De Gids. Jaargang 160
(1997)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 477]
| |
[Nummer 7/8]Koen Koch
| |
[pagina 478]
| |
Pleidooien voor versteviging van de internationale rechtsorde, de neiging om als arbiter in internationale conflicten op te treden, de bereidheid ook om zelf offers te brengen om die rechtsorde naderbij te brengen, het zijn allemaal traditionele elementen van het Nederlandse buitenlandse beleid. Dit betekent niet dat dit de overheersende elementen in dat beleid zijn geweest, of nog zijn. Zeker niet, al te goed is buurmans gek en juist handelsbelangen verhinderden nogal eens dat er bij schendingen van de internationale rechtsorde resoluut positie werd gekozen. Om handelsvoordelen te behalen waren onze gereformeerde kooplieden, de vertegenwoordigers van het tweede Israël, bereid om op het Japanse Decima dansjes uit te voeren waarbij zij hun bijbels vertrapten. Naarmate de vroomheid groter is, neemt de kans op hypocrisie toe. Vooral buitenstaanders constateren scherper en vaker dat onze vroomheid niet meer dan hypocrisie is. Nederlandse moralistische pleidooien werken dan nogal eens als een boemerang. Anderzijds zou het onjuist zijn onze voorkeur voor een internationale rechtsorde en onze afkeer van machtspolitiek te herleiden tot onze belangen als handelsnatie. Sommige Nederlanders kunnen zich gelukkig oprecht opwinden over allerlei onrecht, maar dat is, al weer gelukkig, geen typisch Nederlandse eigenschap. Uit het voorgaande kan blijken dat wat wij in de jaren zestig en zeventig als ‘Nederland gidsland’ beleefden niet bijzonder revolutionair, en zelfs niet afwijkend van het Nederlandse patroon was. Integendeel, het was een voortzetting van een typisch Nederlandse, moraliserende traditie. Het meest opvallend was misschien nog wel dat progressieve politici die Nederlandse traditie opnieuw gingen uitdragen. In die omstandigheid wortelde wellicht ten diepste de opwinding ter rechterzijde over dat ‘nieuwe’ moralisme in de buitenlandse politiek. Aan zoiets ‘Nederlands’ zouden zulke Vaterlandslose Gesellen als die linksige oproerkraaiers zich niet mogen bezondigen. Overigens valt zeker achteraf op hoe weinig specifiek Nederlands de inhoudelijke thema's van toen waren. Ontwikkelingshulp, strijd tegen de apartheid, aandacht voor de rechten van de mens, verzet tegen de kernbewapening, het waren zeker geen exclusieve Nederlandse, of zelfs maar linksige thema's, maar juist in het Westen vrij algemeen verdedigde doelstellingen. De aardigste illustratie hiervan is nog steeds dat de grootste vijand van de anti-kern-wapenbeweging in de jaren tachtig, de Amerikaanse president Ronald Reagan, door een diepe afkeer van kernwapens werd voortgedreven. Het inspireerde hem tot de meest radicale poging ooit ondernomen om van de kernbewapening af te komen. Hij hoopte dat het mogelijk zou zijn een waterdichte verdediging tegen kernwapens te ontwerpen, waardoor deze nutteloos zouden worden en dus afgeschaft konden worden. Verdediging tegen kernwapens, geen massale vergelding was zijn moralistische boodschap. Reagan ook was het die met de zogenaamde nul-optie kwam waardoor uiteindelijk geen nieuwe Amerikaanse raketten in Europa werden geplaatst en de Russische raketten, gericht op West-Europa, werden ontmanteld. De ‘Nederland gidsland’-gedachte dient dus in verschillende opzichten gerelativeerd te worden. Het ging in ieder geval niet om een linkse aberratie van de jaren zestig en zeventig, maar om een traditioneel element in de Nederlandse buitenlandse politiek. Dat vloeide voort uit een zeker moralisme en een zekere geldingsdrang (het tweede Israël) waartoe uitverkorenheid nu eenmaal verplicht, maar hing ook samen met de belangen van Nederland als kleine handelsnatie. Bovendien moet in inhoudelijk opzicht het typisch Nederlandse gerelativeerd worden. Zoals gezegd, waren bevordering van de internationale rechtsorde, aandacht voor ontwikkelingshulp, afkeer van apartheid en verzet tegen kernwapens in het Westen vrij gangbare verschijnselen, die noch nationaal, noch politiek als een exclusief bezit | |
[pagina 479]
| |
