| |
| |
| |
Harry Oosterhuis
Preutsheid noch hedonisme
In de ogen van veel buitenlanders is Nederland in het algemeen en Amsterdam in het bijzonder een seksueel paradijs ofwel een Sodom-en-Gomorra. Ons land heeft zijn reputatie als seksueel vrijgevochten natie in de eerste plaats te danken aan de mate waarin seksualiteit bespreekbaar en zichtbaar is in het openbare leven. Sterker dan in andere landen neigt de publieke opinie hier naar tolerantie als het om de seksuele mores gaat; voor preuts en bekrompen willen de meeste Nederlanders liever niet worden versleten. Er zijn weinig of geen landen waar pornografie en prostitutie zo openlijk worden geëtaleerd en het tolerantieniveau ten aanzien van bloot in de media zo hoog ligt als in Nederland. Van ongehuwd samenwonen liggen weinig Nederlanders wakker, voorbehoedmiddelen zijn gemakkelijk verkrijgbaar en abortus levert hier minder problemen op dan in andere landen. De nieuwe ziekte aids heeft eerder bijgedragen aan nog meer openheid over seksualiteit dan aan een terugkeer naar een repressieve moraal. Terwijl de aids-epidemie in met name de Verenigde Staten en Groot-Brittannië leidde tot een moreel offensief tegen de verworvenheden van de seksuele revolutie en de homoseksuele subcultuur, tracht de Nederlandse overheid met suggestieve Postbus 51-spotjes het gebruik van condooms te bevorderen en is Amsterdam nog altijd het Mekka voor homoseksuelen. Wie op de Nederlandse media afgaat zou de indruk kunnen krijgen dat perversiteit hier een geëigende vorm van zelfontplooiing is geworden. Op de televisie komen alle seksuele variaties, van fetisjisme tot exhibitionisme, aan bod en in populaire bladen als Viva verschijnen artikelen over sadomasochisme onder de kop ‘Vastgebonden worden is enig’. Sociale wetenschappers, journalisten en politici voeren levendige debatten over de voor- en nadelen van openbare en anonieme seks. Met name in Amsterdam bestaan ruime mogelijkheden om allerlei specifieke voorkeuren te bevredigen en
genieten ‘kinky’ seksfeesten een grote populariteit. Net zomin als op het gebied van drugs, abortus en euthanasie kan de Nederlandse overheid, als ze dat al zou willen, een principieel restrictieve politiek voeren met betrekking tot de zedelijkheid. Ook op het gebied van seksualiteit is gedogen het motto; de Amsterdamse Wallen en de inrichting van ‘tippelzones’ en ‘afwerkplekken’ zijn er treffende voorbeelden van. Nederlanders geven de voorkeur aan consensus en compromissen boven strikte normen en regels die tot conflict en polarisatie kunnen leiden.
Betekent dit alles dat Nederland een gidsland is als het om seksuele vrijheid en vernieuwing gaat? Die vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Ten eerste wil ruimdenkendheid niet zeggen dat Nederlanders ook in hun gedrag uitgesproken libertijns zijn, zoals buitenlanders nogal eens schijnen te geloven. Uit sociologisch onderzoek valt af te leiden dat het seksuele gedrag van Nederlanders niet losbandiger is dan dat van de modale Amerikaan, Brit of Fransman. In vergelijking met de in onze ogen puriteinse Amerikanen en Britten schijnen Nederlandse mannen en vrouwen evenals
| |
| |
de Fransen gemiddeld wat meer partners in hun leven te hebben, meer te masturberen en daarover minder schuldgevoelens te koesteren, meer porno te consumeren en eerder homoseksuele verlangens te onderkennen. Als het om gelijkgeslachtelijk gedrag en ‘kinky’ en betaalde seks gaat, schijnen de Nederlanders wat achter te lopen bij de Angelsaksen. De verschillen zijn echter marginaal: het overheersende patroon in zowel Nederland als de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk wordt gekenmerkt door ‘seriële monogamie’. De meeste mensen hebben wel meerdere seksuele partners, maar na elkaar: de vaste en exclusieve liefdesrelatie, al dan niet bezegeld door een huwelijk, is voor de overgrote meerderheid nog altijd de belangrijkste legitimatie voor seksueel verkeer. Bovendien vertoont de alledaagse seksuele praktijk weinig variatie. Kortom, het seksuele leven van de gemiddelde Nederlander is waarschijnlijk even conventioneel als dat van de doorsnee Amerikaan, Brit of Fransman.
Ten tweede moet niet worden vergeten dat ons land nog niet zo lang geleden allerminst befaamd (of berucht) was om zijn seksuele openheid. Nederland stond in de jaren vijftig nog bekend als een zeer behoudende en gezagsgetrouwe natie. De noodzaak om eendrachtig te werken aan het materiële herstel en de dreiging van het communisme voedden de behoefte aan zekerheid en stabiliteit en werkten een geestelijk klimaat van ‘tucht en ascese’ in de hand. Sterker nog dan in andere westerse landen hebben christelijk normen en waarden hier vanaf eind negentiende eeuw tot de jaren zestig het seksuele doen en laten bepaald. Ogenschijnlijk is de seksuele revolutie van de jaren zestig in Nederland ingrijpender en invloedrijker geweest dan in andere westerse landen en heeft de seksuele moraal in Nederland in korte tijd een draai van honderdtachtig graden gemaakt van puriteins naar libertijns. Maar wellicht is er ook continuïteit te ontdekken in de moraal van het verzuilde en ontzuilde Nederland en onderscheidt ons land zich heden ten dage wat het seksuele gedrag betreft niet zozeer door vrijheid als wel een bijzondere vorm van beheersing.
