se mooier, zoals gesproken door Daniel Gélin en Anne Vernon in Rue de l'Estrapade numéro 6. Zo'n glimlach als die van Anne Vernon, daar zou je nog eens een woord voor moeten bedenken. Nooit geweest, in de rue de l'Estrapade. Toch is die niet ver van de rue Dante, waar ik de week voor Allerzielen eens doorbracht in wel zeer nauw bedje. Het stond in een, behoudens een handvol vergulde accenten, verder geheel pikzwart gehouden kinderkamer. Ik heb betere herinnering aan rue de Dantzig, waar in Restaurant du Marché de poes als een immense fruitschaal à la Oppenheim een hele tafel bezet hield en daarin noch door de baas noch door de clientèle werd tegengewerkt.
Maar Nederlands is ook mooi. Behalve vleestomaat, en soms blokfluit, zijn er niet zoveel zaken waarvoor ik een andere benaming prefereer. Integendeel: het woord druif illustreert voorbeeldig hoe zij zich in overdadige en elegante trosvorm aan ons presenteert. Evenveel genoegen beleef ik aan gladde klanken als die van aal, of knoestige en weerbarstige als van oester. Wat is stekeliger dan kreeft, en zit in mossel niet iets séduisants zachts verborgen?
Aan het snel ingeburgerde ‘seks’ heb ik een hekel. Maar ‘geslachtsverkeer’ klinkt ook alsof er een wetswijziging aan vooraf is gegaan. Het is een beetje overdreven om in het buitenland te rade te gaan, maar als je die kennis nu toevallig toch hebt? De Japanse taal spreekt in het voorkomende geval van musubu. Betekent gewoon knoop, maar is een dubbele knoop. Naarmate je ouder wordt en meer last van je rug krijgt gaat het op een nog buitengewoner knoop lijken.
Woorden verdwijnen omdat hun onderwerp uit het gezicht verdwijnt. Het is er nog wel maar niemand wil het hebben. Ik betreur het dat ik nooit meer naar een café kan gaan waar een barman met vaste blik informeert wat ik wil een ik met zekere stem om een moddermannetje zonder suiker kan vragen. Brandewijn met vers geraspte nootmuskaat. Café waarvan de wanden naarmate de tijd verstrijkt mij uit steeds edeler houtsoorten lijken te zijn opgetrokken.
Ik had een vriend en die had ook een vriend. Wanneer hij, in mijn gezelschap, die vriend bij zich had kon je spreken van tweemaal twee vrienden. Soms werden we voor drie vrienden versleten. Ze waren de twee beste schakers van de school. Ik hou niet van schaken. Op een vrije middag dwong de vriend van mijn vriend mij eens tegen hem te spelen. Op de vraag van zijn vriend, die later ook langskwam, hoe ik het ervan afbracht, zei hij: ‘Beter dan mijn zusje, want hij denkt er tenminste nog bij na.’ Het zusje onderscheidde zich opvallend van alle andere meisjes van haar leeftijd door een ruim en allerminst voorbarig décolleté.
De oom van mijn vriend had een essencefabriek in een sombere straat die Vrolik- of Cornelis Drebbel- heette. Ik ben een keer mee geweest en zag er een groot vat vol gepelde hazelnoten staan. Om een steelpannetje hazelnotenessence uit te persen. Zijn vriend kwam uit een familie waar de vader en oudere broers hun hele leven niets anders deden dan bieten koken. Verbaasden zich er niet over dat andere mensen die steeds maar weer op wilden eten.
In een poging het verleden terug te roepen heb ik wel eens een vriendensaus proberen te maken. Van rode biet en hazelnoten.
Ik liep van school naar huis wel eens een eindje op met Koen. Hij zat een klas hoger. Een stille jongen met afzakkende bril en even nauwkeurig afgeronde gelaatstrekken. Meestal zwegen we. Hij dacht aan huiswerk en ik ook, of aan het zusje van de vriend van mijn vriend.
Maar opeens, heel onverwacht vanuit die stilte, zei hij: ‘Mijnheer Jarings heeft ons vanmorgen geleerd wat pik is in het Frans.’
Het werd nog stiller. Van links voerde de wind de geur aan van de aan de wallekant van de Amstel opgeslagen zakken cacaobonen. Rechts walmden de tere, rotte geuren van het Waterlooplein. Het vuur waar de echt onverkoopbare rommel in werd gegooid, brandde al.
Place de Waterloo. Zo erbarmelijk slecht als