| |
| |
| |
Roelof Haveman & Marjan Wijers
Een paradijs voor pooiers
Prostitutie als vrije handel, het souteneurschap een mensenrechtelijk gegarandeerd beroep, en het recht van vrouwen zich te prostitueren: Nederland is van God los. In een aanval met deze strekking heeft Frankrijk, bij monde van de onderzoekster Marie-Victoire Louis, zijn offensief tegen Nederland verbreed. Na drugs en de dood is het nu tijd voor seks. Weliswaar staat Louis bekend als fundamentalistisch strijdster tegen prostitutie, maar daarin staat zij op de wereld niet alleen, en het beeld van Nederland als paradijs voor pooiers is te mooi om snel van het netvlies te verdwijnen. Binnenkort kunnen de ministers van Buitenlandse Zaken en Volksgezondheid opnieuw naar het Vaticaan afreizen, ditmaal om uit te leggen dat wat hen betreft het paradijs er toch heel anders uitziet. Want een paradijs voor pooiers, dat is toch nooit de bedoeling geweest. En hoewel ze daarin gelijk hebben, zal het hen moeilijk vallen dit duidelijk te maken.
Vijftien jaar geleden werd in het parlement op voorstel van het cda de discussie geopend over de mogelijkheid de strafbaarheid van het souteneurschap op te heffen en het bordeelverbod te beperken tot gevallen van geweld, misleiding of misbruik van overwicht. Anders dan de linkse partijen, die een onafhankelijke beroepsuitoefening door prostituees en verbetering van hun rechtspositie beoogden, hoopten de christen-democraten de exploitatie van prostitutie juist effectiever te kunnen bestrijden. Een wel zeer uitzonderlijk compromis tussen voor- en tegenstanders van prostitutie. Wat echter niemand beoogde was een verbetering van de positie van seksexploitanten. Vele memories van toelichting en antwoord, debatten, amendementen, moties en stemverklaringen later sneuvelde het voorstel op grondwettelijke gronden. Dit jaar zal opnieuw een wetsvoorstel in het parlement worden besproken, met vrijwel dezelfde inhoud als zijn voorganger van vijftien jaar geleden. Of dit voorstel het zal halen is nog maar de vraag.
Maar wat in die jaren zonder meer is veranderd, is de manier waarop over prostitutie wordt gesproken. In dat opzicht neemt Nederland een bijzondere plaats in de wereld in. Meer dan elders zijn het hier in toenemende mate de prostituees zelf die de toon van het publieke debat bepalen, in plaats van al dan niet goedbedoelende buitenstaanders. Daardoor wordt prostitutie niet langer primair als moreel verwerpelijk fenomeen benaderd, zoals vrijwel overal elders ter wereld, maar veeleer als een gewone, zij het in sommige opzichten bijzondere, vorm van arbeid. Anders dan bedoeld lijken het echter niet zozeer de prostituees te zijn die daarvan beter worden als wel de exploitanten van seksinrichtingen, de ‘pooiers’.
Tot voor enkele decennia geleden stond wereldwijd de discussie over prostitutie in het teken van het abolitionisme. Zoals in de vorige eeuw abolitionisten de afschaffing van de slavernij nastreefden, ijveren deze abolitionisten al sinds jaar en dag voor de afschaffing van prostitutie als seksuele slavernij: white slavery
| |
| |
en ‘handel in blanke slavinnen’ zoals het aanvankelijk heette. De veroordeling van prostitutie stoelde vooral op de vermeende ondermijning van het gezin als hoeksteen van de samenleving. Prostitutie is onverenigbaar met de waardigheid en de waarde van de mens en een gevaar voor het welzijn van het individu, het gezin en de gemeenschap, zoals de preambule van het VN-verdrag ‘tot bestrijding van de handel in personen en de exploitatie van prostitutie van anderen’ uit 1949 stelt. Hoewel bij dit verdrag slechts een handjevol landen is aangesloten, is de prostitutiewetgeving van de meeste landen in de wereld op deze opvatting gebaseerd.