Ondanks de gestaag toenemende ontkerkelijking vanaf het eind van de negentiende eeuw was Nederland tot de jaren zestig behalve een typisch burgerlijke ook een christelijke natie. Hoewel (confessionele) zuilen geen uniek Nederlands verschijnsel waren, hebben zij hier zich sterker dan in andere landen op het gebied van de zedelijkheid geprofileerd en een restrictieve seksuele moraal aan de bevolking weten op te leggen. De katholieke en rechtzinnige protestantse groeperingen die zich vanaf het eind van de negentiende eeuw emancipeerden, zetten hun streven naar een herkerstening van de moderne maatschappij kracht bij met een zedelijkheidsoffensief. Daarmee profileerden ze zich tegenover de in hun ogen goddeloze liberalen en socialisten. Op confessioneel initiatief en met steun van een deel van ‘links’ kwam in 1911 een verscherping en uitbreiding van de zedelijkheidswetgeving tot stand. Liberale beginselen met betrekking tot de onaantastbaarheid van de privésfeer en de scheiding tussen recht en moraal moesten het veld ruimen voor de confessionele overtuiging dat de christelijke zedenleer maatgevend was voor de gehele Nederlandse samenleving. De verbodsbepalingen, die in grote lijnen tot het einde van de jaren zestig van deze eeuw zijn gehandhaafd, betroffen met name prostitutie, pornografie, geboorteregeling, abortus, homoseksualiteit en seksuele uitingen in het openbaar. Deze zetten de toon voor een repressief seksueel klimaat. Confessionele leiders riepen hun achterban op tot een actieve bestrijding van alles wat huwelijk, gezin en de goede zeden zou aantasten. Talrijke particuliere zedelijkheidsverenigingen voerden in de jaren twintig en dertig een kruistocht tegen geboortenregeling, homoseksualiteit, pornografie, te vrije omgang tussen de seksen en verschijnselen als ‘de moderne danswoede’, ‘wufte damesmode’, ‘zinnenprikkelende’ film-, cabaret- en toneelvoorstellingen, ‘ontaarde’ moderne
beeldende kunst en de
| |
| |
Make love, not war. © Associated Newspapers Ltd.
| |
| |
‘heidensche naaktcultuur’ in het bad- en strandleven. Seksuele hervormings- en emancipatiebewegingen als de Nieuw-Malthusiaansche Bond (nmb) die geboorteregeling voorstond, en het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (nwhk) die voor gelijkberechtiging van homoseksuelen streed, moesten het in het bijzonder ontgelden.
Het Nederlandse katholicisme en orthodoxe protestantisme ontleenden hun kracht aan de voor de verzuiling kenmerkende verankering van de levensbeschouwing in maatschappelijke organisaties. De confessionelen hebben vooral hun stempel gedrukt op het zogenaamde maatschappelijk middenveld, waar publiek en privé elkaar raken: armenzorg, onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke hulpverlening, in het bijzonder op het terrein van huwelijk en gezin. Aangezien de kerken en daarmee verbonden maatschappelijke organisaties hun stempel drukten op de beheersing van seksualiteit, bestond er in de confessionele zuilenstaat al lang voordat de tweede feministische golf deze leuze op de politieke agenda plaatste een ‘politiek van het persoonlijke’. Terwijl liberalen seksualiteit in beginsel als een privé-aangelegenheid beschouwden en socialisten haar ondergeschikt achtten aan sociaaleconomische vraagstukken, was de seksuele moraal voor de confessionelen een belangrijke maatstaf om zich tegenover de buitenwereld te profileren. De gereformeerde en katholieke benadering van seksualiteit was sterk politiek geladen. Alle seksualiteit buiten het huwelijk was behalve zonde ook een bedreiging voor de sociale orde. Lessen over zedelijkheid en gezinsethiek stonden in dienst van het streven naar sociale en politieke stabiliteit.
Het confessionele zedelijkheidsoffensief vond brede steun in de Nederlandse samenleving, onder meer omdat liberalen en socialisten geen weerwoord hadden en tot op grote hoogte deelden in de overtuiging dat zedelijkheid en zelfbeheersing noodzakelijk waren voor een goed geordende samenleving. Progressieve liberalen steunden de zedelijkheidswetgeving en ook sommige socialisten stonden er in principe niet afwijzend tegenover. Naarmate het vertrouwen in de kracht van de rede, mede onder invloed van het ontstaan van de moderne massasamenleving en democratisering, was verzwakt, was de beduchtheid voor het driftleven sedert het fin de siècle toegenomen. Bovendien was de zedelijkheidswetgeving te beschouwen als een vorm van moderne sociale wetgeving: de overheid nam een actieve rol op zich om maatschappelijke misstanden te bestrijden. Het Nederlandse cultuursocialisme, zoals de Arbeiders Jeugd Centrale en haar leider Koos Vorrink dat bijvoorbeeld uitdroegen, kenmerkte zich door een puriteinse levenshouding. Socialisten wilden evenmin als de liberalen te boek staan als onbesuisde hedonisten. In het verzuilde Nederland bestond onder alle levensbeschouwelijke groeperingen een groot wantrouwen tegen consumptief genot, want dat stond op gespannen voet met de verantwoordelijkheid en de gemeenschapszin die nodig waren om politieke, godsdienstige en emancipatoire idealen te verwezenlijken.
