| |
| |
| |
C.F. van Beusekom
Het landschap à la Achterhuis
Milieu en natuur zijn van vitale betekenis. Dit besef dringt alom door en dus wordt het aantrekkelijk om erover mee te praten. Allerlei personen en groepen mengen zich in de discussie. Hoe verheugend dit ook is, de sterkste kant van veel sprekers is dikwijls niet hun kennis van zaken, hetgeen leidt tot verwarring. Maar nogmaals, een brede discussie is toe te juichen, mits gedragen door kennis en inzicht. Dat in toenemende mate ook filosofen hun bijdrage leveren is dan ook belangrijk. Zij immers zijn het die de culturele wortels van de milieucrisis, de natuurvernietiging en het landschapsbederf kunnen blootleggen, aldus bijdragend aan oplossingen. Natuur-, landschaps- en milieufilosofie zijn onmisbaar.
Een illustratie van het bovenstaande is de discussie die in De Gids ontbrandde tussen de filosofen Ton Lemaire en Hans Achterhuis. Ik verwijs naar de bijdrage van Ton Lemaire, ‘Verloren landschap’, en naar de reactie daarop van Hans Achterhuis, ‘Over de waarde van landschappen’, respectievelijk in februari en oktober 1996. Achterhuis is in zijn stuk opvallend fel en persoonlijk. Een storm in een glas water? Nee, hier is meer aan de hand.
Ton Lemaire, de filosoof van het landschap, mag beschouwd worden als een man van het eerste uur. Hij was actief in de milieubeweging. Tot voor een tiental jaren doceerde hij aan de universiteit in Nijmegen. Nadien vertrok hij naar Frankrijk. Zijn waardevolle publicaties inzake het landschap en de natuur van Nederland geven blijk van inzicht en van een goed waarnemingsvermogen.
Hans Achterhuis beweegt zich sinds kort op het terrein van milieu, natuur en landschap. Zijn filosofische gerichtheid was politiek en sociaal, met een aanvankelijk linkse inslag. Na enige jaren milieufilosofie gedoceerd te hebben in Wageningen, is hij thans hoogleraar filosofie van de techniek aan de Technische Universiteit Twente.
Het betoog van Lemaire, een essay van enkele bladzijden, heeft de volgende strekking. Het historisch gegroeide Nederlandse landschap is, vooral na de oorlog, in de kern aangetast door de moderne techniek. De harmonie tussen mens en omgeving raakt verbroken. De industriële samenleving produceert leegte en disharmonie. Van schijnbare lichtpunten zoals grootschalige natuurontwikkeling moet men niet te veel verwachten; ook die zet het levende cultuurlandschap buiten spel. Lemaires betoog is bepaald niet optimistisch.
Achterhuis reageert zeer uitgebreid. Hij is geïrriteerd, ja woedend over Lemaires ‘monotone en ongenuanceerde klaagzang’. Ze botst met veel van Achterhuis' eigen ervaringen. Voorts leidt defaitisme ‘dat beweert dat er niets meer de moeite waard is in onze natuur’ zijns inziens tot versnelde vernietiging van het landschap. In de derde plaats kan hij weinig origineels in dit soort abstracte kritiek van de moderne cultuur ontwaren. Hij geeft aan dat zijn eigen verhouding tot de moderne cultuur en samenleving tegenovergesteld is aan die van Lemaire. De mogelijkheden van de technologische cultuur waarin we leven, leiden juist zo- | |
| |
wel tot ‘de veelvormige en verrassende landschappen van een postmoderne cultuur’, als tot conservering van veel waardevolle cultuurlandschappen, kortom, verrijking in plaats van verarming. Achterhuis toont zich uitgesproken optimistisch. Hij plaatst zijn betoog tegen de achtergrond van de opvallend tegengestelde karakterologische en ideologische ontwikkeling van Lemaire en van hemzelf, ooit gelijkgezinde denkers.