Koploper in de strijd tegen prostitutie is van oudsher de Fédération Abolitioniste International (fai), gezeteld in Frankrijk, en royaal gesteund door unesco. De oorsprong van deze beweging ligt in het Engeland van rond de eeuwwisseling, waar Josephine Butler als een van de eerste activistes tegen vrouwenhandel de strijd aanbond tegen de wantoestanden in Engelse bordelen. Als een van de oorzaken zag zij de dubbele moraal die mannen het onbetwistbare recht op ontucht gaf en vrouwen daarvoor veroordeelde. Die dubbele moraal werd in stand gehouden door de staat, die zich met de instelling van staatsbordelen medeplichtig maakte aan de wantoestanden die daar heersten. Butler zelf liet zelfstandig werkende prostituees met rust maar haar volgelingen breidden al snel hun reddingswerkzaamheden uit naar alle prostituees, of die daar nu van gediend waren of niet. Daarmee veranderde de strijd tegen door de staat gesanctioneerde wantoestanden in een zedelijkheidsbeweging tegen prostitutie. Prostitutie werd slavernij, prostituees slaven die bevrijd moeten worden.
Om deze ‘triomf van liefde en leven over dood’ te bereiken, is participatie van de ‘slaven’ in hun eigen bevrijding vereist, zoals de door de fai geïnspireerde Franse Mouvement du Nid (het ‘Nestje’) in een van zijn pamfletten stelt. Prostituees dienen with the help of alert and bright non-slaves bewust gemaakt te worden van hun onderdrukking en bevrijd te worden van hun slavenmentaliteit of vals bewustzijn - waarvan het vragen om erkenning van prostitutie als arbeid een voorbeeld is -, zodat zij in opstand kunnen komen tegen hun slavernij en de weg naar de vrijheid onderkennen.
Overigens reikt het programma van de fai verder dan prostitutie: elke vorm van promiscu gedrag, lees: seks buiten het huwelijk, dient met ferme hand te worden bestreden. Zo was de fai nog niet zo lang geleden fervent tegenstander van voorlichting over safe sex. Dat zou immers maar tot zondig gedrag leiden. Nee, dan liever aids.
Tegenwoordig presenteren de meest onverzoenlijke strijdsters tegen prostitutie zich als feministes, verenigd in de Coalition against Trafficking in Women. ‘sex hurts!’ wordt in deze kringen, naar goed Amerikaans gebruik in radicale termen, wel verkondigd. Niet verwonderlijk wijzen zij dan ook elke vorm van prostitutie af.
In abolitionistische kring is het ondenkbaar over prostitutie als gewoon beroep te praten, als normale, zij het bijzondere vorm van arbeid. Dat hoeft natuurlijk niet te verbazen, als wordt bedacht dat arbeid over het algemeen in verband wordt gebracht met een voor de maatschappij positieve en creatieve activiteit. Waar seks moreel beladen is, zeker als ervoor wordt betaald, en bovendien nog pijn doet ook, liggen de termen positief en creatief niet voor in de mond. Prostitutie is allesbehalve arbeid. Prostitutie is seksuele uitbuiting en mag onder geen beding als beroep worden erkend. Prostitutie is niets anders dan verkrachting, seksueel misbruik en mishandeling van vrouwen, vermomd als prostitutie op grond van het feit dat de klant de vrouw betaalt. Prostituees worden per definitie gedwongen. Onderscheid tussen gedwongen en vrijwillige vormen van prostitutie strekt slechts tot het bedekken van de misdrijven die feitelijk worden gepleegd. Dit
| |
| |
Affiche: De Rode Draad
| |
| |
onderscheid wordt georkestreerd door de seksindustrie, die daar immers groot belang bij heeft. Zoals ook prostituees en vrouwenorganisaties die anders beweren geïndoctrineerd worden door diezelfde seksindustrie.
In abolitionistische ogen zijn prostituees niet zozeer crimineel, ontaard of gevaarlijk, als wel slachtoffers - ‘overlevenden!’ - van op seks en gewin beluste mannen, uit wier smerige klauwen zij gered moeten worden, waarna een rehabilitatieprogramma kan worden doorlopen. De wil van de prostituee zelf doet niet ter zake. Zij zal worden beschermd, tegen wil en dank.
Die bescherming kan het beste plaatsvinden door elke bemoeienis door derden met prostitutie te verbieden, ongeacht de wil van de vrouw en ongeacht de wijze van bemoeienis. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om ‘voordeel trekken’, ‘klanten werven’ en het ‘aanbieden van faciliteiten’, samen te vatten onder de noemer ‘pooierij’. In het verlengde daarvan wordt elke staatsbemoeienis met prostitutie afgewezen, zijnde medeplichtigheid aan pooierij.
