De Gids. Jaargang 160
(1997)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 512]
| |
Hans Jansen
| |
[pagina 513]
| |
Toch heeft de bezetenheid met zelfstudie wel iets opgeleverd. Grootschalige hyper- en superprojecten die op verzoek van megalomane derdewereldregimes werden opgezet, zijn zeldzamer geworden. De schade die zulke projecten aan milieu en bevolking toebrachten was zo groot en zo zichtbaar, daar konden ook de bureau-ambtenaren in de westelijke hoofdsteden niet omheen. Voor de brave belastingbetaler werd dit uitgelegd in vrome leuzen, bijvoorbeeld dat ‘milieu’ een ‘speerpunt’ van de ontwikkelingssamenwerking zou zijn geworden. Het ontwikkelingsbeleid wordt gemaakt en uitgevoerd door een knisperige mix van diplomaten en deskundigen. Gelukkig hebben diplomaten goede contactuele eigenschappen, of zijn in staat om te doen alsof ze die hebben, wat trouwens op hetzelfde neerkomt. Toch wringt het hier en daar tussen diplomaten en ontwikkelaars. Een diplomaat die wel eens een aantal jaren in een ‘blote-voetenland’ heeft gewoond, is er natuurlijk uit eigen wetenschap en waarneming mee bekend dat ‘ontwikkeling’ niet van buitenaf geïmporteerd kan worden, als was het een doos belastingvrije cognacflessen. Hij weet ook, uit ervaring, dat indien de lokale dictator toestemming zou geven voor een armoedebestrijdingsproject, en indien het project zou aansluiten bij de plaatselijke stand van de technologie en sociale organisatie (twee trouwens weinig waarschijnlijke veronderstellingen), dat het dan allemaal nog steeds weinig uithaalt. De mannen en vrouwen die baat zouden kunnen hebben van een geslaagd project kunnen immers met hun verdiende geld nergens heen. Daarvoor zijn een aantal mogelijke redenen, die in de echt droevige gevallen zelfs allemaal tegelijk aanwezig zijn: er is geen betrouwbare bank, sparen is gezien de inflatie onzin, er is geen aanbod van producten die een minder arme burger van de derde wereld zou kunnen of willen kopen, er zijn geen scholen waar hij schoolgeld aan betalen kan, of bioscopen waar hij een kaartje voor zou kunnen willen kopen. Er is geen opera, geen Arena, geen Burger King. Is dat allemaal nou echt zo? Ja, zo is het echt. Als het anders was, betrof het immers geen ontwikkelingsland. Een land is arm omdat het geen aanbod en geen banken bezit, en omdat het arm is, heeft het geen behoefte aan banken en aanbod. En wie geld heeft in landen waar geen bank en geen aanbod is, drie maal raden wat die met zijn geld gaat doen. Een diplomaat die al die dingen weet, moet dan samenwerken met de bevlogen ontwikkelingsdeskundigen die van ideologie doordrenkt zijn, om in gezamenlijkheid een beleid op te dienen waar de kiezer/belastingbetaler achter staat. Laten we een van deze deskundigen eens bekijken: een gemiddeld invloedrijke, gezaghebbende aanhangster van de ideologie van de ontwikkelingssamenwerking. Mevrouw Greetje den Ouden-Dekkers is een kenner van ontwikkelingssamenwerking, voorzitter van de (onlangs opgeheven) Emancipatieraad, lid van de regeringsdelegatie naar de Vierde VN-Wereldvrouwenconferentie in 1995 in Peking, lid van de (inmiddels opgeheven) Nationale Adviesraad voor Ontwikkelingssamenwerking, enzovoort. In haar onverdroten strijd voor ontwikkeling en tegen ‘geweld tegen vrouwen’ heeft zij in de Volkskrant van 3 oktober 1995 aan het Vorstendom Koeweit de oorlog verklaard. Daar werd namelijk, zo schrijft mevrouw Den Ouden, een Filippijns meisje van zestien jaar, als dienstbode werkzaam, veroordeeld tot de doodstraf. Het meisje had een oude man gedood die haar trachtte aan te randen. ‘In mijn woede... over de verwerpelijke geilheid van een oude man’, zo lezen we in het artikel van Den Ouden, ‘klaag ik de wereld aan.’ Er was gelukkig wel een Filippijnse delegatie naar Koeweit afgereisd, zo schrijft ze, om de belangen van het meisje te behartigen, ‘maar verder bleef het ijzig stil’. Dat het rond deze delegatie stil bleef was niet zo verwonderlijk, want anders dan Den | |
[pagina 514]
| |
Op de achtergrond het droombeeld van de ontwikkelingshulp in India, op de voorgrond de werkelijkheid.