| |
Mijn reactie
Het filosofisch discours van Lemaire en Achterhuis beweegt zich op het terrein waarmee ik mij beroepsmatig bezighoud en waarmee ik mij sterk verbonden voel. Ook al is gemakkelijk aan te tonen dat de visie-Lemaire juist is en de visie-Achterhuis ongeldig, toch is mijn reactie niet primair ingegeven door de behoefte daartoe materiaal aan te dragen. Dat is bijna onbegonnen werk, zo heb ik geleerd tijdens dertig jaar op het snijvlak van die visies. Hiertussen gaapt een kloof, die men met argumenten niet kan overbruggen. Die visies zijn, zoals ook Achterhuis signaleert, sterk karakterologisch bepaald. Mij valt daarnaast een verband op tussen milieu-optimisme en de sociale positie van de optimist: ‘Wiens brood men eet...’
Het gaat mij er vooral om de ondeugdelijkheid, het zelfbedrog van Achterhuis' rooskleurige betoog aan te tonen. Dit is bijna een schoolvoorbeeld van de redeneertrant van diegenen die de milieuproblematiek niet van pas komt, met name van hen die gevestigde belangen vertegenwoordigen. Kenmerken daarvan zijn: blindheid voor essentiële feiten, misbruik van argumenten, onzuivere denktrant, spelen op de persoon. Kortom, de arrogantie en de logica van de macht, zaken die men bij een filosoof niet verwacht. In het bijzonder stoor ik mij aan het overheersende persoonlijke element. Achterhuis' betoog steunt in belangrijke mate op afbraak van de reputatie van Lemaire. Ik vind dat onwaardig. Bovendien is het een testimonium paupertatis.
| |
Natuur
Achterhuis bestrijdt dat het Nederlandse landschap er slecht voor staat: ‘Dat Nederland nog steeds een rijke natuur heeft is niet alleen een verrassende privé-ervaring. Wie er oog voor heeft ziet zijn persoonlijke ontdekkingen vaak bevestigd door officieel onderzoek.’ Waar dat laatste meer gezag heeft, laat ik Achterhuis' persoonlijke ontdekkingen even in het midden. Achterhuis haalt twee willekeurige recente voorbeelden aan uit de krant (NRC Handelsblad). Die krant, hoewel geen bron van officieel onderzoek, heeft een goede wetenschapsbijlage. Volgt men die regelmatig, dan levert dat een redelijk betrouwbaar en behoorlijk volledig beeld inzake het onderwerp natuur. Echter, de voorbeelden die Achterhuis kiest doen NRC Handelsblad geen recht. Het eerste is zelfs zo triviaal dat ik het de lezer bespaar.
Het tweede voorbeeld is interessanter. Het gaat uit van een even wijdverbreid als voor de hand liggend misverstand, namelijk dat het goed gaat met de natuur als het goed gaat met bepaalde dieren of planten. In dit geval blijkt uit onderzoek dat sommige roofvogelsoorten - bepaald niet alle - vooruitgaan. Het zal Achterhuis plezier doen te vernemen dat dat ook zo is met tal van andere vogelsoorten, evenals met veel soorten uit andere groepen: zoogdieren, vissen, vlinders. Bovendien gaat het uitstekend met tal van soorten hogere en lagere planten, tot paddestoelen toe. Te goed, zoals iedere ecoloog kan vertellen. Het verschijnsel is namelijk verraderlijk. Wanneer de natuur wordt aangetast, door verdroging, vermesting en verzuring, zoals in Nederland het geval is, weten veel soorten daarvan te profiteren. Zij nemen in aantal toe. Voor de kenner is dat een signaal dat er iets mis is met het evenwicht. Uit officieel onderzoek blijkt namelijk zonneklaar dat een veel groter aantal andere soorten ach- | |
| |
teruitgaat, tot verdwijnens toe. Achterhuis' oppervlakkige conclusie zit er dus naast; zijn voorbeeld wijst juist op achteruitgang in plaats van op vooruitgang. Voor de totale natuurlijke biomassa geldt iets dergelijks; de hoeveelheid dieren en planten, de hoeveelheid ‘groen’ is thans groter dan ooit tevoren. Het betreft echter een beperkt aantal soorten die uitstekend gedijen dank zij de vermesting van ons land. NRC Handelsblad is dit verschijnsel niet ontgaan; er is uitvoerig over geschreven.
