| |
| |
| |
Charles Simic
Zeven gedichten
Bliksemoptreden
Ik had een kleine, zwijgende rol
In een bloederig epos. Ik was een van de
Gebombardeerden, vluchtend voor de mensheid.
In de verte kraaide onze grote leider
Als een haan van een balkon,
Of was het een groot acteur
Die onze grote leider nadeed?
Dat ben ik, zei ik tegen de kinderen.
Ik sta daar ingeklemd tussen de man
Met de twee geheven omzwachtelde handen
En de oude vrouw met de wijdopen mond,
Alsof ze ons een tand wil laten zien
Die vreselijk pijn doet. En al spoelde ik
De band wel honderd keer terug, ze konden
Niet één keer een glimp van me opvangen
In die reusachtige grijze menigte,
Die op alle andere grijze menigten leek.
En nu naar bed, zei ik ten slotte.
Ik weet dat ik er was. Eén opname
Was alles waar ze tijd voor hadden.
We renden en de vliegtuigen vlogen rakelings
Over ons heen, en toen bestonden ze niet meer
Terwijl wij versuft in de brandende stad stonden,
Maar natuurlijk filmden ze dat niet.
| |
| |
| |
Een toespraak met uitroeptekens
Ik beschuldigde Geschiedenis van gulzigheid;
O Geschiedenis, wreed en mystiek,
U vrat Rusland op alsof zij een pot
Witte bonen was, gekookt met worst,
Gerookte koteletten en hamkluiven!
O Levenslust, elk van uw vrekkige
Seconden verzuipt in de eeuwigheid!
U zat achter een bord vol vanillevla
Zonder het met een vinger aan te raken!
De zwijgende hemel was ontstemd!
Ze lieten de prachtige zonsondergang
Breed grijnzen en af en toe boeren,
Tot onze trouwfoto van de muur gleed.
De keuken is gesloten, riepen de obers!
Geen wijngaardslakken in knoflookboter meer!
Geen in uien gebakken runderpens meer!
We hebben alleen nog tranen van geluk!
| |
| |
| |
Schaduwuitgeverij
Dat gearmd voortslenterend paar
Moet aan iemands dromen zijn ontsproten.
Ze blijven te vaak staan om uitbundig
Te kussen, maar wanneer iemand naar hen
Kijkt, is het alsof hij hen niet ziet.
Het is de hitte, de blauwe schemer,
In de straat met wilde seringen
En afgeschermde veranda's
Waar een deur altijd voor hen openstaat.
Een oude vrouw wacht in de donkere deur
Met een kruik vol koude limonade
En twee glazen op een dienblad.
Ze wil dat ze een tijdje rusten
In haar eigen huwelijksbed en ze gehoorzamen.
Haar man was bij leven oogdokter geweest.
Zijn instrumenten liggen in een glazen kist
Te schitteren als koud maanlicht. Met
Zwarte manchetten liet hij de blinden zien
Door hun zwachtels te verwijderen.
In een kamer afgeschermd tegen de hitte,
Met een paar smalle lichtstrepen
Samenkomend op het hoge plafond,
En die vreemde sensatie het leven aan te nemen
Van iemand die je helemaal niet kent,
Daar te liggen, ogen gesloten in dagdromen,
Een verzinsel tussen de verzinsels,
Een van hun zalige momenten belevend
Zonder de eeuw te herkennen, alleen
De geur van de seringen op het kussen.
| |
| |
| |
Maak de kaarten niet wakker
Sinds mijn chronische pech verdween
In het spel kaarten van mijn lief,
Stap ik zachtjes om hen heen, laat
Ik het raam dicht als het waait.
Ik speld haar lange zwarte haar
Los en help haar zelf uit haar jurk,
Opdat hun gefladder de dode lucht
Niet beroert en de kaarten doet vliegen.
Ik maan haar: Met je tieten bungelen
Of zelfs maar denken aan een bezem
Is vandaag strikt verboden.
Blijf rustig in mijn armen liggen
En kijk naar hoe het licht
Als goud over ons heen valt
In woordloze stilte. Maar maak
Die verdomde kaarten niet wakker.
| |
| |
| |
De kanarie vermaken
Mijn kin op haar schouder leg
Zodat ik hetzelfde kan doen
Met haar borsten en kruis.
Zing. Fladder met je vleugels
Alsof je applaudisseert, of
Ik gooi haar zwarte slipje
| |
| |
| |
Slachthuisvliegen
's Avonds renden ze met hun bloedvoeten
Over de bladzijden van mijn schoolboeken.
Als ik mijn ogen sluit, kan ik nog steeds
De bomen in onze straat chagrijnig
Afscheid horen nemen van de zomer,
En iemand onder ons raam horen zeggen
Hoe die stomme oude koeien aarzelden
En opeens achterdochtig werden, net
Toen de pin op hen neerviel.
| |
Maak jezelf onzichtbaar
Eilanden met palmbomen tekenen,
De stranden waren verlaten.
We wilden op hun warme zand liggen
Boek lezen en je mond houden,
Riepen ze naar ons uit de keuken.
Die lente roken we seringen
Tijdens de verduistering.
Boem! Boem! De bommen vielen
Terwijl in iemands achtertuin
Van toen af waren we broodkruimels
Waar de kleine rode vogeltjes
Vertaling: Peter Nijmeijer
|
|