Het uitzonderlijke demografische patroon dat Nederland vanaf het eind van de negentiende eeuw tot 1965 vertoont, wijst erop hoezeer de confessionelen, in het bijzonder de katholieken, erin geslaagd zijn hun moraal aan de bevolking op te leggen. De daling van het geboortecijfer die vanaf omstreeks 1875 overal in de geïndustrialiseerde westerse wereld intrad, verliep in Nederland langzamer dan in de ons omringende landen. Het relatief hoge geboortecijfer is voor een belangrijk deel een gevolg van de disproportionele invloed van de confessionelen in het maatschappelijke en politieke leven, hoewel de late industrialisering van Nederland - pas in de jaren vijftig van de twintigste eeuw op grote schaal doorgevoerd - hierbij ook van belang is. Anticonceptie was tot de jaren zestig vrijwel onbespreekbaar en arbeid van gehuwde vrouwen werd ontmoedigd omdat die kinderloosheid en ‘ongezonde gezinsverhoudingen’ in de hand zou werken.
De repressieve moraal garandeerde echter
| |
| |
niet dat verboden vormen van seksueel verkeer echt werden voorkomen. Naarmate de reële sociale controle en religieuze socialisatie als gevolg van industrialisering en urbanisatie afbrokkelden, veranderde het gedragspatroon. In de loop van de twintigste eeuw stelden steeds minder jongeren seksueel verkeer uit tot na hun huwelijk en de leeftijd waarop het eerste contact plaatsvond daalde geleidelijk. Ook in christelijke kring nam het voorhuwelijkse seksuele verkeer toe en zocht men naar wegen om het kindertal te beperken. De spanning tussen leer en leven werd allengs groter en juist daardoor ontstonden problemen. Aannemelijk is dat het zedelijkheidsoffensief niet alleen leidde tot kuisheid onder de confessionele bevolkingsgroepen maar vooral ook tot een intensivering van de aandacht voor en een schuldbewuste beleving van seksualiteit. In dit licht valt te begrijpen waarom deskundigen binnen de confessionele zuilen - naast geestelijken ook medici, psychiaters, psychologen en opvoedkundigen - veel belangstelling voor seksuele problemen aan den dag legden en ze met de kerkelijke moraal begonnen te schipperen.
De verzuiling was niet alleen een strategie om traditionele geloofswaarden te beschermen, maar ook een middel om moderne organisatievormen en verworvenheden als onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, wetenschap, techniek en moderne massamedia in dienst te stellen van de christelijke gemeenschappen. Hoewel gericht op behoud van de traditionele godsdienstige waardenoriëntatie, hield de verzuiling wat betreft middelen en organisatievormen een beheerste modernisering in. De keerzijde van de confessionele preoccupatie met seksualiteit was dat christelijke geestelijken en deskundigen na de Tweede Wereldoorlog ook een cruciale bijdrage zouden leveren aan de hervorming van de seksuele moraal. Hoewel de zuilen in de jaren vijftig ogenschijnlijk nog krachtig overeind stonden, werden de interne gezagsverhoudingen geleidelijk aangetast als gevolg van de opkomst van een nieuwe elite van goed opgeleide intellectuelen, die belangrijke functies gingen vervullen in het verzuilde organisatiewezen, in het bijzonder in gezondheids- en welzijnsorganisaties en de media. Mede door de opkomst van de verzorgingsstaat verwierf deze geleidelijk aan meer onafhankelijkheid ten opzichte van de kerkelijke autoriteiten in haar poging samen met vernieuwingsgezinde geestelijken de moraal aan te passen aan de veranderende maatschappelijke omstandigheden.
Op het gebied van huwelijk, gezin en seksualiteit moesten de kerkelijke hoeders van de moraal plaatsmaken voor nieuwe deskundigen als psychiaters, psychologen, pedagogen en maatschappelijk werkers. Professionalisering en verwetenschappelijking van de sociale zorg leidden ertoe dat wat voorheen in termen van zedelijkheid werd gedefinieerd, nu binnen het gebied van (geestelijke) gezondheid en welzijn viel. Seksualiteit stond niet langer uitsluitend in dienst van de voortplanting, maar kreeg een eigen waarde als communicatiemiddel, als uitdrukking en bevestiging van de liefdesband, in de eerste plaats binnen, maar geleidelijk aan ook buiten het huwelijk. De wantrouwende en gespannen houding ten aanzien van seksualiteit maakte plaats voor een positieve waardering ervan binnen affectieve relaties. De verschuiving van de voortplantingsmoraal naar een relatie-ethiek, niet alleen in de beschouwingen van deskundigen maar geleidelijk ook in kerkelijke uitspraken over seksualiteit, leidde al rond 1960 tot een opmerkelijke versoepeling in de houding ten aanzien van anticonceptie, voorechtelijk seksueel verkeer en homoseksualiteit.
In 1963, het jaar voordat de pil op de markt kwam, verkondigde bisschop Bekkers op de televisie dat geboorteregeling een persoonlijke gewetenskwestie van de huwelijkspartners was, waarmee hij afstand nam van de officiële roomse leer. Hoewel Rome anticonceptie in de encycliek Humanae Vitae (1968) veroordeelde, zetten de meeste katholieken evenals de protestanten principiële bezwaren tegen geboorte- | |
| |
regeling opzij. De wettelijke belemmeringen tegen de verspreiding van voorbehoedmiddelen verdwenen eind jaren zestig. De invoering van de pil in het ziekenfondspakket (1971) zorgde ervoor dat deze gemakkelijk verkrijgbaar werd en zakelijke voorlichting stimuleerde een effectieve toepassing ervan. Terwijl Nederland voor 1965 in Europa tot de landen met de hoogste geboortecijfers behoorde, ging ons land vanaf het eind van de jaren zestig wat de lage vruchtbaarheid betreft steeds meer lijken op trendsetters als Zweden en Denemarken. Een andere indicatie voor het effectieve gebruik van anticonceptie onder met name jongeren is dat de aantallen buitenechtelijk geboren kinderen en gedwongen huwelijken, die vanaf het midden van de jaren vijftig waren gestegen, vanaf 1969 een sterk dalende tendens vertoonden. Waar vóór de jaren zestig het aantal buitenechtelijke geboorten in het verzuilde Nederland in vergelijking met de buurlanden België en Duitsland al gering was vanwege de invloed van de christelijke moraal, daar was dat na de seksuele revolutie relatief laag vanwege de snelle verspreiding van anticonceptie, zowel onder kerkelijke als onkerkelijke bevolkingsgroepen. Ons land is dankzij het pragmatische en ruimdenkende beleid ten aanzien van anticonceptie in de westerse wereld het land met het laagste aantal tienerzwangerschappen en ook wat het geringe aantal abortussen betreft neemt het een unieke positie in.
