaire lust. (Plotseling beschaamd, zo zou ik misschien zeggen, in het besef zon- | |
[pagina 656]
| |
der respect, als een kwekkende aap of een ongewassen stalknecht, tegen een Soevereine Persoonlijkheid te zijn opgelopen, met de mond vol tanden, bevend, bang om te blijven maar allerminst genegen om te vertrekken, want als het ergens goed is om te verblijven, dan wel hier...) Maar heb je soortgelijke ervaringen (van een magische ontmoeting) niet ook in niet-menselijke verbanden gehad? (Ik moet denken aan hoe ik onverwacht bij een vervallen ijzergieterij in het Harzgebergte uitkwam.) Wat is het verschil in de menselijke context? Vulgaire lust? | |
XLVIk zou graag willen denken dat het een soort bewijs van liefde is als ik oprecht kan zeggen: Lust, zelfs in zijn razendste aanvallen, kan me er noch van overtuigen dat het om liefde gaat noch me ervan weerhouden te wensen dat het er wél om gaat. | |
XLVI‘Mijn geliefde,’ zegt de dichter, ‘is prachtiger, mooier, begerenswaardiger dan...’ - en dan volgt een lijst van bewonderenswaardige natuurlijke voorwerpen en menselijke kunstproducten (prachtiger, zou ík zeggen, dan Wales of de kust van Noordwest-IJsland, mooier dan een das, een zeepaardje of een door Gilkes & Co. uit Kendal gebouwde turbine, begerenswaardiger dan koude toast bij het ontbijt of onbeperkt warm water...). Wat leveren zulke vergelijkingen op? Zeker geen beschrijving aan de hand waarvan Jij kunt worden onderscheiden van honderd mogelijke rivalen van eenzelfde soort. | |
XLVII‘Zij die ik bemin is geestelijker dan andere mensen...’ (Ik zou liever geestiger zeggen.) Zou het niet nauwkeuriger zijn geweest als de dichter had geschreven: ‘... dan andere mensen die ik tot nu toe heb ontmoet’? | |
XLVIII‘Ik zal altijd van Jou houden,’ zweert de dichter. Dat kan ik ook gemakkelijk zweren. Ik zal komende dinsdag om 16.15 uur van Jou houden: is dat nog net zo gemakkelijk? | |
[pagina 657]
| |
XLIX‘Ik zal van Jou houden wat er ook gebeurt, zelfs als...’ - volgt een opsomming van catastrofale mirakels (zelfs, dat zou ík zeggen, als alle stenen van Baalbek perfect in vieren splijten, de roeken van Repton verschrikkelijke profetieën in het Grieks verkondigen en de storm vervloekingen in het Hebreeuws buldert, de tijd zich boustrofedonisch zou bewegen zodat Parijs en Wenen drie keer met gas verlicht werden...) Kan ik geloven in de mogelijkheid dat deze verschijnselen zich tijdens mijn leven voordoen? Zo niet, wat heb ik dan beloofd? Ik zal van Jou houden, wat er ook gebeurt, zelfs als je twintig pond zwaarder wordt of geteisterd wordt door haargroei op je bovenlip: of ik dát durf te beloven? | |
LHet gedicht dat ik wilde schrijven, had feilloos moeten uitdrukken wat ik bedoel wanneer ik denk aan de woorden Ik hou van Jou, maar ik kan niet precies weten wat ik bedoel; het had vanzelfsprekenderwijs waar moeten zijn, maar woorden kunnen hun eigen waarheid niet controleren. Derhalve zal dit gedicht ongeschreven blijven. Het geeft niet. Morgen zul Jij komen; als ik een roman aan het schrijven was waarin wij allebei personages waren, wist ik feilloos hoe ik Jou op het station zou moeten begroeten: - met adoratie in mijn ogen, grapjes en ondeugende praat op de tong. Maar wie weet precies hoe ik Jou echt zal begroeten? Vrouwe Affect? Kom, dat is een idee: zou niemand een gedicht (een beetje onaangenaam misschien) kunnen schrijven over Háár?
1959
Vertaling: Huub Beurskens |
|