| |
| |
| |
Ernst van Alphen
Mannen zonder kloten
Over de weigering van mannelijkheid in het werk van Matthew Barney
In de westerse cultuur staat de ram voor de duivel, voor een exces van mannelijke seksualiteit en potentie. Nu komen in de video's van de Amerikaanse beeldend kunstenaar Matthew Barney regelmatig rammen, of liever ramachtige wezens voor. In Drawing Restraint 7 (1993) zien we bijvoorbeeld twee figuren die half ram, half mens zijn. Hun torso
Onbehaarde sater; videobeeld uit Drawing Restraint 7, 1993. Walker Art Center, Minneapolis
is mannelijk, maar ze dragen horens op hun hoofd, hebben een sik zoals geiten dat hebben en hun onderlichaam is dat van een ram. Het klassieke motief van de sater lijkt hier geanimeerd ten tonele gevoerd te worden. Opvallend is echter dat ze geen geslachtsdelen hebben, terwijl die binnen de traditie van dit klassieke motief gewoonlijk extra groot aanwezig zijn. Er is nog een derde saterfiguur in deze video. Zijn horens zijn echter onderontwikkeld, hij mist de beharing van de ram op kop en onderlichaam, hij heeft een darmachtig aanhangsel op de plaats van zijn staart, alsof zijn ingewanden naar buiten komen. Door zijn naaktheid valt des te meer op dat ook hij geen geslachtsdelen heeft.
In zijn video Cremaster 4 (1994) treffen we een dandy-achtige sater aan. Hij heeft puntige afhangende oren als van een schaap, rood haar, een roomkleurig mannenkostuum, met vest, stropdas, daspin en tweekleurige schoenen. De rode haren zijn zo gekamd dat ze voor op hoofd twee kleine cirkels vormen, alsof daarmee de plaats van mogelijke horens aangeduid wordt. Daarnaast heeft hij twee gaten op zijn hoofd, waaruit nog twee andere horens lijken te moeten groeien. Onder zijn schoenen worden taps bevestigd waardoor zijn voeten hoeven lijken te worden. Ook komt er een echte ram in voor, behorende tot de Loughton-schapen, een soort dat alleen op het eiland Man voorkomt: de plek waar de video zich afspeelt. De echte ram heeft twee paar horens. Een paar is omhooggericht, terwijl het andere paar omlaagsteekt. De dandy-sater, gespeeld door Bar- | |
| |
ney zelf, wordt de ‘Loughton Candidate’ genoemd. Het is duidelijk dat de Loughton Candidate minder mannelijkheid uitstraalt dan de Loughton-ram. Zijn horens zijn slechts symbolisch aangeduid, terwijl zijn al te verzorgde kleding hem eerder vrouwelijk maakt. Dat wil echter niet zeggen dat daarmee ook de suggestie van seksualiteit aan kracht heeft ingeboet. Integendeel, op onnavolgbare wijze symboliseert deze ‘kandidaatsram’ nog steeds seksualiteit, zij het een seksualiteit die niet als mannelijk of als vrouwelijk te bestempelen valt.
De titel van de Cremaster-cyclus geeft al aan dat deze video's op een of ander manier mannelijkheid ter discussie stellen. ‘Cremaster’ is de anatomische benaming voor de draagspier van de testikels, die de mannelijke genitaliën samentrekt als reactie op uiteenlopende prikkels als kou of angst. Ook geeft Barney's eerdere werk aanleiding tot de vooronderstelling dat zijn werk mannelijkheid problematiseert. Dat werk bestaat uit sculpturale objecten die regelrecht uit de gym lijken te komen, zoals barbells. Deze objecten zijn echter niet hard, niet van staal, maar zijn nadrukkelijk van zachte materialen gemaakt zoals gestolde gelei. Daardoor wekken deze objecten de indruk op het punt te staan om hun vorm te verliezen, te ontdooien of uit elkaar te vallen. Ook hier lijken zijn sculpturale objecten steeds weer uit een typisch mannelijke context te komen: uit ruimten waar mannelijkheid in de meest letterlijke zin opgebouwd wordt.