Homoseksuele emancipatie was een ander terrein waarop Nederland in de loop van de jaren zestig een voorhoederol ging vervullen. Rond 1960 bracht de katholieke psychiater C.J.B.J. Trimbos in zijn befaamde radiopraatjes voor de kro over seksualiteit en relaties begrip op voor katholieken die het moeilijk hadden met de rigide roomse moraal. Zijn psychohygiënische deskundigheid, vermengd met een flinke dosis christelijk-humanistische ethiek, bleek een succesformule om in een vrij kort tijdsbestek een verandering in het morele klimaat te bewerkstelligen. Trimbos toonde zich in het bijzonder onder de indruk van het lijden van homoseksuelen waarmee hij in zijn praktijk werd geconfronteerd en hij sloeg een bezorgde en ethische toon aan. De spanning tussen de door de christelijke moraal gedicteerde noodzaak om seksuele neigingen te onderdrukken en de wenselijkheid ze in het belang van het psychische welzijn te uiten vormde het morele dilemma waaruit hij een uitweg zocht. Als exponent van een intellectuele voorhoede, die het christendom aan de eisen van de moderne samenleving probeerde aan te passen, maakte Trimbos duidelijk dat waarlijk moreel gedrag niet van buiten- of bovenaf is op te leggen, maar van binnenuit komt, en gebaseerd is op persoonlijke verantwoordelijkheid. Hij nam afstand van het zonde- en ziektedenken en verschoof de aandacht van het verbod op homoseksuele daden naar een verantwoorde zingeving van het verlangen door middel van een vaste relatie. Zo waren pijnlijke confrontaties met het wat moeilijker te accepteren lustleven te vermijden. Als homo's zichzelf aanvaardden, aldus Trimbos, zou vanzelf blijken dat zij evenzeer als hetero's gedreven werden door het nobele verlangen naar een duurzame, monogame verhouding; dan hadden ze geen behoefte meer aan ongeregelde en promiscue contacten. Ondanks hun ‘anderszijn’ waren ze dan ‘gewoon hetzelfde’ en konden ze als normale medemensen door de maatschappij
aanvaard worden.
Trimbos' argumentatie bezat een hoog gehalte aan ethiek: behalve op het verantwoordelijkheidsbesef van homoseksuelen zelf deed hij een beroep op het mededogen en de medemenselijkheid van de Nederlandse bevolking. Homoseksualiteit was geen kwestie van zonde en ziekte, het ging om de maatschappelijke achterstelling en het psychische leed van een kwetsbare minderheid. Met deze redenering, waarin de morele gelijkwaardigheid van de homoseksuele ‘medemens’ centraal stond, hebben Trimbos en zijn katholieke en protestantse geestverwanten het openbare stilzwijgen rond homoseksualiteit doorbroken en een publiek debat op gang gebracht. Ze waren opinievor- | |
| |
mers met moreel gezag in brede lagen van de bevolking, en door hun invloed drong in Nederland eerder dan in andere landen het inzicht door dat niet homoseksualiteit op zich maar discriminatie maatschappelijk ongewenst is. In het openbare debat was de morele veroordeling van homoseksuelen steeds moeilijker goed te praten en kreeg deze het stempel van onwetendheid en vooroordeel. Trimbos en de zijnen hebben in belangrijke mate de ruimte geschapen waarin de homobelangenvereniging coc in het midden van de jaren zestig in de openbaarheid kon treden. Aangezien zij voor de door de confessionelen gedomineerde regering respectabele gesprekspartners waren en als bemiddelaars tussen homobeweging en christelijke partijen optraden, oefenden zij een
De jaren '60 begonnen voor sommigen in driedelig pak of pettycoat en eindigden in een unisex spijkerbroek. © Mirrorpic / abc Press.
belangrijke invloed uit op het overheidsbeleid. Dat resulteerde begin jaren zeventig in wapenfeiten als de afschaffing van artikel 248bis, dat seksueel contact tussen een meerder- en minderjarige van hetzelfde geslacht strafbaar stelde, en de koninklijke goedkeuring van het coc.
De grotendeels door confessionelen geïnitieerde doorbraken hebben er sterk toe bijgedragen dat Nederland wat homoseksualiteit en anticonceptie betreft een van de meest vooruitstrevende landen is geworden. Het opmerkelijke van dit alles is dat het morele klimaat in eerste instantie niet veranderde door politieke acties en demonstraties of andere machtsmiddelen. De omslag was het resultaat van voornamelijk morele pressie, de kracht van een ethi- | |
| |
sche argumentatie. De betogen van Bekkers, Trimbos en andere confessionele opinievormers lijken veel op preken, waarin het opgehouden vingertje voortdurend werd afgewisseld met het bemoedigende schouderklopje. Mensen werden opgeroepen zich met hoogstaande morele principes te identificeren; er werd een appel gedaan op hun geweten en verantwoordelijkheidsbesef. Tobberige bezorgdheid en nauwgezet gewetensonderzoek gingen samen met de optimistische verwachting dat het pleidooi voor acceptatie en tolerantie bijdroeg aan de geestelijke volksgezondheid. De confessionele woordvoerders hadden succes omdat ze met moreel gezag spraken en het grootste deel van de bevolking in het toen nog door en door christelijke Nederland vertrouwd was met de vorm van hun boodschap, het morele appel. Maatschappelijke en politieke vraagstukken werden in confessionele kring maar ook daarbuiten immers vaak gepresenteerd als gewetenskwesties. Ondanks secularisering en ontzuiling bleef het sociaal en politiek engagement in Nederland een sterk morele inslag en zendingsijver vertonen. Ook de seksuele emancipatie die sinds de jaren zestig zo'n hoge vlucht heeft genomen, is grotendeels geworteld in dezelfde confessionele cultuur die een decennium daarvoor de overtreders van het zesde gebod met hel en verdoemenis bedreigde.