Voor prostituees schept dit een, beleefd gezegd, wat moeizame situatie. Prostituee zijn is niet strafbaar, maar als prostituee werken wel. Werk vereist immers altijd wel enige vorm van organisatie waarbij derden betrokken zijn: het huren van werkruimte bijvoorbeeld, het werven van klanten, samenwerking met collega's enzovoort.
Hoewel bedoeld om vrouwen te beschermen, leidt dit soort wetgeving in de praktijk dan ook vooral tot marginalisering en isolering van prostituees. De dwang en uitbuiting in de sector blijven daarentegen buiten het bereik van de wet.
Bovendien is dit op morele gronden afwijzende standpunt natuurlijk schaamteloos hypocriet. Hoe moreel verwerpelijk prostitutie ook mag zijn en hoe strafbaar het ‘voordeel trekken uit de prostitutie van anderen’ in de diverse Wetboeken van Strafrecht dan ook is, het heeft nog geen overheid, de Nederlandse noch de Franse, tegengehouden om belasting te heffen over inkomsten uit prostitutie. En het heeft menig staatshoofd, regeringsleider of politicus niet belet zich bij tijd en wijle te koesteren in de diensten van de tezelfder tijd verworpen en verfoeide dames, en soms een heer, meerder- en minderjarig.
Naast de morele veroordeling van prostitutie neemt het ‘vreemdelingenprobleem’ een belangrijke plaats in de discussie in. Ook dat was honderd jaar geleden niet anders dan nu. Toen aan het begin van deze eeuw het houden van bordelen en de handel in vrouwen strafbaar werd gesteld en verschillende verdragen met andere landen terzake werden afgesloten, werd prostitutie weliswaar allerwege veroordeeld, maar doorslaggevend leek toch te zijn dat de ‘ongecontroleerde stroom van buitenlandse, vooral Duitse prostituees naar Nederland’ moest worden ingedamd. In 1890 werd in het Nederlandse parlement tijdens de behandeling van een verdrag over vrouwenhandel met zorg geconstateerd dat de clandestiene, we zouden nu zeggen: illegale prostitutie ‘zoo bedenkelijk’ was toegenomen,
gevoed door een steeds sterker wordende stroom van vreemde, speciaal Duitsche, prostituées (...). Jonge Duitsche vrouwen komen, hetzij gelokt hetzij uit eigen beweging, in grooten getale herwaarts als ‘Kellnerinn’ in bier- of koffiehuizen, gewoonlijk zonder vast loon, doch met het doel om door het beuren van fooien en het plegen van ontucht in haar onderhoud te voorzien. Men wenschte aan dien ergerlijken toestand een einde gemaakt te zien (...)
Men had het over een overstroming van ons land door ‘vrouwen uit den vreemde van verdacht allooi’ die ‘letterlijk de maatschappij (...) meer en meer vergiftigen’, en van een ‘invasie van vreemde kellnerinnen’. Ook vijftig jaar later draait het nog om Duitsche vrouwen. Een onderzoeker in 1950:
| |
| |
Zoals de negers van alle mensen het meest geschikt gebleken zijn voor slavernij, schijnt de distributie van eigenschappen, die een vrouw een praedispositie voor prostitutie geeft, wel heel sterk bij Duitse vrouwen voor te komen.
Tegenwoordig zijn het Latijns-Amerikaanse, Filippijnse en Thaise vrouwen die in Nederland in de prostitutie werken. Over hen wordt hetzelfde gezegd als destijds over de Duitse vrouw. Sinds de val van het Ijzeren Gordijn gaat het om Oost-Europese vrouwen: de smaak van de Nederlandse man blijkt zich voorbeeldig aan te passen aan de politieke situatie in de wereld. En nog steeds wordt in het parlement het schrikbeeld opgeroepen van oncontroleerbare en ontembare stromen buitenlandse prostituees die de Nederlandse markt zullen overspoelen.