Voor wie dieper wil graven geef ik een verwijzing. Natuur in Nederland valt onder het ministerie van Landbouw, Visserij en Natuurbeheer. Analoog aan de milieurapportages van het ministerie van Milieu, brengt Landbouw periodiek een uitgebreide en gedocumenteerde natuurrapportage uit, Toestand van de natuur genaamd. De laatste dateert van 1994. De kern van de samenvatting luidt letterlijk: de toestand van de natuur is zorgelijk.
Bijna vergat ik terug te komen op de persoonlijke ontdekkingen waarvan Achterhuis gewag maakte. Deze komen van zijn vrouw, zo leert nadere lezing. De lezer zal er begrip voor hebben dat ik ze verder laat rusten uit overwegingen van hoffelijkheid.
| |
Landschap
Dat was de natuur. Maar de discussie ging over het landschap, niet over de natuur. Hoewel beide kennelijk iets met elkaar te maken hebben, zijn het totaal verschillende begrippen, elk met een eigen inhoud. Helaas worden ze vaak door elkaar gehusseld.
Is het Nederlandse landschap een verloren landschap?
Achterhuis vindt van niet en beroept zich op ervaring en empirie. ‘Als er één verrassende ontwikkeling in de afgelopen vijftien jaar gesignaleerd kan worden, dan is het wel dat bepaalde groepen van de Nederlandse bevolking massaal het landschap zijn gaan verkennen. [...] De belangstelling voor het levende verleden van het landschap is waarschijnlijk nooit zo groot geweest als tegenwoordig.’ ‘In de laatste vijftien jaar is echter ook het fenomeen van de law, de lange-afstandswandelpaden van de grond gekomen. [...] De geschiedenis staat daarbij soms weer centraal, waarvan namen als Graaf Floris v-pad door Hollands Midden en Maarten van Rossumpad door Gelderland en Noord-Overijssel getuigen.’ ‘Natuurlijk, stukken asfalt zijn in ons land nauwelijks te vermijden. Maar zij doen je juist vaak vervolgens weer het wonder van de behouden schoonheid van het landschap in een volgend gedeelte ervaren.’ ‘Het net van fietspaden is in ons land de afgelopen twintig jaar meer dan verdubbeld. [...] Twee jaar geleden reed ik de lf4 van Twente tot Utrecht. Landschappen, bossen en weiden in Twente en de Achterhoek, het rivierenlandschap bij de IJssel, de Hoge Veluwe en Stichtse Heuvelrug volgden elkaar in bonte afwisseling op.’
Waarheden als koeien, taal uit een folder van de anwb. Wat zegt Lemaire eigenlijk? ‘Vanaf ongeveer 1970 zijn meer en meer mensen zich bewust geworden van de wereld die ze bezig waren te verliezen.’ ‘Toch bestaat bij veel mensen een levendige interesse voor de geschiedenis van streek of stad.’ ‘Zeker, er wordt nog steeds veel gelopen, getrokken en getrimd.’ Lemaire zegt in intelligentere bewoordingen ongeveer hetzelfde als Achterhuis. Maar zijn interpretatie verschilt: volgens hem moet men dit zien als een reactie op het verloren gaan van referentiepunten, als een belangstelling die gewekt is door de snelle veranderingen in de woon- en leefomgeving. Achterhuis verwart oorzaak en gevolg. Hij denkt dat de gegroeide belangstelling voor het landschap, de nieuwe netwerken van wandel- en fietspaden met hun historiserende namen, het feit dat de Achterhoek nog visueel verschilt van de Veluwe of de IJsselvallei, een maat vormen voor de schoonheid en de historische dimensie van het vaderlandse landschap.