Maar Barney's saterachtige figuren stellen ons in staat om deze visie op zijn werk aan te scherpen. Het gaat niet om mannelijkheid in het algemeen, maar specifieker om de relatie tussen mannelijkheid en lichaam, of mannelijkheid en seksualiteit. Alvorens verder in te gaan op de relaties die Barney daartussen in zijn werk legt, of liever: weigert te leggen, wil ik echter eerst stilstaan bij recente ontwikkelingen in met name de homoseksuele cultuur en in mannen- en vrouwenstudies. Zowel in de eerstgenoemde praktijk als in de laatstgenoemde wetenschappelijke vakgebieden heeft de laatste tijd steeds meer de overtuiging post gevat dat gender-identiteit en seksualiteit in principe los van elkaar doordacht of uitgeleefd moeten en kunnen worden. Het is tegen de achtergrond van dit soort recente ideeën over gender en seksualiteit dat Barney's werk over mannelijkheid en het lichaam mijns inziens het best begrepen kan worden.
De laatste twee decennia heeft er een aardverschuiving plaats gevonden in het denken over homoseksualiteit. Zowel in de alledaagse cultuur als in het wetenschappelijke denken was het lange tijd een wijdverbreide opvatting dat homoseksualiteit een geval was van verkeerd terechtgekomen heteroseksualiteit. Een homoseksuele man kon ontleed worden als een ‘vrouwelijke ziel gevangen in een mannenlichaam’; een lesbienne als een ‘mannelijke ziel gevangen in een vrouwenlichaam’. Deze simpele definities hebben vérstrekkende gevolgen. Ze impliceren bijvoorbeeld dat heteroseksualiteit als de authentieke seksualiteit gezien wordt waarvan homoseksualteit een omkering is. Ook impliceren ze dat zowel hetero- als homoseksualiteit geconceptualiseerd worden in termen van seksueel verschil als binaire oppositie. Seksuele voorkeur wordt niet uitgelegd in termen van lichamelijk verlangen, maar in termen van een een gendered ziel (mannelijk of vrouwelijk) die gevat is in een lichaam van een bepaalde geslacht (man of vrouw). Deze voorstelling van zaken betekent op haar beurt dat seksuele voorkeur een afgeleide is van de gendered ziel of identiteit: eerst hebben we een gender-identiteit, en vervolgens komt in het kielzog daarvan een seksuele vookeur tot stand. Wanneer een specifieke gender-identiteit geïncarneerd raakt in het corresponderende lichaam resulteert dat in authentieke, dat wil zeggen heteroseksuele seksualiteit. Wanneer echter een gender-identiteit terechtkomt in een niet-corresponderend lichaam, vindt er een omkering plaats: de ontwikkelingsgang van seksueel verlangen resulteert dan in een niet-authentieke, homoseksuele objectkeuze.
| |
| |
Maar de afgelopen twintig jaar heeft de zelfpresentatie van zowel homoseksuele als heteroseksuele mannen en vrouwen deze visie op homoseksualiteit als inversie onder druk gezet. Dennis Altman verwoordt deze recente zelfpresentatie voor wat betreft homoseksuele mannen in zijn The Homosexualization of America als volgt:
In het begin van de jaren tachtig werd er een nieuw type homoseksuele man zichtbaar in de meeste grote Amerikaanse steden. Hij kon ook, zij het in mindere mate, aangetroffen worden in de meeste andere stedelijke centra van het Westen. De nieuwe homoseksuele man onderscheidde zich niet langer door een vrouwelijke stijl, maar spreidde zijn seksualiteit tentoon door middel van een theatrale mannelijke verschijning: denim, leer en de alomtegenwoordige sleutelringen aan de riem. De langharige androgyne look van de vroege jaren zeventig kon nu onder heteroseksuelen aangetroffen worden, en het super-macho beeld van de Village People leek de nieuwe stijl perfect te karakteriseren... (1982: 1)
Hetzelfde geldt voor lesbiennes. Tot dan toe werden zij als zich als mannelijk identificerende vrouwen gezien. Maar in de jaren tachtig verschenen er steeds meer zich als vrouwelijk identificerende lesbiennes voor de schijnwerpers. Zij betekenden het einde van het klassieke idee van de butch als het model van en voor de lesbienne.