Elders in Europa is het niet anders. Onder het mom van preventie van vrouwenhandel worden de grenzen gesloten, voor prostituees nog iets sterker dan voor ‘gewoon’ volk. De Belgische regering bijvoorbeeld schrijft in 1992 in haar rapportage aan de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties dat in het kader van de bestrijding van vrouwenhandel de ambassades de uiterste voorzichtigheid in acht nemen bij het verlenen van visa aan jonge vrouwen uit de ‘hoge-risicolanden’. In principe worden alle visa-aanvragen geweigerd, tenzij de betrokken vrouw - helaas, valt tussen de regels te lezen - aan alle vereisten voldoet. Een probleem zijn nog de asielverzoeken van Ghanese vrouwen, die, ‘hoewel zij precies blijken te weten hoe de procedures werken’, desondanks niet willekeurig - opnieuw een ondertoon van teleurstelling - van de wettelijke procedures kunnen worden uitgesloten. ‘Alleen een drastische verandering van de bestaande wetgeving zou het mogelijk maken de Ghanese connectie te beteugelen of beter onder controle te krijgen.’ Elders wordt als het over vrouwenhandel gaat zelfs gesproken over alien-smuggling, wat toch meer het beeld oproept van buitenaardse wezens die de wereld veroveren dan van vrouwen die tot prostitutie worden gedwongen.
Zo wordt elke niet uit de Europese Unie afkomstige vrouw die het fort Europa tracht te betreden getransformeerd tot een op voorhand verdacht geval. Zij is ofwel een potentieel slachtoffer van vrouwenhandel - die dus beter maar niet over de grens wordt gelaten, dan kan ze ook geen slachtoffer worden -, ofwel een op winst beluste avonturierster die er slechts op uit is van onze zuur verdiende welvaart te profiteren, en die dus ook maar beter niet binnengelaten wordt. Voor het geval een enkele onverlaat toch nog de euvele moed heeft een poging te wagen, zo meldt de Engelse regering in een rapport over de bestrijding van vrouwenhandel aan de Raad van Europa, wordt de hoop gesteld op het trainen van douanebeambten in het tijdig herkennen van prostituees. Korte rokken, iets te zwaar opgemaakt?
Dit dominante debat over prostitutie wordt beheerst door regeringen, internationale organen en goedbedoelende feministes: allen relatieve buitenstaanders, die niet met maar over hoeren praten. Dat is een euvel waaraan de discussie over prostitutie al wat langer lijdt. Voorbeeldig is een groepje europarlementariërs dat, toen het nog geen drie jaar geleden op werkbezoek in Nederland werd meegenomen naar het kantoor van de Rode Draad op de Amsterdamse wallen, letterlijk met stomheid geslagen was bij het in levenden lijve aanschouwen en aanhoren van prostituees die niet alleen, net als echte mensen, gewoon bleken te kunnen praten maar er ook nog een eigen mening, eigen ideeën en eigen wensen op na bleken te houden.
Tegenover dit dominante debat stellen prostituees zelf met toenemende kracht hun eigen werkelijkheid. Prostitutie is niet een op morele gronden te verwerpen bezigheid maar werk, met prettige en minder prettige kanten. Vooral de laatste twintig jaar wordt deze opvatting verkondigd maar ook in de vorige eeuw werd prostitutie al wel als beroep gezien. Bernard Shaw bijvoorbeeld voert in Mrs. Warren's profession,
| |
| |
Affiche: De Rode Draad.
| |
| |
een van zijn drie unpleasant plays, een hoerenmadam op die overtuigend de keuze voor haar beroep verdedigt. Voor het geval we haar verkeerd mochten begrijpen, herhaalt Shaw het nog eens expliciet in de inleiding.
Sommigen roepen bevlogen dat prostitutie het mooiste beroep ter wereld is. Minder romantische types benadrukken met Mrs. Warren dat bij een keuze tussen prostitutie of een saai huwelijk - ‘onbetaalde prostitutie’ - of tussen prostitutie en een armoedig baantje achter de lopende band de keuze niet moeilijk is.
Prostitutie is niet per definitie gedwongen. Wat van prostitutie seksuele slavernij maakt is niet de activiteit als zodanig, niet de verlening van seksuele diensten op zich, maar de slechte omstandigheden waaronder die in veel gevallen plaatsvindt. Zoals het er bij de afschaffing van de slavernij niet om ging de arbeid als zodanig af te schaffen maar de machtsverhoudingen die de arbeid beheersten - nog steeds wordt op katoenplantages gewerkt, maar nu door vrije burgers - zo gaat het er bij prostitutie niet om de activiteiten als zodanig af te schaffen als wel de machtsverhoudingen waarbinnen het werk plaatsvindt.