Voorstanders van seksuele hervorming bedienden zich meestal van een ethische en pedagogische argumentatie om hun streven te legitimeren. De afstand tussen hervormingsgezinde confessionelen en seksuele emancipatiebewegingen als de nvsh en het coc was niet zo groot als op het eerste gezicht lijkt. De nvsh en het coc verbonden hun streven naar seksuele emancipatie weliswaar met sociale hervorming, maar van een radicale, maatschappijkritische seksuele-hervormingsbeweging was in Nederland nauwelijks sprake. Het ging vooral om de vrije persoonlijke ontplooiing, gecombineerd met maatschappelijke integratie. Toen de voorhoede van de nvsh eind jaren zestig radicaliseerde en mensen de vereniging niet meer nodig hadden om voorbehoedmiddelen te verkrijgen, nam het ledental in snel tempo af. De nvsh, die in de tweede helft van de jaren zestig meer dan zestig consultatiebureaus voor geboorteregeling, een eigen uitgeverij en zendtijd op de televisie had, is tegenwoordig nog slechts een schim van wat zij geweest is en treedt nauwelijks nog naar buiten. Het coc, dat in het midden van de jaren zestig uit de schuilkelders trad en ging pleiten voor maatschappelijke integratie van homoseksualiteit door middel van wederzijdse aanpassing van samenleving en homoseksuele minderheid, heeft altijd een behoedzame middenkoers gevoerd en verwierf daardoor erkenning van de overheid. Radicale, seperatistische groepen als ‘Paarse September’, het ‘Flikkerfront’, de ‘Rooie Flikkers’ en ‘Act-Up’ die uit waren op confrontatie en provocatie, pasten niet in de typisch Nederlandse consensuspolitiek en waren maar een kort leven beschoren.
Door seksualiteit bespreekbaar te maken hebben christelijke morele enterpreneurs in de jaren vijftig en zestig mede de voorwaarde geschapen voor de seksuele revolutie. Nadat de confessionele moraal versoepeld was, kwam in een kort tijdsbestek in woord en beeld een vloed van informatie vrij over seksualiteit, van openhartige voorlichtingsboeken, compleet met foto's van uiteenlopende ‘standjes’, tot een gevarieerd aanbod aan pornografie. Met name op de televisie werd het ene taboe na het andere doorbroken. Seksuele undergrounds, bijvoorbeeld de homoseksuele subcultuur, en experimenten met groepsseks, partnerruil en ‘erotische panorama's’ kregen veel aandacht van de media. In Amsterdam ontwikkelde zich een ‘seksuele kermis’ en in Vrij Nederland verschenen contactadvertenties die aan duidelijkheid niets te wensen overlieten. Pornowinkels, sekstheaters en -bioscopen verrijkten het Nederlandse straatbeeld. Wat vroeger zelfs niet onder de toonbank te krijgen was, werd openlijk geëtaleerd en niet meer aanstootgevend ge- | |
| |
acht. Enige geruchtmakende gerechtelijke vrijspraken inzake pornografie rond 1970 baanden de weg voor een zeer permissieve houding op dit gebied. De overheid erkende de noodzaak tot hervorming van de zedelijkheidswetgeving. Over het algemeen overwoog de gedachte dat veranderingen onvermijdelijk waren en dat het beter was ze te gedogen en te kanaliseren dan ze tegen te houden.
De seksuele revolutie was spectaculair en maakte veel indruk, mede omdat zij zich, dank zij de aandacht van de moderne media, in de openbaarheid voltrok. De openheid en heftigheid die de discussies in Nederland kenmerkten, waren wellicht een reactie op het restrictieve klimaat in de voorliggende periode. Zowel binnen de kerken, de politiek, de gezondheidszorg en de hulpverlening als in de publieke opinie is in de periode 1965-1975 een kentering in de seksuele normen waar te nemen. Seksualiteit riep minder dan vroeger schaamte en afkeer op; vooral ten aanzien van voorbehoedmiddelen, zelfbevrediging, voorechtelijke seks en ongehuwd samenwonen lieten opinieonderzoeken tussen 1965 en 1981 een gestaag toenemende liberalisering zien. Op gebied van homoseksualiteit, abortus en prostitutie bleek Nederland, met Denemarken, in Europa het meest tolerante land. Het ‘seksueel enthousiasme’, het idee dat seksuele bevrediging van essentieel belang is voor het welzijn - deed zich volop gelden.
Toch is het zeer de vraag of het daadwerkelijke gedrag en de persoonlijke beleving beantwoorden aan het beeld van de seksuele revolutie als een bevrijding van de lust. Uit demografische gegevens blijkt dat de populariteit van het huwelijk eind jaren zestig een hoogtepunt bereikte. In de loop van de jaren vijftig en zestig gingen steeds meer mensen op jongere leeftijd trouwen en nam het aantal ongehuwden in verhouding tot het aantal gehuwden af. Pas na 1971 nam de huwelijksfrequentie weer af en daalde de huwelijksleeftijd minder snel, vooral omdat meer jonge mensen ongehuwd gingen samenwonen. De populariteit van alternatieve samenlevingsvormen als woongroepen en communes is beperkt gebleven. Nederland is bij uitstek een ‘couple-oriented society’: mensen ontlenen de zin van hun bestaan in de eerste plaats aan hun liefdesrelatie en gezinsleven.