Maar in haar baanbrekende studie Male Subjectivity at the Margin (1992) beargumenteert Kaja Silverman dat de praktijk van macho-homoseksualiteit niet noodzakelijkerwijs een uitdrijving van de ‘vrouw within’ betekent. Dit is niet zo omdat, zoals Lacan in ‘the Significance of the Phallus’ beargumenteerd heeft, een nadrukkelijke tentoonspreiding van viriliteit uiteindelijk als vrouwelijk overkomt. Silverman verklaart dit effect door het idee dat exhibitionisme in de westerse cultuur per definitie met vrouwen geassocieerd wordt. Ze illustreert haar punt door Don Magers beschrijving van de zogenaamde ‘Castro Street clone look’ te citeren. Deze homoseksuele stijl wordt onder meer opgebouwd door masculiene tekens als leer, denim, werkschoenen en militaire kleding:
Jeans wordt nauwsluitend gedragen om aldus de genitaliën, de billen en de dijen te benadrukken, ze te verbergen en tegelijkertijd de aandacht op ze te vestigen. Dit is traditioneel bij vrouwenkleding. De materialen mogen ruw en afgedragen zijn, hetgeen inspeelt op mannelijke tradities, maar ze worden wel op zeer precieze, bijna onberispelijke manier gedragen. Daarmee wordt ingespeeld op vrouwelijke tradities van zichzelf kleden of verkleden om daarmee het zelf te presenteren, wat in tegenstelling staat tot kleren aanschieten als een soort praktische noodzakelijkheid. (Silverman, p. 346)
Dit super-mannelijke uniform dient er ironisch genoeg toe om de drager ervan te ‘ontmannen’. Men zou kunnen stellen dat de macho homoseksueel zich niet als een man vermomt, maar zich vermomt als een vrouw die zich tot man vermomt.
Men moet nu echter niet concluderen dat de macho vermomming van homoseksuele mannen gefaald heeft in het doorbreken van het idee van homoseksuele man als een vrouwenziel die in een mannelijk lichaam gevangen is. De vrouwelijke touch is immers nog steeds aanwezig; ze schijnt door de macho look heen. Er is echter een cruciaal verschil ten opzichte van de traditionele visie op homoseksualiteit. Vrouwelijkheid, een vrouwelijk ziel of identiteit, is nu niet langer de ‘verklaring’ van homoseksualiteit als haar bron of oorzaak. Vrouwelijkheid is niet langer de oorzaak van de vermomming, maar het effect ervan. Vrouwelijkheid kenmerkt zich niet langer als ziel of identiteit gevangen in het mannenlichaam, maar wordt geproduceerd om zich als mannelijk identificerende homoseksuelen te doen onder- | |
| |
scheiden van zich als mannelijk identificerende heteroseksuelen. Deze differentiatie is noodzakelijk omdat er anders, zonder het vrouwelijke ‘accent’, geen verschil meer zou zijn tussen de macho homoseksueel en zijn heteroseksuele tegenhanger (Silverman 346). Dit suggereert dat de rol van vrouwelijkheid binnen macho homoseksualiteit weinig te maken heeft met een ‘ware natuur’ die zich niet laat verloochenen. Het gaat eerder om een praktisch en politiek doel. Want, in de woorden van Simon Watney, ‘wanneer het homoseksuele lichaam vervrouwelijkt is, zal het met minachting geconfronteerd worden, maar wanneer het er op een niet-theatrale manier macho uitziet, zal het verdwijnen want onzichtbaar worden.’ (1987:78)