De toeristenindustrie zal tot de laatste snik van het landschap blijven roepen hoe mooi
| |
| |
ons land nog is, maar steekt geen vinger uit wanneer de kip met de gouden eieren wordt geslacht. Het publiek, opgegroeid in betondorp, slikt immers alles voor zoete koek? Geef de fietsroute een streekeigen naam en plaats informatieborden vol vogels, bloemen en vissen. De consument ziet niet dat die al lang weg zijn. Hoe mooi zijn niet de ruisende maïsvelden in het Twentse coulissenlandschap met zijn eeuwenoude Saksische boerderijen? De argeloze wandelaar valt het niet op dat de coulissen al lang zijn opgeborgen, dat ligboxenstallen, varkensschuren en persvoerkuilen het beeld bepalen en dat de Saksische boerderij eigenlijk een pannenkoekenhuis is of een tweede woning met nepvakwerk, des avonds gehuld in romantisch schijnwerperlicht. Ook Achterhuis, toch Twentenaar van huis uit, vindt het allemaal even mooi.
Het lijkt alsof ik chargeer, maar de trend is onmiskenbaar. Men moet wel blind of filosoof zijn om die niet te zien. Zeker, er is nog wel wat over dat authentiek is en de moeite waard, maar zelfs daarvan loopt de kwaliteit vaak zienderogen terug. In ieder geval is voor het behoud van die overblijfselen heel hard geknokt, en wel door mensen als Ton Lemaire. Ondanks die inzet van steeds meer verontruste Nederlanders brokkelt het Nederlandse landschap per saldo nog steeds in hoog tempo af. Het is een restjeslandschap geworden van reservaten die als eilandjes liggen in een afgebroken omgeving. Wat was het niet een heksentoer om in dit verwoeste landschap nog een geloofwaardig netwerk van lange-afstandswandelpaden uit te zetten, een netwerk waarover Achterhuis overigens terecht enthousiast is.
Genoeg hierover. Thans de empirie waar Achterhuis aan hecht. Helaas, wederom laat hij de lezer in de steek. Laat ik daarom de feiten recht doen. Anders dan bij natuur en milieu, is er geen samenvattende Toestand van het landschap. Die zal er niet komen ook, want de rijksoverheid heeft de zorg voor het landschap als kerntaak geschrapt, een teken aan de wand! Was landschapsbescherming tot in de jaren tachtig nog een expliciet beleidsdoel - men denke aan de nationale landschapsparken - in het no-nonsensetijdperk is dit geruisloos onder tafel gewerkt. Gelukkig zijn er wel diverse regionale studies die de achteruitgang van het landschap documenteren, vaak gedetailleerd, in kilometers en percentages verdwenen paden en (onverharde) wegen, gesloopte houtwallen, gedempte en rechtgetrokken sloten en beken, en wat dies meer zij. Ook brengen zij de groeiende versnippering door asfaltwegen in beeld, het ‘opruimen van versleten landschapselementen’, de uitbreiding van stedelijke en agrarische nieuwbouw, zo ook de ontsluiting en bebouwing van de laatste nog eenzame stukken platteland. De opgemaakte balans is onveranderlijk schokkend. De soms als stoplap aangelegde ‘landschappelijke stoffering’, de fietspaden en de onvermijdelijke picknickplaatsen doen daar weinig of niets aan af. Het beeld dat deze studies verschaffen blijft echter caleidoscopisch; optimisten strooien zich doorgaans zand in de ogen met de geruststellende gedachte dat het in andere gebieden wel mee zal vallen. Maar het valt nergens mee, behalve daar waar de natuurbescherming terreinen weet te verwerven.