Uit: Graham Hancock, Lords of Poverty. | |
[pagina 515]
| |
Ouden dacht heeft deze affaire zich niet in Koeweit maar in de Unie van Arabische Emiraten afgespeeld. Dat is een geheel ander, ook onafhankelijk land, ongeveer duizend kilometer verderop. Koeweit en de Unie van Arabische Emiraten grenzen allebei aan Saoedie-Arabië. Tja, die Arabieren verwarren Oostenrijk en Nederland vast ook wel eens een keer. Het is maar goed dat Den Ouden niet aan het ministerie van Defensie verbonden was: dan had ze het verkeerde land de oorlog verklaard. Desalniettemin was althans één afdeling van de dgis zo in zijn nopjes met dit opiniërende artikel in de invloedrijke Volkskrant dat het een fotokopie van deze belangrijke bijdrage rondzond aan collega-deskundigen, en wel onder nr C/743, gedateerd op 4 oktober 1995. Mevrouw Den Ouden staat niet alleen. Officiële ontwikkelingshulp wordt in het Engels oda genoemd, Official Development Aid. Bij de borrel aan het einde van een (Engelstalige) studiedag over ontwikkelingshulp deelt een vooraanstaande deskundige, bekend van radio en tv, tobberig aan een soortgenoot mee dat het wel een interessante dag was, maar wat betekent dat woord ‘ooda’ toch, dat zo vaak gebruikt werd? Tja, dan kan je misschien toch beter sinologen en arabisten hebben die een beetje Engels kennen en wel eens in het buitenland geweest zijn. Als alle instellingen zouden moeten sluiten waar sprake is van malligheid en incompetentie, dan werd het hier en daar tamelijk stil in Nederland - trouwens niet alleen in Nederland. De reden waarom ontwikkelingssamenwerking beëindigd moet worden, is dan ook niet dat er daar zoveel malloten rondlopen. Bezwaren tegen ontwikkelingshulp zijn van veel principiëler aard dan uit de eindeloze stroom anekdotes waarmee oda omringd wordt zichtbaar is. Het ware probleem met de ontwikkelingshulp is gelegen in het verschil in de structuur van de politieke macht tussen ontwikkelingslanden enerzijds, en ontwikkelde landen anderzijds. Zoals al het ware en het goede is het tamelijk eenvoudig uit te leggen. In onderontwikkelde landen is steeds sprake van één machtscentrum waar alle eindverantwoordelijkheid op alle terreinen bij uitkomt. Zoals de zon de bron van alle zonnestralen is, zo is in een ontwikkelingsland het Centrum de bron van alle macht. Het Irak van Saddam Hoessein laat haast in parodie zien wat dit met zich meebrengt. Op alle terreinen van het menselijk en maatschappelijk bestaan zijn het Saddam en zijn partijelite die in laatste instantie beslissen. Niets en niemand is meer autonoom, in hoe geringe mate ook. De tegenwerping dat Irak helemaal geen ontwikkelingshulp ontvangt, is wat minder ter zake dan door ten minste één Nederlandse exminister gedacht wordt. Het gaat hem bij dit voorbeeld immers maar om één ding: aan de hand van een overbekend geval, Irak, laten zien dat in sommige landen de zon van de macht maar vanuit één enkel punt schijnt. Dat dat in Irak in extreme mate het geval is, is sinds de Koeweit-oorlog van 1990-1991 genoegzaam bekend geworden. In andere ontwikkelingslanden is de situatie hetzelfde, soms wat minder extreem, en soms wat minder duidelijk. Wanneer iemand in een land dat overgoten wordt door de stralen van de zon van het absoluut gezag ‘een ontwikkelingsproject opstart’, leidt dat tot de vorming van plaatselijke minimachtscentra. Een ontwikkelingswerker doet wanneer hij succes heeft afbreuk aan het centrale absolute gezag. Hij kweekt macht en zelfredzaamheid op plaatsen waar tevoren alleen maar machteloosheid en hulpbehoevendheid bestond. Prachtig, zeggen wij. Willen we niet, zeggen de plaatselijke machthebbers. Want waar minimacht ontstaat verliest de absolute macht aan betekenis, nog ervan afgezien dat anderen op ideeën gebracht worden. De paus en keizer van het mondiale ontwikkelingswerk, James D. Wolfensohn, president van de Wereldbank, zei bij zijn bezoek aan Nederland in oktober 1996, vriendelijk en charmant als altijd, dat hij 't wel een beetje begreep, toen hem gevraagd werd waarom lokale offi- | |