Silverman vestigt er de aandacht op dat de homoseksuele zelfrepresentatie van de afgelopen twee decennia, al theoretisch (h)erkend was in een van de vele vormen van homoseksualiteit die Sigmund Freud binnen zijn psychoanalytische theorie onderscheiden had. In zijn ‘Psychogenesis of a Case of Homosexuality in a Woman’ verwerpt hij het idee dat homoseksualiteit verklaard kan worden als een mannenziel in een vrouwenlichaam of omgekeerd. Hij erkent de mogelijkheid van de combinatie van een identificatie als man met het verlangen naar een mannelijk liefdesobject en van een identificatie als vrouw met het verlangen naar een vrouwelijk liefdesobject:
[...] een man met overwegend mannelijke eigenschappen en ook mannelijk in zijn erotisch leven kan desondanks een omgekeerde objectkeuze hebben, dat wil zeggen van mannen in plaats van van vrouwen houden. Van een man waarin vrouwelijke karaktereigenschappen duidelijk overwegen, die, inderdaad, zich in de liefde gedraagt als een vrouw, zou verwacht kunnen worden, vanwege zijn vrouwelijke gedrag, om voor een man te kiezen als liefdesobject. Hij kan echter wel degelijk heteroseksueel zijn, en niet meer neiging tot een omgekeerde objectkeuze hebben dan de gemiddelde normale man. Hetzelfde geldt voor vrouwen; ook hier hoeft het geestelijke seksuele karakter niet noodzakelijkerwijs samen te vallen met de objectkeuze. Het mysterie van de homoseksualiteit is daarom in geen enkel opzicht zo eenvoudig als het gewoonlijk afgeschilderd wordt. (Standard Edition 18, 170)
Freuds vermenigvuldiging van mogelijke scenario's zet een definitieve streep door de binaire oppositie van mannelijk versus vrouwelijk, de oppositie waarop heteroseksualiteit gebaseerd zou zijn en die door homoseksualiteit omgekeerd zou worden. Een ander gevolg van Freuds observaties is dat het niet langer mogelijk is om iemands seksuele voorkeur te verklaren vanuit zijn of haar gender-identiteit. Er is niet langer een makkelijke, bepalende en dwingende link tussen iemands gender en diens seksualiteit.
Freud verschaft uiteindelijk drie modellen van de onwikkeling van mannelijke homoseksualiteit. Zonder daar in dit bestek op in te gaan, wil ik opmerken dat het opmerkelijk is dat in deze modellen identificatie met de gender-identiteit van de vader dan wel van de moeder nooit voorafgaat aan de totstandkoming van een bepaald seksueel verlangen. Steeds weer kunnen identificatie en seksueel verlangen niet als een narratieve ontwikkeling van elkaar onderscheiden worden, ze gaan steeds als wederzijds afhankelijk samen op.
Maar om de relatie tussen gender-identiteit en seksueel verlangen open te breken is het niet noodzakelijk om terug te vallen op de psychoanalytische theorie. De hedendaagse praktijk van homoseksuele en lesbische stijlen laat een vergelijkbare deconstructie van het dominante denken daarover zien. Zeer zelfbewust wordt de veronderstelde afhankelijkheid van seksueel verlangen van gender-identiteit ondergraven. In tijden toen mannelijkheid nog het enige zichtbare teken was voor vrouwelijke homoseksuelen en vrouwelijkheid voor mannelijke homoseksuelen, kon gender-identiteit nog makkelijk als de bron of oorzaak van de seksu- | |
| |
ele voorkeur voor de eigen sekse beschouwd worden. Maar nu lijkt het wel alsof een omgekeerd scenario aannemelijker geworden is: wanneer iemand zich bewust wordt van haar/zijn homoseksueel verlangen, dan is men nog steeds ‘vrij’ om dat verlangen door middel van een identificatie als man of als vrouw ‘vorm te geven’. Gender-identiteit is daarmee oorzakelijk losgesneden van seksueel verlangen: het is slechts een identificatie-effect.