Als hulp bij het vormen van een betrouwbaar beeld van de situatie noem ik het boekwerk Veranderend landschap door Schuring, Van den Beemd en Van Ruiten, in 1992 uitgegeven door het ministerie van Landbouw, Visserij en Natuurbeheer. Dit boek, het beste in zijn soort, is bedoeld om de lezer bewust te maken van de grote veranderingen in het Nederlandse landschap. Ik citeer enkele karakteristieke passages: ‘Bij al deze veranderingen valt het op dat de regionale schaal die de cultuurlandschappen aan het begin van deze eeuw nog kenmerkte, is verdwenen. Snelwegen storen zich niet aan patronen in cultuurlandschappen. Het gebruik van streekeigen materialen of streekeigen bouwwijzen is aan het verdwijnen. Nieuwbouwwijken zien er van noord tot zuid, van oost tot west eender uit. Ook in de landbouw zijn de tendensen in het hele land gericht
| |
| |
op eenvormigheid. Overal stelt de landbouw dezelfde eisen aan verkaveling, ontwatering en bemesting. Er ligt een nieuwe (inter)nationale laag over het landschap die het eeuwenoude, regionale cultuurlandschap vervaagt.’ ‘In de aanpassing van het cultuurlandschap spelen natuurlijke beperkingen nauwelijks nog een rol. De techniek heeft gewonnen.’ ‘Aan de variatie van de natuurlijke rijkdom is deze eeuw een eind gekomen. Industrie, verkeer, landbouw en recreatie hebben verwoestende invloeden gehad.’ Een klaagzang van Lemaire? Nee, hier zijn erkende geografen aan het woord en nog wel in een publicatie van het ministerie van Landbouw!
De enorme overtuigingskracht van Veranderend landschap ligt in de gekozen aanpak, even origineel als effectief en bovendien nauwelijks vatbaar voor pogingen tot relativering. Vijftigers en ouderen herinneren zich de aardrijkskundige wandplaten van Nederland die onze schoolklassen plachten te sieren. Deze werden tot in de jaren vijftig vervaardigd, naar de werkelijkheid en op concreet aanwijsbare plaatsen in het terrein. Zij brachten nagenoeg de gehele landschappelijke variatie van platteland en stad in beeld. De samenstellers van het boek hebben een kleine veertig van deze plaatsen opnieuw bezocht en het landschap gefotografeerd vanuit hetzelfde punt waar ooit de maker van de schoolplaat stond. Van iedere plek zijn plaat en foto naast elkaar afgebeeld. Bovendien zijn steeds de oude en de nieuwe topografische kaart naast elkaar geplaatst. Iedere situatie wordt uitvoerig en deskundig toegelicht. Het resultaat is verbluffend; men oordele zelf.
| |
Lemaire geciteerd
Lemaires stellingname in Verloren landschap wordt door Achterhuis samengevat en uitvoerig geïllustreerd aan de hand van citaten. Ik heb alle citaten vergeleken met de originele tekst. Het blijkt dat Achterhuis alle teksten, zonder enige uitzondering, heeft veranderd, zij het soms subtiel. Ik geef een willekeurig voorbeeld: ‘Dat die [historische dimensies van ons vaderlandse landschap, cvb] er niet meer zijn, zoals Lemaire beweert, dat we alleen nog maar “een type mens kennen dat steeds minder voeling heeft met zijn verleden [...]”, is doodgewone onzin.’ Dat is het zeker. Maar Lemaire beweert die onzin geenszins. Hij spreekt consequent van vermindering, hij signaleert een tendens, het gaandeweg uitwissen van tekens en oriëntatiepunten ‘- neerslag van een gelukte vergroeiing van natuur en geschiedenis - [...] door een type mens dat steeds minder voeling heeft met zijn verleden’.
In zijn ijver om aan te tonen dat Lemaire alle proporties uit het oog verliest, gaat Achterhuis ver over de schreef. De nuance, kenmerk van Lemaires betoogtrant, poetst hij systematisch weg. Hij voegt suggestieve adjectieven toe als ‘alles’, ‘niets’, ‘zonder enig’, ‘volledig’, ‘alleen nog maar’, ‘overal’ en ‘definitief’. Aldus schept hij een karikatuur, de ‘monotone en ongenuanceerde’ klager, om daar vervolgens zijn woede op te koelen.
