Anneke Brassinga
Droft
Weg met verdriet! Droft is het woord. De trillende droppel, zwelbalancerend op de al rode schreiensrand van het onderste ooglid - dr - wordt door een oprukkende warm-zilte stroom vanuit de achteroogbolse droftbronnen over de rand geduwd en stort zich halsoverkop in het lege - oh - of glijdt, zilverdraads, over de schans van het jukbeen door de van wenen (en snikgillachen) uitgeholde en glibberig geworden vallei van de wangvlakte tot aan de kaakrand, om daar pas droppel te worden en zijn duik te nemen. Wonderlijk trouwens, dat bij ruggelings huilen de tranen vaak via een als het ware daartoe uitgespaarde bres in de kraakbenen oorschelprand in de gehoorgangen terechtkomen, wat enigszins kietelt aldaar en afleidt van de zoveel concentratie vergende celebratie van droft, waarbij tevens de na de dr- en oh-fase idealiter te volgen ft-apotheose jammerlijk ontbreekt, want die verwezenlijkt zich aldus: de geplengde droppel landt, liefst op een bladzijde van een ter hand gehouden of op tafel opengeslagen boek, brief, krant, exploot, telegram en zengt zich er sissend (ft) dwars doorheen.
Is er wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de temperatuur van een traan? Van diverse soorten tranen? De urenlang gestaag vloeiende waarbij men heel goed zijn werk kan doen, de kortstondig uitbarstende en in gezelschap snel verkropte, de woedetraan, de gevoelloze traan van vrieskou op straat of bij het schaatsen die, wellicht door de aerodynamische werking van de wind, uit de verste ooghoeken kruipt, meestal licht omhoog, richting haargrens.
Op grofvezelige, grauw geelbruine, als door zware rokers langdurig beademde bladzijden, die bij het omslaan met een zekere graagte loslaten uit het ruggetje, wat nog een verhevigd besef van vergankelijkheid en derhalve droft met zich meebrengt, op zulke bladzijden komt de ft-fase van droft optimaal tot haar recht. Dit inferieure, maar droftmatig superieure papier vereeuwigt de gevallen traan in de vorm van een gat, een leegte: papier opgelost tot pap die zich uitsmeert over de onderliggende bladzijde. En wat is droft anders dan nooddruft, gemis, onbereikbaar geworden levens, verledens, landgoederen en dromen?
Droft, kort en krachtig, dof geworden toekomst, onherroepelijk gemis, afwezigheid, berooidheid. Druft? Nee, dat woord riekt naar ruft en muffe versuffing, zoals verdriet naar driet ofwel drek, en in de verte naar drank. Verdriet is te lamenterend, als grienen, kinderlijk en/of alcoholisch, vol zelfbeklag. Smart is van een andere orde: de acute pijn van een rauwe, brandende wonde. Droefheid? Een te ruim begrip voor een gemoedstoestand die kan variëren van vage behaaglijke melancholie tot iets dat weliswaar grenst aan droft maar dan objectloos blijft. In droft, droftig, voelen wij zelfmedelij noch schrik, maar louter de valbijl, de ijzeren worggreep van het noodlot, de dof doch meedogenloos nijpende vuist die waar wij bij staan anderen het leven beneemt, die in onszelf de hoop en levenslust smoort, die zelfs geen berusting wekt maar louter afgrond. Want niet alleen levens sterven, ook liefdes, nabuurschappen, toekomst, en bovenal de tijd zelf.
Het is die afgrond, gesmoord en klankloos, waar de droftdroppel in valt en vallend nog peillozer diepten openzengt. Orpheus moet ze hebben aanschouwd terwijl hij omkeek en