van een bepaald land of van een bepaalde politieke stroming beschouwd kunnen worden. Deze beide relativeringen dwingen ertoe nader te specificeren welke betekenissen nu precies aan dat begrip gidsland gegeven worden. Het zijn er in ieder geval drie. In de eerste plaats is daar natuurlijk Thorbeckes beeld van de belangeloze, kleine natie die zich verplicht voelt de rol van de neutrale arbiter in de wereldpolitiek op zich te nemen en die als afgeleide daarvan als de schepper en de hoeder van de internationale rechtsorde optreedt. Het paradoxale van dit beeld is dat elke verwijzing naar het typisch Nederlandse verdwenen is. Nederland dient een universele taak te vervullen en kan dat en moet dat doen omdat dit land elke nationale eigenheid (elke ‘bijzondere vijandschap’) verloren heeft. Deze taakomschrijving is van een ongehoorde pretentie en gelukkig heeft Nederland er nooit, ook niet in de jaren zestig en zeventig, echt naar gestreefd deze pretentie waar te maken. Wat wel is gebleven is de neiging om in geval van conflict spoorslags af te reizen om als vredestichter tussen de partijen te bemiddelen. Het meest recente voorbeeld van dergelijk optreden werd gevormd door de bemiddelingspogingen van minister Van den Broek in de tweede helft van 1991 in het Joegoslavische conflict. De volkomen mislukking van deze pogingen onderstreepte nogmaals dat neutraliteit en goede wil niet voldoende zijn voor succesvolle bemiddeling, maar dat het ook aankomt op enige kennis van zaken en vooral op macht en prestige, waardoor de strijdende partijen zich gedwongen voelen zich bij de voorstellen van de bemiddelaar neer te leggen. Daaraan ontbreekt het Nederland doorgaans, nogal desastreus in het Joegoslavische geval, en veel te bemiddelen hebben we dus eigenlijk niet. Nog voordat de zaak goed en wel op gang gekomen was, staakte minister Van Mierlo dan ook zijn pogingen om in de Albanese chaos orde te scheppen; een van zijn verstandigste beleidsdaden. In de tweede plaats kan de ‘Nederland gidsland’-gedachte opgevat worden als de gedachte dat Nederland verhoudingsgewijs meer internationale topprestaties dan enig ander land levert en dat door ons de grenzen op het gebied van wetenschap, techniek, economie, kunst en cultuur voortdurend worden verlegd: Nederland als de permanente avant-garde. Het zal niet eenvoudig zijn om op alle genoemde terreinen excellente Nederlandse prestaties te vermelden. Ik vrees dat het aantal Nederlandse Nobelprijswinnaars en andere internationale laureaten relatief niet erg groot is. Bovendien gaat het dan dikwijls om Nederlanders die hun opleiding voor een belangrijk deel in het buitenland hebben genoten of reeds lang het vaderland hebben verlaten, juist vaak omdat zij hun individuele talent hier niet konden ontplooien. Omgekeerd worden prestaties van internationale allure op het gebied van muziek of dans hier te lande juist gerealiseerd door buitenlanders. Het laat zien dat op de genoemde terreinen de ‘Nederland gidsland’-gedachte niet alleen niet opgaat, maar eigenlijk onhoudbaar is. Het gaat in wetenschap, kunst en cultuur immers om een universeel verschijnsel waar Nederlanders soms kunnen excelleren, maar zij excelleren niet vanwege hun nationale achtergrond of omdat zij het universele naar de Nederlandse maat snijden. Zij excelleren daar omdat zij op grond van hun individuele talent aan universele criteria van kwaliteit voldoen. Dit brengt me naar de derde variant van de ‘Nederland gidsland’-gedachte. Dat is de idee dat Nederland niet zozeer de rol van de belangeloze arbiter in de internationale politiek of van de wetenschappelijke of culturele avantgardist speelt of moet spelen, maar eenvoudig door het ‘goede leven voor te leven’ de wereld de juiste oplossingen van haar problemen moet tonen. Dat kan op twee manieren. Nederland kan zich als beste leerling van de klas aan bepaalde internationale normen houden of kan door het succes van de eigen samenleving het nationale tot de universele norm laten uitgroeien. | |
[pagina 480]
| |
Een voorbeeld van het eerste wordt geleverd door het feit dat de Nederlandse regering moet uitleggen waarom niet aan een internationale vredesmissie meegedaan zal worden. De norm is kennelijk nog steeds deelname, al was het maar omdat een internationale rechtsorde alleen kan bestaan wanneer elk land zich aan zijn verplichtingen houdt. Overigens kan deze houding van bijna onvoorwaardelijke deelname ‘omdat toch iemand de kastanjes uit het vuur moet halen’, desastreuze gevolgen hebben; zie Srebrenica. Voordat onze soldaten vertrokken was duidelijk dat de politieke en militaire voorwaarden voor een succesvolle actie niet aanwezig waren. In die dagen sprak de secretaris-generaal