Deze conclusie opent allerlei perspectieven voor zowel homo- en lesbische studies als voor gender-studies, vrouwenstudies én mannenstudies. Door interne druk is men in vrouwenstudies allang gedwongen om onderscheid te gaan maken tussen heteroseksuele en lesbische, tussen zwarte en witte, tussen working class- en eliteconstructies van vrouwelijkheid. Mannenstudies is echter een veel priller en kleiner vakgebied en van interne druk of discussie kan men daar nog nauwelijks spreken. Mannenstudies heeft zich echter voornamelijk beperkt tot heteroseksuele mannelijkheid in zijn reflectie over mannelijkheid. Dit heeft tot gevolg dat heteroseksualiteit nog steeds als norm voor mannelijkheid gezien wordt. Jonathan Rutherfords boek op het gebied van mannenstudies, Men's Silences. Predicaments in Masculinity (1992), bespreekt mannelijke homoseksualiteit in slechts enkele woorden. Homoseksuele mannen worden in mannenstudies gewoonlijk heel genereus gerepresenteerd als mannen die niet aan het probleem dat mannelijkheid blijkbaar is lijden, vanwege hun andere, afwijkende seksuele voorkeur. Zij zouden dat probleem allang achter zich gelaten hebben. Het gevolg van deze idealisering van mannelijke homoseksualiteit is echter dat mannelijkheid nog steeds in termen van heteroseksualiteit gedefinieerd wordt. Homoseksualiteit wordt dan niet gezien als een van de vele vormen of uitingsvormen van mannelijkheid. Wanneer we in mannen-, vrouwen-, homo- en lesbische studies consequent zouden gaan denken in termen van vormen van mannelijkheid, vrouwelijkheid, homoseksualiteit en heteroseksualiteit, dan kunnen deze vakgebieden over en weer inspirerend voor elkaar worden. Dat is nu nog te weinig het geval, omdat men in de strijd om het nieuwe vakgebied te legitimeren, geneigd is tot essentialisering van de eigen identiteit.
Deze beperking vindt ook haar weerslag in de receptie van Barney's werk. Dit is tot nu toe voornamelijk besproken in termen van lichamelijkheid. De beperkingen van het lichaam zouden in zijn werk uitgedaagd worden. De figuren uit zijn video's zouden volgens Norman Bryson uit zijn op het verkrijgen van macht en controle over de verlangens van het lichaam (1995: 33). Volgens Michel Onfray is het eiland Man uit Cremaster 4 bevolkt met mutanten waaruit een nieuwe Adam kan groeien die op nietzscheaanse wijze gestalte zal geven aan nieuwe bestaansmogelijkheden (1995:56). In zijn interpretatie staat Adam echter duidelijk niet voor de eerste man, maar als de eeuwenoude synecdoche voor de eerste mens. Met de nieuwe Adam duidt hij dus op de nieuwe mens. Mijns inziens wordt de visie op het lichaam die uit Barney's werk spreekt gemotiveerd vanuit een gender-specifieke opvatting over het lichaam. Barney's verontrustende visies op het lichaam moeten begrepen worden tegen de achtergrond van en als verzet tegen de manier waarop mannelijkheid en seksualiteit onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn in de dominante, dus heteroseksuele cultuur.