[pagina 516]
| |
cials in de derde wereld toch zo argwanend zijn ten opzichte van ontwikkelingswerk - maar verder vond hij die kwestie van de machtsdeling meer ‘filosofisch’, hij kon er niets mee. In het jargon van dit soort machthebbers betekent ‘filosofisch’ ongeveer ‘irrelevant en onzinnig’. Hij zal het wel weten. Maar het bestaan van die argwaan ontkende hij in ieder geval niet. Gelukkig maar, want die argwaan is de sleutel tot het juiste begrip van ontwikkelingssamenwerking. Wie de juiste verklaring voor die argwaan weet te vinden, heeft ontdekt waarom ontwikkelingshulp dient te worden stopgezet. Landen waar wel machtsdeling bestaat, en waar universiteiten, vakbonden, kranten, kerken, bedrijven, het leger, politieke partijen, rechtbanken, scholen, belangenverenigingen enzovoort allemaal hun eigen (soms beperkte) autonomie hebben - zulke landen hebben geen ontwikkelingshulp nodig. En landen waar autonome machtsvorming verboden is, zijn niet in staat van ontwikkelingshulp te profiteren, hoe hardnekkig die er ook heen gesleept wordt door lieden die het goede zoeken. Ophouden dus. Hulp is in wat wel een civil society genoemd wordt, niet nodig; en in maatschappijen die niet als civil society kunnen worden aangeduid, blijft hulp noodzakelijkerwijs zonder resultaat. Politici en de kiezer stellen uiteraard inhoudelijke eisen aan hulp. De door Nederland verleende hulp mag natuurlijk evenmin als andere maatregelen van de Nederlandse overheid meewerken aan zaken die wij in Nederland immoreel vinden, zoals kinderarbeid, vrouwenonderdrukking, het omhakken van regenwouden, godsdienstig fanatisme, het uitroeien van diersoorten, het opwarmen van het heelal, polygamie, of het doodmartelen van opposanten en dissidenten. Maar laten dat nu juist dingen zijn waar veel bewoners van de derde wereld een ongewone belangstelling voor hebben! Zonder kinderarbeid zouden ze namelijk vaak van honger omkomen, ze denken dat ze niet kunnen overleven zonder het regenwoud om te hakken, ze bidden graag en veel tot God en vinden bijvoorbeeld dat wie afvallig is van de ware godsdienst ter plekke moet worden onthoofd, kortom: normen die van Dordrecht tot Dokkum als vanzelfsprekend worden gezien, worden buitengaats met voeten getreden. Dat is natuurlijk al erg genoeg, maar moeten we er Nederlands overheidsgeld, dat uit belastingheffing verkregen is, tegenaan gooien om die on-Nederlandse normen zelfs te bevorderen? Nee natuurlijk, dus dozijnen intelligente, aardige jonge mensen houden zich bezig met het ‘verfijnen van de beleidscriteria’, dat wil zeggen, het zo vorm geven aan projecten dat ze voor de kiezer in het hulpverstrekkende land er acceptabel uitzien. Het is langs deze onsympathieke weg dat de opmars van de vrouwenbeweging binnen de ontwikkelingswereld tot stand is gekomen. Ontwikkeling moet vrouwvriendelijk zijn, en wie beter dan mevrouw Den Ouden en haar gelijken kunnen bepalen wat dat is? Maar alle beleidscriteriaverfijning wast niet weg dat landen die enige tijd geen ontwikkelingshulp hebben ontvangen het beter doen dan landen die deze hulp wel hebben ontvangen. Aan Nicaragua werd na de val van het Somoza-regime in 1979 geen hulp meer gegeven. In de periode 1979-1987 liepen kindersterfte en analfabetisme desalniettemin terug. Desalniettemin? Bangladesj en Bolivia kwamen in dezelfde jaren letterlijk om van de hulp. In Bangladesj liep de kindersterfte op van 100 per duizend tot 120 per duizend in de jaren 1980-1987, en in dezelfde periode ging het bruto nationaal produkt in Bolivia met een derde omlaag.Ga naar eind2. Als de resultaten van ontwikkelingshulp even nuchter werden bekeken als het studierendement van een onderwijsinstelling of de resultaten van een medische ingreep, zou die geen dag meer duren. Maar het propaganda-apparaat van de ontwikkelaars weet (op kosten van de belastingbetaler) vaardig te voorkomen dat het zover komt. Immers, als er ergens vooruitgang wordt | |