Uitgangspunt hierbij is dat mensen, zelfs vrouwen, het recht hebben zelf te beslissen of zij al dan niet als prostituee werken en onder welke condities. Het recht dat beschermd moet worden is het recht op zeggenschap over eigen lijf, leven en werk. De strafwet is er alleen om in te grijpen in geval van dwang of geweld. Door erkenning van prostitutie als arbeid, toepassing van arbeidswet- en regelgeving, en toepassing van reguliere wetgeving op het gebied van geweld kunnen rechten van prostituees op dezelfde manier worden beschermd als de rechten van andere werkende burgers. Uitbuiting en dwang in de prostitutie worden dan in beginsel met dezelfde instrumenten bestreden als waarmee sinds de industriële revolutie ook in andere arbeidssectoren de meest schrijnende wantoestanden zijn tegengegaan.
Dat die wantoestanden er zijn, daarover bestaat geen twijfel. Zo is het volstrekt gebruikelijk in de ‘branche’ dat exploitanten vijftig cent of meer inhouden van elke door de prostituee verdiende gulden; in veel gevallen hebben prostituees niet de mogelijkheid bepaalde klanten of bepaalde seksuele handelingen te weigeren; er worden boetesystemen gehanteerd - zoals boetes bij te laat komen of als je vergeten hebt de asbak te legen - die omstreeks de vorige eeuwwisseling wellicht normaal waren maar nu toch wat gedateerd klinken; prostituees moeten met klanten meedrinken; het wordt volstrekt normaal gevonden dat prostituees tussen de bedrijven door ook nog even de club schoonmaken, de vuile handdoeken wassen en wat er verder nog aan huishoudelijke taken te doen valt verrichten. En dan hebben we het nog niet over grove vormen van geweld, over vrouwenhandel, over mishandeling en bedreiging, of over vormen van debt-bondage.
Het is waar dat vele duizenden vrouwen tegen hun wil in de prostitutie werken. Het is waar dat een nog groter deel van de vrouwen voor prostitutie heeft ‘gekozen’ uit een uiterst beperkt scala van beschikbare opties, zoals het ook waar is dat een groot deel van de vrouwen gedwongen is onder erbarmelijke omstandigheden te werken. Maar die constateringen leiden tot andere claims dan dat prostitutie per definitie slavernij is en verboden moet worden: het vergroten van de keuze voor vrouwen bijvoorbeeld en het verbeteren van werkomstandigheden.
Wat de reorganisatie van de prostitutiesector betreft gaat de voorkeur van prostituees zelf uit naar arbeid als zelfstandigen. Een werkgever/werknemer-verhouding in de prostitutie wordt afgewezen. De ‘gezagsverhouding’ die daarin een belangrijke plaats inneemt - de werkgever kan binnen zekere grenzen bepalen wat de werknemer uitvoert - wordt niet passend gevonden bij het soort werk. Als een mogelijkheid om het werk te organiseren wordt het ‘facilitair bedrijf’ genoemd. Exploitanten verhuren al dan niet aangeklede werk- | |
| |
ruimtes en exploiteren desgewenst een drankgelegenheid; zij staan geheel buiten de dienstverlenende relatie prostituee-klant.
Deze andere werkelijkheid over prostitutie, die van de prostituees zelf, valt in Nederland, naar het lijkt anders dan in de rest van de wereld, niet in totaal onvruchtbare bodem. Sinds vijftien jaar geleden in het parlement de discussie over prostitutie werd ingezet, wordt herhaaldelijk over verbetering van de (rechts)positie van prostituees gesproken. Uiteraard wordt door de confessionele partijen nog wel een morele - en dus afwijzende - toon aangeslagen maar anders dan honderd jaar geleden zetten zij daarmee niet meer de toon van het debat. Harder - en helderder - klinken degenen die prostitutie als arbeid willen benaderen, de ‘branche’ willen normaliseren en de werkers rechten willen geven. In de samenleving lijkt het niet anders. Weinigen in Nederland zullen nog met stomheid geslagen zijn bij het zien en horen van een prostituee.