Er is nog iets dat opvalt. Stel, u bent Achterhuis. U wilt iemand, bijvoorbeeld Lemaire, een lesje lezen dat hem heugen zal, maar het ontbreekt u aan argumenten. Schrijf een essay. Geneer u niet voor de lengte daarvan. Roep van tijd tot tijd: ‘Monotone en ongenuanceerde klaagzang dat de natuur niets meer voorstelt.’ Ook mandarijnentaal doet het goed: ‘Dat bij Lemaire de toenemende leegheid en homogeniteit van de natuur eerder filosofisch dan empirisch wordt ondersteund, is duidelijk.’ Hoedt u voor onderbouwing; dat maakt kwetsbaar. Strooi uw punt tien tot twintig keer door uw verhaal. Zeg dan: ‘In het hele werk van Lemaire zijn ze [klaagzangen over de vervlakking van het landschap] met grote regelmaat aan te treffen. Net als bij Rousseau worden zij echter zelden geconcretiseerd. De voortdurende herhaling maakt dat kennelijk niet nodig.’ Dat is voldoende. De lezer zal uw bedrog niet merken. Sterker nog, u maakt een goede beurt, want de lezer houdt ook niet van gedram.
| |
| |
Maak u woedend, en u kunt geen kwaad meer doen. Uw slachtoffer is reddeloos verloren.
De hier gegeven illustratie van de wijze waarop Achterhuis zich veroorlooft het werk van zijn vakbroeder te manipuleren doet het ergste vrezen voor zijn omgang met geschriften van andere auteurs, bijvoorbeeld de Amerikaanse historicus Simon Schama, op wiens omvangrijke studie Landschap en herinnering hij zijn visie baseert. Hoe omvangrijker de studie, te gemakkelijker is het daaruit naar willekeur te putten. Ik heb Schama's recent verschenen boek nog niet gelezen, maar het zou mij niet verbazen wanneer Achterhuis ook dit naar zijn hand zet.
| |
Het persoonlijke element
Lemaire is de schaduw van Achterhuis verleden. Daarmee moet hij afrekenen. De nietsvermoedende lezer zet hij eerst op het verkeerde been: ‘Geen vaderlandse filosoof wiens werk mij meer vertrouwd is dan Ton Lemaire. Vanaf zijn eerste boek De tederheid uit 1968 heb ik al zijn [...] publikaties met bewondering en instemming gevolgd. Vele heb ik ook lovend gerecenseerd. In mijn onderwijs heeft zijn magnum opus Over de waarde van culturen lange tijd een centrale plaats ingenomen. De verbinding van materialistische maatschappijkritiek en idealistisch getinte gevoelens voor de natuur in dit boek vond ik altijd voorbeeldig.’ Nog maar zes jaar geleden werden ‘Ton Lemaire en ik als twee gelijkgezinde denkers uitvoerig geportretteerd in een dubbelinterview in het blad van Groen Links.’
Na het hosanna de kruisiging. Beider wegen scheidden. Achterhuis onderzoekt nu Lemaires (recente) stellingname, impliciet tevens een zelfonderzoek, zoals hij zegt. ‘Hij vluchtte [...] naar het Franse platteland. In Nijmegen [...] had hij zich arbeidsongeschikt laten [cursivering van mij] verklaren teneinde de bureaucratie van de universiteit te kunnen verruilen voor een sober, zelfvoorzienend leven in de Périgord.’ Dan Achterhuis zelf: ‘Ikzelf had net de omgekeerde keuze gemaakt om na steeds parttime te hebben gewerkt, een volledig hoogleraarschap aan de technologisch getinte Universiteit Twente te gaan vervullen. [...] Ik bekende mijn liefde voor de stad en mijn betrokkenheid bij het vaderlandse politieke en culturele leven, waarvan ik besefte dat ik er zeer moeilijk buiten zou kunnen.’