De gestaag voortgaande liberalisering, met name op het gebied van de voorhuwelijkse seks en anticonceptie, betekende niet dat Nederlanders zich en masse overgaven aan hedonistische consumptieseks. Uit opinie-onderzoeken komt naar voren dat de meesten seks voor het huwelijk alleen tolereerden als er sprake was van een vaste liefdesrelatie en een huwelijksperspectief. Buitenechtelijke en promiscue seks werd veel minder goedgekeurd dan op grond van experimenten met partnerruil en groepsseks wellicht te verwachten was. Dergelijke praktijken, die toch al tot een minderheid beperkt bleven, stuitten in de jaren tachtig en negentig op toenemende scepsis en afwijzing.
Hoewel jongeren op steeds lagere leeftijd hun eerste seksuele ervaringen opdoen, zijn ze over het algemeen verre van losbandig. Uit divers onderzoek komt naar voren dat het merendeel niet meer dan één seksuele partner per jaar heeft en dat het belangrijkste motief om te vrijen affectie is. Onder jongeren is de tolerantie ten aanzien van seks zonder liefde en slippertjes de laatste jaren zelfs afgenomen en samenwonen zonder trouwen is minder gewild dan twintig jaar geleden. Louter lichamelijke aantrekkingskracht biedt voor de meeste Nederlanders geen voldoende rechtvaardiging voor seksueel contact, een hechte liefdesverhouding vormde zowel voor de meeste ouderen als jongeren een noodzakelijke voorwaarde. Weliswaar is de vanzelfsprekende levenslange echtelijke verbintenis ingewisseld voor een patroon van ‘seriële monogamie’, maar dat betekent in feite alleen maar een bevestiging van de hechte band tussen seksualiteit en het exclusieve romantische liefdesideaal. De hedonistische homosubcultuur is wellicht een van de weinige plaatsen waar de beginselen van de
| |
| |
seksuele revolutie in praktijk zijn gebracht, totdat de aids-epidemie ook hier voor een herwaardering van monogamie zorgde.
Niet zozeer de bevrijdingsideologie en de radicale experimenten van de seksuele revolutie zijn bepalend geweest voor het seksuele patroon in Nederland, maar veeleer de accentverschuiving in de betekenis en waardering van seksualiteit, waarvoor confessionele opinievormers als Bekkers en Trimbos begin jaren zestig de basis hebben gelegd. Voor de jaren zestig overheerste het idee dat de seksuele impulsen vanwege hun moeilijk beheersbare en explosieve aard een voortdurende bedreiging vormden voor de morele orde en dat ze door strikte regels en van buiten opgelegde controle moesten worden onderdrukt. Sindsdien heeft seks vooral een positieve betekenis gekregen binnen relaties tussen mensen die zich affectief tot elkaar aangetrokken voelen en de vrijheid hebben deze wederzijdse aantrekking op voet van gelijkheid en wederkerigheid vorm te geven. Terwijl de traditionele repressieve moraal met weinig, maar ondubbelzinnige en strenge verboden toekon en gepaard ging met uitwendige dwang en controle, vergt de nieuwe relatiemoraal meer subtiele omgangsregels die een beroep doen op het vermogen van mensen om met elkaar te onderhandelen en zich in anderen in te leven. Mensen hebben meer ruimte gekregen hun verlangens tot gelding te brengen, maar tegelijkertijd moeten ze steeds meer rekening houden met de rechten en gevoelens van hun partners.
Nederlanders zijn tolerant op seksueel gebied, maar dat betekent niet dat ze zich door hun driften laten leiden. Integendeel, juist omdat ze zich zo beheerst gedragen, kunnen ze ruimdenkend zijn. Trimbos' en Bekkers' pedagogische boodschap in de jaren zestig was dat het individu zonder bevoogding moet kunnen beslissen over de manier waarop hij of zij wil leven, mits de motieven op goede gronden gebaseerd en gewetensvol zijn en de medemens gerespecteerd wordt. Waar eerder het gevaar van de amorele driften centraal stond, daar kreeg al vanaf de jaren vijftig de positieve invloed van bevredigende seksuele relaties op gezondheid en welzijn veel aandacht. Door de koppeling van zelfontplooiing aan zelfbeheersing, gewetensvorming en individuele verantwoordelijkheid bood het nieuwe christelijkhumanistische waardenpatroon een middenweg tussen driftverzaking en teugelloos hedonisme. In Nederland werd over het algemeen niet voor grotere vrijheid gepleit omwille van het genot, maar omdat seksuele ontplooiing goed zou zijn voor persoonlijke groei en de geestelijke gezondheid. Seksualiteit is niet meer per definitie gevaarlijk, maar wel zeer beladen: zij is verheven tot bron van persoonlijke en relationele verrijking en als zodanig blijft zij een gevoelig onderwerp van zorg.