In de dominante fictie over mannelijkheid worden de penis, een lichaamsdeel, en de fallus, een geprivilegieerd symbool, aan elkaar gelijkgesteld. Zoals ik elders heb beargumenteerd (1993: 174-184) houdt dat in dat de kwaliteiten die in de fallus ‘belichaamd’ zijn, zoals macht, controle, stabiliteit, produktiviteit en activiteit, ook toegeschreven worden aan die schepsels die in het bezit zijn van een penis. Sterker nog, deze kwaliteiten gaan mannelijkheid definiëren. In de praktijk van het mannenlichaam levert deze gelijkstelling van penis aan fallus echter problemen op. Het eigenzin- | |
| |
nig gedrag van de penis bevestigt niet altijd de kwaliteiten van de fallus. Penissen zijn eerder onstabiel en oncontroleerbaar en op hun produktiviteit kunnen we ook niet altijd aan. Kortom, de kwaliteiten die inhoud moeten geven aan de dominante constructie van mannelijkheid, zijn niet samengebald in de penis, maar worden juist door de penis op schaamtevolle wijze ter discussie gesteld of zelfs ontkend.
De onzekerheid waar dit onafhankelijke leven van de penis aanleiding toe kan geven bij mannen, kan gezien worden als een motivatie achter body-building. Het door de dominante fictie rond mannelijkheid opgebouwde verlangen om de penis een toonbeeld van stabiliteit en controle te laten zijn wordt verschoven naar de rest van het lichaam. Het uitgezette en opgepompte lichaam van de body-builder functioneert als een metafoor voor de (onhaalbare) stabiele, ontzagwekkende penis. De winst van deze retorische verschuiving naar de rest van het mannenlichaam bestaat erin dat de controle die de man niet of slechts in beperkte mate over zijn penis heeft, wel tentoongespreid kan worden met behulp van de rest van zijn lichaam.
Body-building leert ons als extreme uiting van traditionele mannelijkheid nog een ander cruciaal aspect van de relatie tussen mannelijkheid en lichamelijkheid. In de gym-cultuur is het een compliment om iemand een machine, een bruut, een beest, een monster, een kolossus of een fucking Greek statue te noemen. Het grootste compliment dat je iemand kan maken is echter met uitdrukkingen die de man tot een gebouw maken.
De goed gevormde man moet op een gebouw lijken, en niet zomaar een gebouw, maar een fucking Greek temple. Of nog liever, een fucking Greek column, gemaakt van spieren zo hard als marmer. O.K. met een hoofd boven op de kolom. Een capital (caput-al) musclehead. (Marcia Ian, 1996: 191)
Het grootste ideaal is om als een gebouw te zijn waar binnenin geen ruimte is overgebleven. Alle ruimten moeten omgezet zijn in spieren. Het ideale mannenlichaam heeft daarom geen inwendigheid. Het is hard en massief. Ook kent het geen lichaamsopeningen. Want openingen stellen de afgrenzing van het lichaam, de grens tussen binnen en buiten, in de waagschaal.
Wanneer een man gepenetreerd wordt, betekent het dat hij een inwendige ruimte heeft: het betekent dat hij een vrouw is. We weten dat uit films over gevangenissen, we weten het van Plato en van Catherine MacKinnon. (Ian 1996: 197)
Het taboe op inwendigheid laat zich ook figuurlijk vertalen: er is ook een taboe op innerlijkheid, een innerlijk leven, want aandacht voor gevoelens, emoties, subjectiviteit wordt van oudsher als typisch vrouwelijk gezien.
Barney's sculpturale objecten zijn zo verontrustend omdat ze het ideaal van een vastomlijnd, massief mannenlichaam ondergraven. De objecten zijn steeds weer representaties die uit typische mannenruimtes stammen. Ze horen in de gym thuis. Het zijn attributen waarmee mannen hun mannelijkheid construeren. Als attributen zijn het metonymen voor mannelijkheid. Tegelijkertijd zijn het er metaforen voor, want de attributen bezitten de kwaliteiten hardheid en massiviteit die met behulp van deze attributen opgebouwd moeten gaan worden. Daarom zijn het uiteindelijk metonymisch gemotiveerde metaforen voor mannelijkheid.