De toon is gezet. Lemaire, als verzaker gebrandmerkt, wordt van het voetstuk getrapt waarop hij zojuist werd geplaatst. Achterhuis, de flinkerd, neemt zijn plaats in. Dat kan niet meer stuk, lijkt het. Maar Achterhuis neemt geen risico en gooit er nog een schepje bovenop. Met kennelijke instemming citeert hij de recensie in NRC Handelsblad door Samuel de Lange van Lemaires recente boek Godenspijs of duivelsbrood: ‘Een illusie die naar vliegenzwamkouzerij riekt.’ De volle kolom die hieraan wordt gewijd, valt buiten de orde van het artikel. Maar het beoogde effect is duidelijk: Nog een dwaas ook, die Lemaire. De Duitsers hebben voor deze aanpak een passende term: ‘Karaktermord.’
In postmodern Nederland maakt men van zijn hart geen moordkuil meer. Moordkuilen genoeg, maar niet daar. Emotionaliteit mag weer. Een goed gekozen en gedoseerde emotionaliteit verhoogt overtuigingskracht en suggereert betrokkenheid. Achterhuis weet dat en bedient zich ruimschoots van dit retorische hulpmiddel.
‘Het verkeerde keelgat’, ‘- bittere - verrassing’, ‘boos’, ‘weerzin en woede’, ‘woede’ en nog eens ‘woede’, het houdt niet op. Wie sprak over de voortdurende herhaling? Het is functionele boosheid, ‘management of speech’, die moet dienen om een valse boodschap de schijn van integriteit te verschaffen.
| |
De zuiverheid van betoog
Met het oog op de plaatsruimte moet ik mij tot twee voorbeelden beperken.
| |
| |
Achterhuis vermeldt hoe E. Nijpels, voorzitter van het wnf, en P. Nouwen, directeur van de anwb, in juli 1995 het plan lanceren om van de Randstad een Groene Metropool te maken. Zij doen dit zo demagogisch dat het bij Achterhuis soortgelijke gevoelens van weerzin en woede opwekt als het Gids-artikel van Lemaire. Nu wil het geval dat ook Lemaire ernstige bedenkingen heeft tegen grootschalige natuur-projectontwikkeling. Hier zijn Achterhuis en Lemaire het dan eindelijk een keer eens. Waarom fulmineert Achterhuis dan een volle Gids-pagina lang over twee heren die dat tijdschrift toch niet lezen? Het blijkt niet om hen te gaan. Achterhuis' heilige toorn treft een plaatsvervangend doel, namelijk Lemaire. Deze moet in de strafbank waar Nijpels en Nouwen al in zitten... bien étonné! Dat kan niet, zal men zeggen. Achterhuis en Lemaire waren het toch eens?
Men oordele niet te vroeg. ‘De klaagzangen van Lemaire lijken als twee druppels water op de cynische opmerkingen van Nijpels en Nouwen over de Nederlandse natuur. Deze stelt niets meer voor, ze wordt steeds armer en leger. De troosteloze cultuursteppen van Lemaire zijn de pendant van de “desert of cows” van Nijpels. Beide visies legitimeren de pleidooien voor grootscheepse natuurontwikkeling [...]. Beide miskennen de waarde die het Nederlandse landschap voor velen nog heeft.’
Dat is boud gesproken. Lemaire cynisch? Wel het allerlaatste wat men van hem kan zeggen. Bagatelliseert Lemaire de restwaarde van het landschap? Verre van dat. Heeft hij een visie die grootschalige natuurontwikkeling legitimeert? Dan moet men die wel verregaand verdraaien.
Maar het toppunt komt nog. Het ongenoegen van Achterhuis uitte zich al eens eerder en wel op de opiniepagina van de Volkskrant. Siegfried Woldhek, de directeur van het wnf, pleegt in zulke gevallen de betrokken scribent ter verantwoording te roepen. Zo ook hier. Hij praat op Achterhuis in en sleept hem mee naar de Millingerwaard, het showproject van de natuurontwikkelaars. Dat helpt. ‘Voor mij was dit het begin van een verandering in mijn ideeën over natuurontwikkeling. [...] Ondanks mijn ideologische afkeer was ik zeer onder de indruk van wat ik zag. Voor een deel raakte ik overtuigd van het belang van deze nieuwe benaderingswijze van de natuur.’ Wie legitimeert hier eigenlijk wat? Achterhuis' betoog is van een draaierigheid waar men duizelig van wordt.