De nieuwe seksuele moraal, die een grote mate van zelfinzicht, zelfbeheersing, flexibiliteit, communicatievaardigheden en geprogrammeerde spontaniteit vereist, riep zo haar eigen problemen op. Niet alleen bracht de seksuele liberalisering nieuwe normen met zich mee omtrent het optimaal seksueel functioneren; naarmate seksualiteit belangrijker werd voor de persoonlijke identiteit en voor de instandhouding van relaties werden moeilijkheden op dit terrein breder uitgemeten en op individueel niveau intenser ervaren. Therapeutische instanties en de media gingen de boodschap verkondigen dat seksuele ontplooiing een belangrijke voorwaarde was voor levensgeluk. Juist omdat de vormgeving van seksualiteit meer was overgelaten aan de individuele keuze en verantwoordelijkheid en er ruimte was gekomen voor bewustwording, zelfontplooiing en emancipatie, ontstond bij veel mensen onzekerheid. Seksualiteit mocht dan minder schuldgevoelens oproepen, er kwamen nieuwe moeilijkheden voor in de plaats: angst te falen, tekort te schieten, abnormaal of niet aantrekkelijk genoeg te zijn en de partner te verliezen. Toen seksualiteit onderwerp van publieke discussie was geworden, kon ook het getob en de ellende op dit gebied aan het licht treden. Op het niveau van de individuele beleving
| |
| |
Tussen twinset en topless. © Fotoarchief Spaarnestad.
| |
| |
is seksualiteit in onze therapeutische maatschappij niet zozeer bevrijd als wel geproblematiseerd en gepsychologiseerd. De seksuologische hulpverlening nam juist na de vermeende seksuele bevrijding een hoge vlucht - een van de paradoxen van de seksuele revolutie. Goede seks komt niet vanzelf, maar vereist bijzondere vaardigheden, die te verwerven zijn door er voortdurend ‘samen aan te werken’, al dan niet onder deskundige begeleiding. In opvoeding, onderwijs, hulpverlening en (overheids) voorlichting wordt Nederlanders tegenwoordig bijgebracht wat verantwoorde, gezonde en politiek correcte seksualiteit is. Naast de overheid die het niet kan nalaten om ons belerend toe te spreken - bijvoorbeeld door middel van betuttelende Postbus 51-spotjes tegen seksuele intimidatie - staat er altijd een leger psydeskundigen en therapeuten klaar om zich met ons seksuele leven te bemoeien.
Hoewel seksualiteit onmiskenbaar meer in de openbaarheid is gekomen, is zij tegelijkertijd meer persoonlijk en psychologisch geworden. Dat kan mede verklaren waarom de toenemende publieke uitingen van seks bij veel mensen steeds meer onbehagen oproepen en juist allerlei problemen rond seksualiteit in het middelpunt van de aandacht zijn komen te staan. Al in de jaren zeventig en tachtig trokken feministen bepaalde verworvenheden van de seksuele revolutie in twijfel. Verkrachting, pornografie, prostitutie, seksueel misbruik en incest vormden voor de vrouwenbeweging het bewijs dat bevrijde seksualiteit vaak mannelijk, agressief en gewelddadig is en zowel vrouwen als kinderen bedreigt. Voorstellen tot wijziging van de wetsbepalingen ten aanzien van pornografie, seksueel geweld en de leeftijdsgrenzen waarop seksueel contact is toegestaan, gaven in de jaren tachtig aanleiding tot verhitte discussies en stuitten op weerstand van zowel christelijke groeperingen als de vrouwenbeweging. Het onbehagen over het gevoerde gedoogbeleid nam toe naarmate de media en hulpverleners meer aandacht gingen schenken aan seksueel misbruik van kinderen - de clowns van Oude Pekela en de Bolderkar- en Epe-affaire zijn slechts enkele dieptepunten in een lange reeks waarvan het eind nog niet in zicht is.
Enkele jaren geleden nagelden Amerikaanse politici Nederland als een exportcentrum voor kinderporno aan de schandpaal. Vooral sinds de affaire-Dutroux in België en de discussie over het sekstoerisme staat misbruik van kinderen in het centrum van de belangstelling en zijn er stemmen opgegaan de strafmaat voor dergelijke delicten te verhogen. De bepalingen ten aanzien van de vervaardiging en het tentoonstellen van kinderporno zijn al verscherpt en op dit moment worden voorstellen gelanceerd om ook het bezit ervan strafbaar te stellen. Ook is de definitie van kinderporno opgerekt. De Amsterdamse politie, die de laatste jaren zeer actief is op dit gebied, trad eind 1995 op tegen de poster van het Cinestud-filmfestival omdat de afbeelding, een bloot jongetje op het strand met een camera om de hals, pornografisch zou zijn. Een hetze tegen pedofielen, zoals op dit moment in België en Engeland, is op dit moment in Nederland niet denkbeeldig.
Het onbehagen over de door de commercie in de hand gewerkte seksualisering van het openbare leven lijkt de laatste tijd toe te nemen, niet alleen onder behoudende christenen en andere conservatieven, ook onder liberalen, sociaal-democraten, feministen en hulpverleners gaan steeds sterker stemmen op om seksualiteit zoveel mogelijk uit het publieke domein te verbannen. Seksuologen, psychiaters en psychologen beweren dat kinderen en jongeren worden blootgesteld aan een overmaat van ongewenste prikkels waardoor de kans op seksuele ontsporingen en misbruik zouden toenemen. Met de aanscherping van richtlijnen met betrekking tot seksuele intimidatie op de werkplek heeft de uit Amerika overgewaaide politiek correcte bedilzucht ook hier voet aan de grond gekregen. Uitgerekend het paarse kabinet, dat ons zou verlossen van de laatste restanten christelijke betutteling, vertoont een
| |
| |
neiging om de morele grenzen weer enger te trekken. De huidige discussie over seksualiteit wordt bepaald door een morele polarisatie tussen ‘goede’, op individuele vrijheid en ontplooiing gerichte seks in de besloten privésfeer en ‘slechte’, publieke vormen van en met machtsverschillen en dwang gepaard gaande seks. Het lijkt erop dat een groot deel van de Nederlandse bevolking onder invloed van het grotere bewustzijn van de negatieve aspecten van seksuele vrijheid weer behoudender is geworden. Dit past in het patroon van de ideologische afrekening met de erfenis van de jaren zestig: Nederland zou toen bepaalde normen en waarden hebben verkwanseld en ingeruild voor een vrijblijvende ‘vrijheid-blijheid’-levenshouding die is ontaard in verloedering. Seks en geweld worden in een dergelijke redenering voor het gemak op één hoop gegooid.