[pagina 517]
| |
geboekt, laten ze ons weten dat dat komt door ontwikkelingshulp. Wordt er geen vooruitgang geboekt, dan laten ze ons weten dat dat komt omdat er niet genoeg ontwikkelingshulp gegeven is.Ga naar eind3. Elk krantenbericht over de derde wereld bevat in principe stof waar deze vlotte jongens en meisjes wat mee aankunnen. Erger nog dan ‘gewone’ ontwikkelingshulp is de voedselhulp. Er zijn kilometers rapport geschreven over de bijeffecten van voedselhulp op de laatste lokale voedselproducenten. De vraag naar hun produkten neemt op de lange duur af omdat de smaak zich ten gevolge van de hulplunches wijzigt. Het hulpdieet bevat namelijk producten die lokaal meestal niet verbouwd kunnen worden. Dat is logisch, want de hulpverstrekker is uiteraard gebonden aan wat er in het klimaat van zijn land verbouwd kan worden. Maar een en ander leidt ondertussen wel tot blijvende afhankelijkheid van voedselimport en afname van de vraag naar lokaal geproduceerd voedsel, en dat werkt op de lange duur in het nadeel van de lokale boeren. Maar de lange duur speelt misschien niet eens zo'n grote rol in dit probleem. Op korte termijn al gaan de lokale voedselproducenten naar de bliksem als er voedselhulp komt, omdat ze nu eenmaal niet kunnen concurreren tegen gratis voedsel dat jaarlijks uit de hemel komt vallen. Hun voedselproducerende bedrijven verkommeren, en het volgende jaar is het dus weer hongersnood geblazen, but they do know that it's Christmas. Voedselhulp houdt zichzelf op die manier langs twee lijnen in stand. Christelijk bewogen politici werpen hier fier tegen dat ze nu toch wel eens willen weten wat dan wel de bedoeling is: moeten we die mensen dan maar laten verrekken? Wil de christelijke opdracht niet dat we iets doen? De barmhartige Samaritaan spelen? Het is verleidelijk om in religieuze termen te repliceren. Als God zou willen dat die mensen overleven, zou Hij ze, zonder de Nederlandse belastingbetaler op kosten te jagen, allemaal kunnen laten overleven. Maar dat doet Hij niet. Hij vindt dat ze zelf voor hun overleving moeten zorgen. In zo'n God geloven we niet, antwoorden de christelijk bewogen politici dan. Bestaat God dan? Maar doet Hij desalniettemin niets voor de hongerenden in de derde wereld? Waarom moeten wij wel die honger lenigen en Hij niet? God gebeurt, zeggen de allervroomsten nu duister, en alleen in wat wij voor onze medemens doen handelt Hij. Dit is het moment om voorzichtig maar duidelijk ‘zelfoverschatting’ te zeggen. Dat moderne types zich de goddelijke almacht over leven en dood willen toeëigenen is tot daaraan toe, maar een verblijf van een halve dag in de derde wereld zou de pre-moderne nederigheid in de moderne harten terug moeten brengen. Het is niet alleen in religieuze zin zelfoverschatting. Het is ook sociaal-economische zelfoverschatting. Het is idioot om te denken dat vanuit Nijkerk (of een andere buitenwijk van de Randstad) gans Afrika gevoed kan worden. Azië en Afrika hebben eeuwen en eeuwen geleefd en overleefd zonder ontwikkelingshulp, zonder voedselhulp, en zonder ‘noodhulp’. Zou dat nu dan ineens niet meer kunnen? Wat is er dan veranderd? Het enige dat er te verzinnen valt is dat ten gevolge van ontwikkelingshulp mensen hun zelfredzaamheid zijn kwijtgeraakt. Indien dat juist is dient ontwikkelingshulp inderdaad direct te worden stopgezet. We overschatten onszelf niet als we de armoede in Nederland willen bestrijden (dat is trouwens al moeilijk genoeg) maar we overschatten onszelf op pathologische wijze als we, vanuit Nederland, Midden-Java of Rwanda op orde willen brengen. Behalve voedselhulp is er ook nog ‘noodhulp’. Dit is weer een andere categorie van hulp. Het is verreweg de meest controversiële vorm. Volgens een Deense reportage, aangekocht en bewerkt door het vara-programma Zembla en uitgezonden op donderdag 15 april 1997, komt vijf tot twintig procent van de noodhulp bij de noodlijders zelf terecht, de rest gaat naar de noodhulpverleners, die in | |