In de filosofie markeert Descartes, grondlegger van de natuurwetenschappelijke revolutie, de doorbraak van het moderne denken. De rationele grondhouding opent de weg om de natuur te kennen en te beheersen en schept de voorwaarden waaronder moderne technologie en ongelimiteerde exploitatie van de natuur mogelijk worden. De natuur is onttoverd. Zij staat voortaan geheel ten dienste van de mens. Deze analyse heeft voor cultuurkritische filosofen een grote plausibiliteit gekregen. Ook Achterhuis bezondigde zich eraan: hij ‘wil niet verhelen dat [hij] er in sommige beschouwingen ook deels op terugviel’. Dat nu is verleden tijd. De ogen zijn hem geopend. Hij heeft ontdekt dat de gangbare opvatting berust op een ‘tragische rolverwisseling’. ‘De voorwaarden voor de technisch-natuurwetenschappelijke benadering worden verward met de effecten ervan.’ Men moet, aldus Achterhuis, vooral kijken naar wat de moderne technologie en economie feitelijk aan mogelijkheden hebben geschapen; hij is ‘gefascineerd door de talloze nieuwe mogelijkheden die onze technologische cultuur biedt’. Achterhuis ontpopt zich hier als vooruitgangsprofeet van het zuiverste water, met een vooruitgangsgeloof van klassieke snit. De onbegrensde mogelijkheden nemen de plaats in van de feitelijke effecten. Over een tragische rolverwisseling gesproken!
‘Ook al zie ik desastreuze effecten, waartegen ik niet aarzel ten strijde te trekken [sic!], ik blijf gefascineerd door de talloze nieuwe mogelijkheden die onze technologische cultuur biedt.’ Onderzoeken of die desastreuze effecten misschien intrinsiek verbonden zijn met de zo
| |
| |
geprezen feitelijke mogelijkheden, laat staan met de wijze waarop de mens deze pleegt uit te buiten, het is er niet bij. Is dat een hoogleraar in de filosofie van de techniek? Zijn ogen zijn niet geopend; hij heeft ze gesloten. Zijn denken is snel en naadloos geconformeerd aan de ‘technologisch getinte’ omgeving waarin hij werkt. Zijn gelijkschakeling uit zich in zijn juichtoon en zelfs - niet ongebruikelijk in de technocratie - in het beschimpen van ‘doemdenkers’ als Lemaire met hun ‘weerzin’ wekkende ‘klaagzangen’. Aanstootgevende lieden die de euforie van de vooruitgang zo onprettig verstoren moet men de mond snoeren. Meepraten op het geavanceerde niveau waarop Achterhuis zich beweegt? Afgelopen moet het zijn. Neem de debatten georganiseerd door het prestigieuze Rathenau-instituut. ‘Zijn afkeer van maakbaarheid en beheersbaarheid, gekoppeld aan zijn visie op een reeds reddeloos verloren geacht landschap, sluit Lemaire, de auteur van Filosofie van het landschap - de inspiratiebron van veel hedendaagse vertogen over het landschap - direct uit van deze hoogst belangrijke discussies.’
| |
Conclusie
Achterhuis' pretentieuze essay is van inferieur allooi. Zijn feitelijk relaas is gezwets. Zijn citeertrant is manipulatie. Zijn ideeën zijn drogredenen. Hij neemt een loopje met zijn lezers. En dat alles over de rug van een collega. Kortom, een blamage.
Het Nederlandse landschap, dat deze hoogleraar zozeer ter harte gaat, is met dit tendentieuze geschrijf allesbehalve gediend.
|
|