Op dit moment maakt Nederland zijn reputatie als seksueel vrijgevochten natie maar in beperkte mate waar. Op het gebied van anticonceptie, abortus en homoseksualiteit vervult ons land nog steeds een voorhoederol, zeker vergeleken met landen als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. De wijze waarop de Nederlandse regering in zijn mensenrechtenpolitiek een plaats heeft ingeruimd voor vervolgde homoseksuelen is uniek. In geen enkel ander land is de homobeweging zo nauw betrokken bij het beleid ten aanzien van aids, waardoor moralistische tirades en stigmatisering zijn voorkomen en de nadruk is komen te liggen op zakelijke voorlichting. De discussie over het homohuwelijk en adoptie van kinderen door homoseksuelen geeft echter aan waar de grenzen liggen: de Nederlandse regering houdt de boot af, onder andere met het argument dat ons land internationaal niet uit de pas kan lopen. Voorzover het de openlijk geëtaleerde pornografie en prostitutie betreft, is de Nederlandse tolerantie eerder een kwestie van koopmansgeest en pragmatisme dan ruimdenkendheid. Bovendien stuiten de arrangementen van de Nederlandse seksuele gedoogcultuur zoals tippelzones, afwerkplekken en cruiseplaatsen voor homo's evenals koffieshops op steeds meer weerstand onder de bevolking.
Wellicht kent geen land zo'n levendige beeld- en praatcultuur op het gebied van seksualiteit als Nederland. Als het om het eigen gedrag en de persoonlijke beleving gaat, is het echter maar zeer de vraag of Nederlanders vergeleken met andere naties voorop lopen. De moderne consumptiecultuur en media schotelen mensen dagelijks allerlei seksuele mogelijkheden voor, maar dat wil niet zeggen dat deze ook op grote schaal gepraktizeerd worden. Tussen droom en daad gaapt een wijde kloof. Waarschijnlijk willen de meeste Nederlanders ook niet anders. Alle gegevens wijzen erop dat het seksuele doorsneepatroon uitermate conventioneel en weinig gevarieerd is. Zolang de buitenissige seksuele modes als kinky party's en sm-spelletjes ver van zijn bed blijven, is de tolerantie van de gemiddelde Nederlander vooral een kwestie van fascinatie op afstand of onverschilligheid. Waar de moraal vroeger achterbleef bij het gedrag, daar blijkt nu dat liberale opvattingen niet leiden tot een uitbundig en veelvormig seksueel leven. De ingesleten culturele patronen rond seksualiteit zijn in Nederland even moeilijk te doorbreken als in de rest van de westerse wereld.
| |
Literatuur
Brongersma, E. (1986) Zedelijkheidswetgeving in Nederland. Handboek Seksuologische Hulpverlening. Deventer: Van Loghum Slaterus. |
Hekma, G. (1994) ‘De klemmen van de lust. De ontwikkeling van het plezier sinds de seksuele revolutie’, Etnofoor 7/2, pp. 5-23. |
Hekma, G. (1995) ‘Seksuele statistiek’, Intermediair 31/16, pp. 41-43. |
Hekma, G.e.a. (red.) (1990) Het verlies van de onschuld. Seksualiteit in Nederland. Groningen: Wolters-Noordhoff. |
Ketting, E. (1983) ‘De nieuwe seksuele beheersingsmoraal’, Tijdschrift voor Seksuologie 3, pp. 93-109. |
Kooy, G.A. (1976) Jongeren en seksualiteit. Sociologische analyse van een revolutionaire evolutie. Deventer: Van Loghum Slaterus. |
Kooy, G.A. (1980) ‘Ontwikkelingen met betrekking tot de intieme levenssfeer’, in H.G.B. Casimir e.a., Nederland na 1945. Beschouwingen over ontwikkelingen en beleid, pp. 40-62. Deventer: Van Loghum Slaterus. |
| |
| |
Kooy, G.A. (1975) Seksualiteit, huwelijk en gezin in Nederland. Deventer: Van Loghum Slaterus. |
Kooy, G.A.e.a. (1983) Sex in Nederland. Het meest recente onderzoek naar houding en gedrag van de Nederlandse bevolking. Utrecht, Antwerpen: Het Spectrum. |
Noordhoff, J.D.e.a. (1969) Sex in Nederland. Utrecht, Antwerpen: Het Spectrum. |
Oosterhuis, H. (1992) Homoseksualiteit in katholiek Nederland. Een sociale geschiedenis, 1900-1970. Amsterdam: Sua. |
Stolk, B. van. (1991) ‘De kracht van de moraal. De doorbraak in het emancipatie-proces van Nederlandse homoseksuelen’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 18/1, pp. 3-33. |
Velde, H. te. (1996) ‘Zedelijkheid als ethiek en seksueel fatsoen. De geschiedenis van een Nederlands begrip’, in: R. Aerts en K. van Berkel, (red.) De pijn van Prometheus. Essays over cultuurkritiek en cultuurpessimisme, pp. 198-218. Groningen: Historische Uitgeverij. |
Zessen, G. van en T. Sandfort (red.) (1991) Seksualiteit in Nederland. Seksueel gedrag, risico en preventie van Aids. Amsterdam, Lisse: Swets & Zeitlinger. |
|
|