Dat deze opvatting wortel kon schieten in Nederland is mogelijk te verklaren uit het feit dat in Nederland de houding jegens prostitutie al sinds jaar en dag, zoals het cliché wil, een schipperen tussen moraal en pragmatisme is, maar ontegenzeggelijk met de nadruk op het laatste.
In 1949 bijvoorbeeld weigerde Nederland het VN-verdrag inzake prostitutie en vrouwenhandel te ratificeren. Als reden werd gesteld dat de Nederlandse praktijk zich niet met het verdrag verenigde. Het geval wilde namelijk dat in hetzelfde jaar op Curaçao op voorstel van de politie het Campo Alegre werd opgericht. Sinds de jaren dertig floreerde de prostitutie op het eiland, voor een belangrijk deel op een plaats met de beeldende naam ‘Marie Pompoen’, met vrouwen uit Colombia, Santo Domingo en Venezuela. Maar door verschillende oorzaken dreigde dit in de ogen van de overheid uit de hand te lopen. Overwogen werd de gehele prostitutie te verbieden - een abolitionistische koers te varen dus - maar daarvan werd uiteindelijk afgezien. Alleen al als wereldhaven zou op Curaçao de prostitutie praktisch nooit uitgebannen kunnen worden. Gekozen werd voor het concentreren van buitenlandse prostituees in Campo Alegre: vijfentwintig paviljoens met restaurantgebouw, waar vrouwen zelf kamers huren en zelfstandig kunnen werken: een soort facilitair prostitutiebedrijf avant la lettre dus.
Daarbij had men overigens, in tegenstelling tot de motieven die ten grondslag liggen aan hedendaagse soortgelijke voorstellen vanuit de hoerenbeweging, niet direct het welzijn van de betrokken vrouwen op het oog. Het belang van de overheid lag vooral in het verkrijgen van meer controle op openbare orde en volksgezondheid. Niet de vrouwen moesten worden beschermd maar de klant (en zijn echtgenote). Dat met deze ‘acceptatie’ van prostitutie een versterking van de organisatie van vrouwen gepaard ging - nog steeds wordt migratie voor sekswerk in een groot aantal Zuid-Amerikaanse landen meer dan elders als een legitieme keuze van vrouwen binnen de beschikbare opties beschouwd - was eerder een ongepland en wellicht zelfs ongewenst dan een bedoeld neveneffect.
In de havensteden in het Europese rijksdeel was de situatie niet veel anders. Niet dat de overheid facilitaire bedrijven beschikbaar stelde, maar zij realiseerde zich net als op Curaçao dat prostitutie niet te bestrijden is. Amsterdam is nog steeds wereldberoemd om zijn red light district. Ook heden ten dage probeert de overheid in toenemende mate greep te krijgen op de ‘branche’, bijvoorbeeld in de vorm van ‘gedoogbeschikkingen’. En in Arnhem zijn er plannen om de rosse buurt te verplaatsen naar een voormalig industrieterrein, ter beteugeling van de overlast.
In zo'n relatief tolerante sfeer jegens prostitutie kan gemakkelijker de overstap worden gemaakt naar een benadering waarin prostitutie als arbeid wordt gezien en waarin meer de nadruk ligt op rechten van prostituees, dan in een
| |
| |
Affiche: De Rode Draad.
| |
| |
sfeer waarin op morele gronden prostitutie te vuur en te zwaard wordt bestreden.
Terwijl in 1949 het niet ratificeren van het VN-verdrag tegen vrouwenhandel en exploitatie van prostitutie nog werd verklaard met verwijzing naar de praktijk, stelt de Nederlandse overheid de laatste jaren een wat principiëlere reden daarvoor in de plaats. Strafrechtelijk optreden tegen het voordeel trekken uit prostitutie door volwassen onafhankelijke vrouwen die dit uit vrije wil doen, zoals het verdrag eist, is niet in overeenstemming met het Nederlandse beleid. ‘Niet de strafrechtelijke bevordering van de zedelijkheid, zoals het verdrag kennelijk beoogt, is doelstelling van de Nederlandse strafrechtspolitiek, maar de bescherming van hen die onvrijwillig tot prostitutie komen’, aldus begin jaren negentig een regeringsvertegenwoordigster op een congres van de Raad van Europa over gedwongen prostitutie. Het Nederlandse beleid is er mede op gericht de arbeidsomstandigheden van prostituees die zich vrijwillig prostitueren te verbeteren.
