De Gids. Jaargang 160
(1997)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
Maurice Gilliams
| |
[pagina 294]
| |
16 mei 1945Er knaagt een ziekte aan die verzen [van Karel van de Woestijne], waar zeer veel mettertijd door verloren gaat. Dit verteringsproces is reeds aan de gang. Valéry zegt ergens ongeveer: het vlees vergaat, het geraamte blijft somtijds eeuwenlang bestaan. Laat ons de heiligheid van het geraamte verkondigen in de kunst. Hoe gecompliceerd ik somtijds moge denken, toch betracht ik de zuiverheid en de klaarheid. En misschien daarom schijn ik minder zwaar dan ik mijzelf (zonder pretentie) wel eens meen te gevoelen. Van de Woestijne heeft zich zeker, wat zijn techniek en zijn literaire smaak betreft, nogal eens vergist. Er zit onderhuids veel ‘literatuur’ in zijn oeuvre verscholen, waar het stilaan maar zeker door bederft.
* Wat weten we bitter weinig van alles wat zich buiten ons eigen lichaam, onze eigen geest afspeelt indien onze verbeelding te kort schiet. Wat weten we van het schrijnend wanhoopsgepiep van een mus die, op haar nest neergestreken, haar jongen geroofd vindt; wat van het schrikkelijke lot van de aardworm die bij het hengelen tot aas gebruikt wordt. Het zijn oude doch altijd even ernstige bedenkingen, ofschoon ze door de ambtenaren van het dagelijkse leven niet opgetekend worden. God, ge zijt een wrede Heer, Satan is minder wreed, want hij heeft niets naar zijn evenbeeld, tot zijn eer en glorie geschapen. Het onontbeerlijke om ons mens te gevoelen krimpt bij deze schril klinkende bedenking krampachtig samen. Nee, we hebben het niet voor het zeggen; machteloos, zonder verweer ondergaan we de lichamelijke, de morele schade die ons wordt aangedaan. Alles had zo anders moeten zijn. Het zalige en heilige door het menselijk vernuft in zijn bittere nood gevonden, is de verdoving. De rest is hardvochtige bluf, schijnheilige leugen, sadistische wreedheid uit bijgeloof, uit valse maatschappelijke verbondenheid tot despotische dwalingen. Laat ons vergeten; schenk ons het middel om te kunnen vergeten. De tegensprekers hebben Christus vernederd aan ontelbare kruisen, iedere dag.
* Een armoedige zolderkamer - o de naar kattezeik stinkende romans die op armoedige zolderkamers geschreven werden - is maar bewoonbaar, gezellig en veilig op voorwaarde dat de verbeelding van de auteur er dwars doorheen paarden doet hollen, boten doet varen, dat er vogels dwars door de dakpannen vliegen, vissen in en uit het dakvenster zwemmen. | |
[pagina 295]
| |
De zolderkamer, waar de vingers van de uitgevaste dichter verkleumen, mag de maatschappij niet dulden. Alle verzen moesten verbrand worden die de armetierige, noodlijdende, beschamende, mensonterende slavernij en versletenheid van het individu bezingen. Het oeuvre van een artiest moet de lezende mens een kans geven om zich gelukkiger te wanen dan hij werkelijk maar zijn kan. Daarom: schenk ons de rust van oude kastelen, van de (verwaarloosde) uitgestrekte parken - als andere stervelingen zich mogen opsluiten in veilige abdijen, eveneens met hún dromen, met hún dagelijkse werkelijkheid die toch ook totaal in alles verschilt van de werkelijkheid van de zwoegende landbouwer die ploegend en zaaiend en oogstend zijn hemel op aarde tracht te verdienen.
* Essay en opstel: het verschil tussen een redekaveling en een redenering. Zoals de sonnet-vorm, in de dichtkunst, een andere toon in het leven roept, een andere toonkundige constructie, dan een strofisch vers: zo schept het essay een toon, een bewogenheid, een intellectueel volgehouden geheel dat mathematisch aandoet wat de verhoudingen en de compositie betreft. Het essay vergt dus een speciale denk- en schrijfwijze. Het bevat geen mededeling: het is.
* Er zijn met hun godsdienst dwepende individuen die bij voorkeur in een kathedraal willen sterven. Ik verkies in een loge van een ouderwets theater, terwijl het orkest een adagio van Mozart speelt, onopgemerkt in bezwijming te vallen en heidens-gelukzalig te ontslapen. Geen theologisch betoog heeft met enige manier van sterven wat te maken. Ieder stervend mens komt in de armen van engelen terecht.
* Voortaan heb ik nog alleen interesse voor dichters die tot mijn poëziesfeer behoren. Er blijft me geen tijd meer over om de anderen een literair-historische blik te gunnen. Beleefdheidshalve kan ik nog maar zeggen: dag, allemaal. |
|