[pagina 518]
| |
luxe baden. Als dat inderdaad zo is, is er eigenlijk weinig aan de hand. Wilt u dat er 100 gulden naar de hongerigen in Rwanda toegaat, dan moet u dus tussen de 500 en de 2000 gulden geven. Dat is in principe niet onmogelijk of onredelijk. Uiteindelijk is via bank of giro een betaling doen aan bijvoorbeeld een boekhandel in Duitsland of België ook niet gratis. Geld sturen naar Rwanda is alleen een tikje duurder dan een girootje naar een van onze buurlanden, maar dat laat zich goed begrijpen. Noodhulp spreekt bovendien meer aan dan saaie structurele hulp, en het is gemakkelijker om geld te sturen als u een hongerend kind op de buis ziet sterven, dan wanneer u een klas pubers met een mbo-diploma in Ouagadougou werkeloos voor zich uit ziet staren. Misschien blijft er van de noodhulp zelfs wel iets over om de mbo 'ers die wellicht in het rampgebied wonen, aan het werk te zetten? Wie weet. Het echte probleem met de noodhulp zit ergens anders. Wie herinnert zich niet dat bij steden en dorpen in het ongelukkige Bosnië dagenlang door de noodhelpers en de belegeraars onderhandeld werd over het doorlaten van de noodhulp? Dezelfde situatie doet zich ook in bijvoorbeeld de Soedan regelmatig voor. Waarover denkt u dat die onderhandelingen gingen? Waarover zou er onderhandeld zijn? De onderhandelingen in die gevallen gingen (en gaan) over de hoeveelheid tolgelden die de hulpverleners aan de belegeraars dienen af te dragen. Van die tolgelden wordt vervolgens de genocide op de belegerden gefinancierd. Hoe anders kan de Duitse mark het betaalmiddel bij uitstek van Bosnië geworden zijn? Door export naar Duitsland van Bosnische industrie- of landbouwprodukten? Dankzij geld dat Bosniërs in Duitsland naar huis hebben gestuurd? Via welke banken kon een Bosniër dan tijdens het conflict geld naar huis sturen? De Deutschmark is in Bosnië geïntroduceerd door de noodhulp. Zonder noodhulp zouden al deze conflicten beduidend anders verlopen. Noodhulp brengt harde valuta in omloop waarmee de boosdoeners zich toegang tot de wereldmarkt van wapens enzovoort kunnen verschaffen. Het komt erop neer dat een noodhulpverlener die in Zuid-Soedan zijn leven op het spel heeft gezet, wanneer die in Emmeloord bij zijn schoonouders op bezoek komt, moet vertellen dat, dankzij zijn levensgevaarlijke werk, de bevolking van het gebied waar hij werkt niet wordt doodgehongerd maar doodgeschoten. Proost jongen, wil je nog een kopje thee? De bekwame voorlichter Dig Ishta, ooit diplomaat bij de Nederlandse ambassade te Cairo met hulp in zijn portefeuille, heeft in oktober 1996 voor de ncrv-radio, in de rol van presentator, een criticus van ontwikkelingshulp proberen klem te zetten: ‘Wat doet u als u uw huis, uw baan, uw bezittingen, uw familie, uw geld, alles kwijt bent? Dan vraagt u toch ook om hulp?’ Dit leek hem een goed argument voor voortzetting van ontwikkelingshulp. Het tegendeel is echter het geval. Regeringen in de derde wereld die met een zekere regelmaat hun onderdanen hun huis, hun baan, hun bezittingen, hun familie, hun geld, alles, afpakken, krijgen vervolgens ontwikkelingshulp aangereikt namens onze wijze en capabele regering. Dat moet ophouden. En misschien is het ook voor het eerst in de jaren na de Tweede Wereldoorlog dat het inderdaad kan ophouden: bij Moskou aankloppen als de westerse hulpkraan dichtgaat, is er niet meer bij. |