Nederland mag zich in de wereld dan onderscheiden door zijn benadering van prostitutie als arbeid in plaats van als moreel verwerpelijk fenomeen, dat wil nog niet zeggen dat het hier voor prostituees het paradijs op aarde is. Tussen de taal waarin het overheidsbeleid wordt gepresenteerd en de wijze waarop het in praktijk wordt gebracht gaapt een vrij diepe kloof, zeker als het om buitenlandse prostituees gaat.
Inderdaad is het zo dat onder de noemer ‘vrouwenhandel’ slechts de gedwongen vormen van bemiddeling strafbaar zijn gesteld. Maar wanneer er landsgrenzen worden overschreden, zoals bij buitenlandse vrouwen nogal eens het geval is, is elk aanwerven en medenemen van vrouwen voor prostitutie volgens de wet weer strafbaar.
En bij de ministerraad ligt een wetsvoorstel waarin ook de exploitatie van prostitutie - het bordeelverbod - tot gedwongen vormen wordt beperkt. De exploitatie van prostitutie zal niet langer strafbaar zijn als er geen sprake is van dwang. Tegelijkertijd echter blijft het voor buitenlandse vrouwen onmogelijk legaal op die voor Nederlanders gelegaliseerde prostitutiemarkt te werken. In de wet waarin arbeid door buitenlanders in Nederland is geregeld - de Wet Arbeid Vreemdelingen - is sekswerk van vergunningverkrijging uitgesloten. De politieke bereidheid om een legale regeling voor buitenlandse vrouwen te treffen ontbreekt, hoe evident de noodzaak ook is, bezien vanuit het perspectief van bestrijding van geweld tegen deze vrouwen, en hoe breed een dergelijke strategie van positieverbetering ook is geaccepteerd als het gaat over andere vormen van geweld tegen vrouwen. De vrijdenkerij van Nederland houdt letterlijk bij de grenzen op.
Maar ook voor prostituees in het algemeen, ongeacht herkomst, zijn woord en werkelijkheid van het overheidsbeleid niet gelijk. Weliswaar wordt in een enkele plaats geprobeerd iets te doen aan verbetering van arbeidsomstandigheden door het stellen van voorwaarden bij gedoogbeschikkingen, maar meer fundamenteel verroert de overheid geen vin. De gehele arbeidswet- en regelgeving is nog niet toegesneden op prostitutie en het ziet er niet naar uit dat de overheid zich dat aantrekt. Voorlopig lijkt men elke regeling geheel aan prostituees en exploitanten zelf over te laten. Net als vijftig jaar geleden lijkt het belang van de overheid uiteindelijk toch meer te liggen bij een uitbreiding van haar instrumenten voor controle van de ‘branche’ dan bij een verbetering van de positie van prostituees. Op dezelfde manier is de belastingdienst met volle inzet bezig de prostitutiemarkt in kaart te brengen en belastingen te heffen. Maar voor prostituees staat daar nog steeds bitter weinig tegenover. Ondertussen worden gedoogbeschikkingen slechts gegeven aan bestaande bedrijven. Vooruitlopend op toekomstige door de overheid aan de bedrijfsvoering te stellen eisen reorganiseren zittende exploitanten hun bedrijven. Door vrouwen zelf op te richten bedrijven vissen achter het net.
Als klap op de vuurpijl wordt de subsidie
| |
| |
van de Rode Draad, de vakbond voor hoeren, stopgezet. De algemene teneur is dat prostituees dankbaar mogen zijn dat anderen voor hen iets willen doen, ook al worden ze er zelf niet veel beter van.
Dat laten prostituees zich echter niet langer zeggen. Steeds sterker laten zij hun stem horen. In toenemende mate bepalen zij de toon van het debat. Ondertussen zijn het de exploitanten van seksinrichtingen die er vooral beter van lijken te worden, en niet de prostituees zelf..
Zo dreigt Nederland als we niet uitkijken inderdaad een paradijs voor pooiers te worden. En dat was nou net niet de bedoeling; het zou beter moeten worden voor prostituees. Maar leg dat de wereld maar eens uit; die wereld ziet vermoedelijk het verschil niet eens. Prostituees of pooiers: Nederland is van God los.
Met dank aan dagblad Trouw voor de titel.
|
|