Barney's attributen zijn echter niet hard als staal, maar zacht als boter. Ze zijn gemaakt van materialen als gestolde petroleumgelei. Daardoor stellen ze op metaforische wijze geen massief, vastomlijnd lichaam in het vooruitzicht. Ze lijken op het punt te staan om te smelten, hun contouren te verliezen en in hun omgeving op te lossen. Ze roepen daardoor eerder associaties op met situaties waarin het
| |
| |
niet langer duidelijk is wat zich binnen en wat zich buiten het lichaam bevindt.
Ook in zijn video's wordt het de toeschouwer moeilijk gemaakt om mannelijkheid in termen van een solide, massief, afgebakend lichaam te vertalen. Zoals Bryson opmerkt roepen zijn video's niet langer de sfeer op van een gym, maar eerder van een laboratorium waarin uiteenlopende lichaamsmutaties uitgevoerd worden. De poten van de rammen in Drawing Restraint 7 zijn bijvoorbeeld verlengd waardoor ze daadwerkelijk op hoeven in plaats van op mensenvoeten lijken te lopen. De uit protheses opgebouwde lichamen scheppen nooit de illusie van een ‘echt’, ‘natuurlijk’ lichaam. De protheses blijven als zodanig herkenbaar. Dit veroorzaakt bij de toeschouwer een akelige spanning. Volgens Bryson is het zo moeilijk om het gevecht van de twee behaarde saters achter op de bank van een rijdende limousine aan te zien, omdat je als toeschouwer constant bang bent dat de gemuteerde lichamen in hun gevecht lichaamsdelen zullen verliezen. Hun horens, poten of staart lijken ieder ogenblik los van het lichaam te kunnen komen.
Ironisch genoeg kan het hoogtepunt van de performance van een body-builder ook juist deze angst opwekken. Wanneer een body-builder zich voor een jury oppompt laat het massieve mannenlichaam vaak tegelijkertijd zijn keerzijde zien: plotseling zien we nog slechts
Motorpakken met openingen; videobeeld uit Cremaster 4, 1994/5. Boymans van Beuningen, Rotterdam
een verzameling spiergroepen die onderling geen samenhang meer vertonen. Het lichaam dreigt uit elkaar te vallen. Maar bij de bodybuilder is de zichtbaarheid van deze keerzijde van mannelijkheid zeker niet de bedoeling, terwijl Barney's rammen ons systematisch met deze dreiging van het uit elkaar vallen van het lichaam opzadelen. Terwijl zijn rammen duidelijk mannen zijn, is de mannelijkheid van deze mannen niet langer ‘belichaamd’ in een massief, solide lijf.
Maar ook bezitten de lichamen in zijn video's opzichtige lichaamsopeningen. In Cremaster 4 komen bijvoorbeeld naast de dandyachtige ram ook vier motorrijders voor. Twee dragen gele leren pakken, twee blauwe leren pakken. Nu is leer al een ambigu materiaal. Het is zowel hard, stevig, als zacht en soepel. Leer laat zich niet goed plaasten in een oppositie van mannelijk versus vrouwelijk. Het is zowel mannelijk als vrouwelijk. De leren pakken hebben echter op meerdere plekken openingen waaruit regelmatig kleverige klierachtige substanties naar buiten treden. Deze in leer gehulde lichamen zijn gesloten noch massief. Maar in de video krijgen we nog veel meer openingen te zien. De sater lijkt gaten in het hoofd te hebben waaruit de toekomstige horens naar buiten zullen groeien. Ook ligt er vaak de nadruk op zowel mond als anus van de figuren. Het eiland Man wordt als een soort lichaam voorgesteld met lichaamsopeningen waardoor de sater naar binnen gaat. Het lijkt dan alsof hij zich in een darmachtige ruimte van een ander lichaam bevindt. Steeds weer stellen de openingen en gaten de ingangen en uitgangen van het lichaam voor, plaatsen van doorgang via welke het lichaam ‘bezet’ en gepenetreerd kan worden, of via welke het lichaam zich kan uitstorten.
