| |
| |
| |
Carla Bogaards
Twee oden
Ode aan de zomer in Mill
De schapen blèten, een kleine aardbeving
wordt veroorzaakt door het grondige aanhoudende geblèr.
De populieren schudden hun bladeren.
De stammen staan hevig te beven
zodat het bewegende blaten opklinkt
en de bosduiven wiegen hun bolle lijfjes onophoudelijk,
wiegen onophoudelijk de puddinkjeskrop
veroorzaakt door de siddering van de lucht,
opstijgend uit de zich roerende aarde.
De kinderen rollen ondersteboven.
als raderboten op de Mississippi,
en schateren in de waterstromen en de zelfgemaakte regenbuitjes
en schudden met hun hoofden, een kroon van haarsliertjes
De steekmuggen vallen naar beneden,
priemen hun angels in het mensenvlees,
auw, gillen de mensen, ze slaan verwoed met hun handen,
als iepenbossen deinend, kielhalend hun aanstormers.
Plotseling maakt de aarde een slinger
prinses-aarde op de erwt,
boem boem piepen honderd konijnen uit honderd holletjes,
allesomvattend grijs. Angstig, hol konijntje hol,
hij holt voor zijn leven,
als een haas, maar zonder sluwheid,
meer als een bang kindje.
| |
| |
Ze blèren weer de schapen, en de paarden heffen hun hoofd
en de opgegroeide veulens glimlachen
naar de mollige schapelammeren met de dikke billetjes.
Er spurt een kind op een racefiets over de pampa's,
tot op de maaizolder is zijn overwinningskreet te horen.
Daar wordt de liefde bedreven, door wie, door wie.
En de maaier grijpt zijn zeis en maait het bloeiende gras.
Hoor het ijzer is gewet en snijdt de halmen af.
En de zaden vallen ter aarde. En omdat de aarde beeft
gooit ook de morellenboom zijn vruchten omlaag.
Ze blèten, de paarse tongen van de schapen trippelen als
trippelaarsters door hun bekken.
Tijdens de aardbeving ontstaat er brand op de pampa's,
maar nog voordat de braambossen vlam vatten hebben de kinde-
ren de brand geblust, geen stem wordt gehoord,
ik hoor niemand vragen een zoon te offeren,
mijn oren dichtstoppen met plukjes gedroogd gras,
het is wellicht de zon die laat branden.
De prinses op de erwt voelt lendenpijn,
ze is een barende vrouw, werpt zich van zij op zij,
speels in haar jeugdige overmoed en jeugdige verveling.
Maar in het hart van de zomer veroudert de aarde van Mill,
nu al is zij de moeder van de prinses,
zij imiteert haar dochter.
Zij verzet zich heftig tegen het torsen
van haar koningin-moederkroon.
Wie beschrijft haar pijn, haar volheid,
haar gespannen borsten, haar duel met het verlangen naar overgave
en haar afkeer voor de dooievisjesvreters die er met
de vrucht van haar schoot vandoor gaan,
wie zal haar schootster willen zijn
in een tijd dat God afwachtend zonnebaadt.
| |
| |
En toen het hete verlangen om mijn vader te begroeten
krom pratend als een kind, hem te kussen.
Ik ben vergeten hoe ik hem kuste, hoe hij mij kuste,
ik kan me slechts herinneren dat ik hem kuste
ik zei, ik houd van u pappie.
Maar deze dorst van de dochter naar de aanwezigheid van de vader
reikt tot over de graslanden, zo ver weg, daar, daar,
en ik wilde hem de scheuren in de aarde tonen.
Maar hij zei, dat is mijn graf,
en daar ligt het graf van je moeder
en van jouw ongeboren dode kinderen.
De patrijs, de krekel, de Vlaamse gaai
ruziën tussen het bladhout, krijten er dwars doorheen
wanneer ik mijn vader vertel over de aardbeving
en de schapen blèten er dwars doorheen
en de aarde beeft opnieuw.
Ik vertelde toch dat wij dor hout sprokkelden,
een vuur maakten. Mijn vader is niet verbrand,
noch mijn moeder, noch de kinderen, geboren of ongeboren,
zij zijn allemaal begraven.
| |
| |
| |
Ode aan de zomer in Slijk-Ewijk
Zes uur namiddag, de orkaan steekt op, de wraakroepende orkaan.
De kat moet worden geborsteld en hij moet eten krijgen.
De zwaluwen cirkelen onophoudelijk rond hun nest,
en vliegen rondjes langs de hemelboog.
De hond rent dolzinnig om de Welshpony heen,
en de kat miauwt klaaglijk, de hond blaft, de kat miauwt klaaglijk,
de pony zwijgt, de groene kikkers kwaken in de vijver,
lieve god, de honden blaffen steeds in mijn gedichten.
De zon brandde, mijn zweet beschaduwde mijn gespannen bor-
sten, tijdens die orkaan daalde de regen neer,
Ik zocht met mijn ogen het land af naar mijn man,
er was niemand te bekennen.
De meisjes trokken duikbrillen over hun ogen,
bewogen hun benen als scharen in het water.
Wie knipte de witte manen van de Welshpony?
Wie depte het zweet van de zwetende orkaan?
Wie gooide goudvissen in de vijver,
oranjegeschubd als de borst van de bonte mol?
Vissen, fel oranje glanzend als de haartjes op de onderbuik van de
Wie verstopte mollevallen tussen de grashalmen?
Wie kroop in de nesten van de zwaluwen?
Wie vloog de zwaluwen, wie God?
De hyena sliep niet. Hij strekte zich uit op de warme aarde.
Strekte zijn voorpoten, spitste zijn oren toen de groene kikkers
De meisjes doken in het water.
Later plukten ze schaterlachend de bloedzuigers van hun voeten.
Wie zoette de wraak met bessengelei?
Wie sneed de wraak groen met basilicum?
Wie lokte de wraak koerend naar de kastanjebomen?
en de pruimebomen en de harde groene pruimen?
Wie liet de groene kikkers krakend kwaken?
Wie duwde de zwaluwvleugels naar beneden,
neerzijgend op het jonge groen van de dennebomen?
| |
| |
Wie doodde in de lente de jonge havik?
toen hij uit het ei kroop, wie
Nog half verborgen in de eierschil,
alsof een melkglazen flesje ondersteboven werd gehouden
op die manier stroomde zijn leven naar de aarde.
Niet koddig kind wanneer je mistroostig je armen steunt op je knieën,
nee kind. Stoer ben je, nog wel babyachtig
maar ook al een grote zoon van dertien jaar met zomerlust schouders.
En nu half kreunend omdat de meisjes je veronachtzamen,
de pony borstelen, heimelijk met elkaar gegevens uitwisselen,
paardehaartjes wegblazen,
elkaar in het gezicht blazen.
De vette pony tolt traag om zijn as,
duidelijk te zien hoe zijn bovenlip opkrult,
hij probeert geduld te betrachten
maar zijn machtige vette lijf
ze zadelen het beest, zetten hun cap op hun hoofd,
je ziet het toch zoon, je zweet koelt af in de orkaan,
onder de pruimeboom, groene-vrucht-zoon,
onrijpe vruchten hangen in trossen.
Je schermt je ogen af, de zonnestralen zijn sterk.
Hier midden in het land is geen zee,
slechts de zonvloed van je zweet.
|
|