Cultuurhaat?
Inzake de verhouding natuur/cultuur komt Achterhuis met voorbeelden waaruit zou blijken dat ik een adept ben van de ‘ongerepte wildernis’ en tevens een ‘cultuurhaat’ koester. Hij concludeert dat omdat ik in mijn reactie negatief zou spreken over ‘cultuurvolgers’, soorten die zich aan een menselijke omgeving aanpassen. Nu, ik heb nergens beweerd dat ik het verschijnsel ‘cultuurvolger’ negatief zou waarderen. Ik heb er alleen kritiek op geuit dat hij bij zijn waardering van de staat van de natuur in hoofdzaak naar cultuurvolgers keek en geen aandacht aan de vele cultuurvlieders besteedde. Inderdaad bestaat de Nederlandse natuur voor een deel uit cultuurvolgers en is het landschap verrijkt door de traditionele landbouw. Dat is ook wat ik beweer, want in mijn stuk ‘Verloren landschap’ pleit ik nergens voor het behoud van de wildernis (die bestaat in Nederland al lang niet meer), maar voor het behoud van het traditionele cultuurlandschap. Ik verdedig dus een bepaalde harmonieuze verhouding van cultuur tot natuur. Ik verzet me tegen de afbraak van het cultuurlandschap en sta sceptisch tegenover de natuurontwikkeling en haar kunstmatige wildernissen. Voor wie mijn artikel zelfs maar oppervlakkig leest, moet dit volstrekt evident zijn. Dat ik een ‘cultuurhaat’ zou koesteren is de zoveelste retorische truc uit Achterhuis' repertoire.
Hij bouwt verder aan de karikatuur van mij door op te merken dat ik me als een twintigste-eeuwse Thoreau in de ‘ongerepte wildernis’ in Frankrijk heb teruggetrokken. In werkelijkheid woon ik in de Dordogne, op het platteland, dus in een oud cultuurlandschap. Ik heb ook geenszins de pretentie om Thoreau na te volgen, ook al bewonder ik hem. (Overigens was ook Thoreau niet onafhankelijk, zoals Achterhuis schijnt te denken. Ten eerste woonde hij maar twee jaar in zijn blokhut, gebouwd van sloophout, en ten tweede bevond hij zich op nog geen uur lopen van Concord, waar hij af en toe zijn boodschappen deed.) Ik ben niet zo naïef dat ik denk autark in de wildernis te zijn, laat staan in Frankrijk.
Als klap op de vuurpijl komt Achterhuis met het verwijt dat ik in feite profiteer van de moderne, technologische cultuur die ik niettemin bekritiseer en dat ik die verhouding niet heb doordacht. Ik ben me heel goed bewust van mijn ambivalente situatie en weet dat mijn leven hier grotendeels mogelijk is dankzij mijn uitkering; ik heb dat nooit proberen te verbergen. Impliceert dat nu dat ik eigenlijk geen kritiek mag hebben op de Nederlandse maatschappij? Mocht ik dat alleen toen ik nog een gesalarieerd medewerker was aan de universiteit? Zijn mensen met een uitkering, een pensioen of werkelozen dan tweederangs burgers die hun mond moeten houden? Bovendien ontken ik geenszins de ‘grondvesten van die maatschappij’ die mij onderhoudt. Ik had en heb kritiek op belangrijke aspecten van het kapitalisme en bepaalde reserves tegenover de technologie, met name wat betreft hun houding ten opzichte van de natuur. Juist omdat ik me nog steeds betrokken blijf voelen bij Nederland, schrijf ik in het Nederlands en heb ik ook ‘Verloren landschap’ geschreven, niet zozeer om negatief te zijn maar om mensen bewust te maken van de situatie in Nederland, juist omdat Nederland me ter harte gaat. Ik heb geen ‘banvloeken over de verloedering van het landschap’ rondgeslingerd. Ik heb een diagnose gegeven van de staat van het landschap in Nederland, omdat ik die zorgwekkend vind, een diagnose die misschien niet door Achterhuis wordt gedeeld maar wel degelijk door veel andere mensen. Nadat ik me ruim vijftien jaar actief heb ingezet in enkele milieugroepen om de afbraak van natuur en landschap tegen te houden, ben ik uiteindelijk uit Nederland weggegaan omdat ik niet kan leven in een land waar natuur en landschap zozeer zijn gedegradeerd, althans naar mijn gevoel en bevinding.
Voorts komt Achterhuis met de venijnige insinuatie dat het ‘mij het beste leek om me arbeidsongeschikt te laten verklaren’. De werke-