van de Verenigde Naties onverbloemd over een mission impossible. Vele VN-leden lieten de beker aan zich voorbijgaan, Nederland uiteindelijk niet. Nederland ging, voor een belangrijk omdat wij aldus duidelijk wilden maken dat succes van de VN slechts door de inzet van zijn leden gerealiseerd kan worden. Nederland gidsland, al leidde het ertoe dat Nederlandse militairen toezagen bij de grootste genocide in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. Overigens moet de neiging om de beste leerling van de klas te zijn niet overdreven worden. Nederland probeert net als andere landen aan internationale regelgeving te ontkomen. In de Europese Gemeenschap heerst een verbod op overheidssteun aan individuele bedrijven. Door de techno-lease-constructie, door de Europese Commissie veroordeeld, heeft de Nederlandse regering toch de nationale troetelkinderen Philips en Fokker wat miljoenen toegeschoven. Dat was nu niet precies het gebrek aan naijver en eigenbelang waar Thorbecke in verband met Nederland over sprak. Opmerkelijk is het dat de laatste jaren weer met toenemende trots en groeiend zelfvertrouwen naar het eigen samenlevingsmodel wordt gekeken. Premier Kok laat ons weten dat het buitenland afgunstig ons ‘poldermodel’ beziet, de combinatie van redelijke economische groei, toenemende werkgelegenheid en een aanvaardbaar niveau van sociale voorzieningen gerealiseerd door loonmatiging en bezuiniging op de sociale voorzieningen en overheidsuitgaven. Is Nederland dan toch weer gidsland, bezitten wij de maatschappelijke toverformule voor een post-industriële welvaartsmaatschappij die elders nagevolgd kan worden? Nou nee, lijkt mij, ons betrekkelijke economische succes heeft vooral te maken met het feit dat onze naaste concurrenten iets minder van het strenge medicijn van loonmatiging, verlaging van de uitkeringen en beperking van het overheidstekort hebben gesnoept dan wij. Wanneer zij dat in gelijke of in nog strengere mate zouden doen, zouden onze relatieve voordelen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Of we zouden de race naar het laagste niveau van lonen en uitkeringen met extra inzet moeten gaan voeren. Het komt erop neer dat ons succes erop berust dat andere landen ons voorbeeld juist niet volgen en dat wanneer Nederland echt als een gidsland zou worden beschouwd en dus nagevolgd zou worden, het snel met onze voordelen gedaan zou zijn. Wij zouden dan de gids naar onze eigen economische malaise worden. Maar hoe zit het dan met onze bewonderenswaardige abortusregelingen, met de euthanasie, met ons drugsbeleid, kortom met onze ontspannen en tolerante samenleving? Zien we hier dan toch niet uiteindelijk de triomf van de jaren zestig en zeventig, van Nederland gidsland? Laat ik om te beginnen vaststellen dat vele van de verworvenheden op dit terrein niet typisch Nederlandse verworvenheden zijn, maar van over de grens zijn aangewaaid. Laat ik ook vaststellen dat vele Nederlanders absoluut niet geloven in de vele zegeningen van de tolerante samenleving. De ontwikkeling van de euthanasiepraktijk in Nederland baart mijzelf bijvoorbeeld veel zorg, maar dit terzijde. Vele bewoners van door drugsoverlast geteisterde buurten zijn veel minder overtuigd van de voortreffelijkheid van ons drugsbeleid dan het politiek-medisch establishment. Aardig is het om te zien dat op het ogenblik vele | |
[pagina 481]
| |
lokale overheden, onder druk van de bevolking, een eind maken aan het nationale gedoogbeleid door heel rigoureus tot sluiting van coffeeshops over te gaan. Hoe dan ook, Nederland is in dit opzicht gidsland, zowel in positieve zin als navolgenswaard voorbeeld als in negatieve zin, als het teken aan de wand, als het voorbeeld van een verloederde samenleving die aantoont hoe het in ieder geval niet moet. In Nederland zelf wordt op het ogenblik een debat gevoerd over de vraag in hoeverre Nederland nu door het buitenland als een positief dan wel als een negatief voorbeeld wordt gezien. Voorstanders van het gedoogbeleid sommen de Duitse steden en deelstaten op die graag een Nederlands beleid willen voeren, tegenstanders wijzen op de strikte afwijzing van landen als Frankrijk en Zweden. De uitkomst van dit debat lijkt van belang te zijn voor de houdbaarheid en juistheid van het beleid zelf. Maar dat is dan weerFreule Wttewaal van Stoetwegen en minister Udink (zonder Beatle-pruik) op de Dam, begin jaren '70.
© Spaarnestad Fotoarchief het einde van de ‘gidsland’-gedachte, want welke gids vraagt nu aan de volgelingen of hij op de goede weg zit? Dat wijst op verwarring, op de behoefte aan goedkeuring van anderen, op innerlijke onzekerheid. Wij raken hier aan een bijzonder aspect van de jaren zestig en zeventig. In ons zelfbeeld, althans in het zelfbeeld van vele progressieven, worden deze jaren nog steeds gevierd als een belangrijke omslag in normen en waarden, als een overwinning op het establishment, als een culturele revolutie. Zoals al eerder werd aangeduid, kwamen de belangrijkste ideeën en uitingsvormen van die beweging van overzee aangewaaid. Dat waren geen Nederlandse produkten, hoogstens reflecteerde Nederland ze wat scherper en wat eerder dan elders in Europa. Belangrijker is het vast te stellen dat er van een revolutie eigenlijk helemaal geen sprake is geweest. Natuurlijk houden tijdgenoten vast aan het romantische beeld van een bittere | |
[pagina 482]
| |
strijd tegen het ouderlijk gezag en het nog veel machtiger establishment, die uiteindelijk glansrijk gewonnen werd. Maar dit beeld is vals. Wat Nederland doet verschillen van andere landen is niet de kracht van de ‘tegenbeweging’, die voor succes zorgde waar dat elders uitbleef, maar het feit ‘dat de “culturele revolutie” van de jaren zestig werd vergemakkelijkt, gestuurd en zelfs aangemoedigd door gematigde en in wezen ouderwetse elites’, zoals James Kennedy in Nieuw Babylon in aanbouw uiteenzet.Ga naar eind2. Niet dat deze elites inhoudelijk gewonnen waren voor de ideeën van de jaren zestig, integendeel. Maar in plaats van het conflict en de confrontatie zochten zij naar middelen om zich aan te passen aan wat zij als de onvermijdelijke stroom ‘moderne’ ontwikkelingen beschouwden. De maatschappelijke orde en de eigen geprivilegieerde positie kon gehandhaafd worden door aanpassing. Door de ‘tekenen des tijds’ te verstaan kon men zich handhaven: ‘Deze aanpassende houding werd eerst zichtbaar binnen het sociaal-economisch beleid [het loslaten van de geleide loonpolitiek] en het buitenlands beleid [kritiek op de Verenigde Staten, ontwikkelingshulp] en later in de religieuze, culturele en politieke concessies die werden gedaan toen in de jaren zestig de protesten oplaaiden.’Ga naar eind3. In dat vermogen tot aanpassing ziet Kennedy terecht een wezenstrek van de Nederlandse elites. Werd koning Willem 11 niet in één nacht van conservatief tot liberaal? Het meest karakteristieke beeld van de jaren zestig is dus niet de rookbom bij het huwelijk van Beatrix, maar de foto van twee christelijk-historische politici, mevrouw Wttewaal van Stoetwegen en de heer Udink, die zich, getooid met Beatle-pruik, zittend op de treden van het Nationaal Monument op de Dam lieten fotograferen. Aanpassing uit angst de tijdgeest niet te verstaan en uit noodzaak, omdat een klein land nu eenmaal niet de wereld naar zijn hand kan zetten, lijkt me een belangrijker karaktertrek van de Nederlandse samenleving en de Nederlandse politiek dan het onstuitbare verlangen zelf de toon te zetten. Wij zijn bij wijze graag ‘bij de tijd’, maar nooit onze tijd vooruit. Voor een land dat zich ooit het tweede Israël waande, en ooit een echte wereldmacht was, is zo'n rol van principiële aanpassing weinig eervol. Maar door in die rol te excelleren menen we toch nog een voorbeeld voor anderen te kunnen zijn. De rol van volger en gids gecombineerd, en we snakken naar internatonale waardering voor de manier waarop wij die rol vervullen. Frustratie ligt om de hoek. |