Tot zover kunnen we concluderen dat Barney's werk op uiteenlopende manieren de onderscheiding tussen binnen en buiten opheft. In het verlengde hiervan lijkt hij ook een andere onderscheiding te weigeren, namelijk die tussen mannelijk (buiten) en vrouwelijk (bin- | |
| |
nen). Steeds weer krijgen we hybride wezens te zien die niet, of nog niet of niet voldoende, gedifferentieerd zijn tot man of vrouw. In Cremaster 1 wordt echter duidelijk dat de differentiatie van man en vrouw niet een eindfase is die nog niet bereikt is, maar waar wel naar gestreefd zou worden. In deze video wordt op het niveau van de plot alles gedaan om te voorkomen dat deze differentiatie plaats zal vinden. Het thema van deze video bestaat uit de zogenaamde ‘in-uterofase, de fase die voorafgaat aan de vorming van de eierstok of de testikels en waarin de foetus in geslachtelijk opzicht nog onbepaald is’. (Flood 1995: 25) Volgens de beschrijving van Richard Flood van deze video is de hoofdpersoon hier een vrouw, Marti genaamd, die seksueel onbepaald probeert te blijven door zich schuil te houden in een gesplitste persoonlijkheid die zichzelf verdeeld heeft over twee luchtschepen. Deze luchtschepen proberen hun bestemming te bereiken, dat wil zeggen dat ze de differentiatie in eierstok of testikels tot stand proberen te brengen. De hoofdpersoon Marti stelt echter alles in het
De Loughton Candidate in een (lichaams)opening van het eiland Man; videobeeld uit Cremaster 4, 1994/5. Boymans van Beuningen, Rotterdam
Marti; videobeeld uit Cremaster 1. Courtesy Barbara Gladstone Gallery, New York
werk om deze differentiatie tegen te gaan en seksueel ongedifferentieerd te blijven. De vrouwen die deze video bevolken zijn enerzijds super-vrouwelijk, vooral als het om hun kleding gaat. In dat opzicht is er weinig sprake van ongedifferentieerdheid. Het soort vrouwelijkheid dat uitgebeeld wordt is echter dat van de jaren vijftig, met namen van films uit die tijd. In hun perfectie zijn ze glad, hard en ondoordringbaar. Daardoor raken ze associatief toch met mannelijkheid vermengd.
Men zou met behulp van deze video kunnen beargumenteren dat het in Barney's werk helemaal niet draait om een weigering van een constructie van mannelijkheid als een lichaam dat massief en afgebakend is. In deze film is de hoofdpersoon immers eerder vrouw dan man te noemen. Gaat zijn werk daarom niet eerder over een vrije, ongedifferentieerde beleving van lichamelijkheid die zich weigert in te laten perken door constructies van mannelijkheid én vrouwelijkheid? Het punt is echter dat differentiatie en dus ook verzet tegen differentiatie niet gender-neutraal is. De angsten en fantasieën die het body-builden door mannen motiveren, geven aan dat met het verlangen naar begrenzing, afsluiting het belang van een bepaald type mannelijkheid gediend is. Verzet tegen deze begrenzing, tegen differentiatie is dus daarmee een verzet tegen deze constructie
| |
| |
van mannelijkheid. Verzet tegen differentiatie doorbreekt de dominante ficties over vrouwelijkheid helemaal niet, want volgens die ficties zijn vrouwen al open, meegaand en naar buiten gekeerd.
Barney's werk is daarom mannenwerk: het probeert mannelijkheid vorm te geven met behulp van hybride lichamen die zich zichzelf eerder verliezen dan begrenzen of solideren. Het stelt een beleving van lichamelijkheid voor, een seksualiteit wellicht, die zich kenmerkt door ‘de wetten van beweging, hybridisatie en migratoire mogelijkheden’ (Wakefield 1995: 12). Het lichaam is bij Barney een plek geworden waar constant onvoorspelbare metamorfoses en transformaties plaats kunnen vinden. Het is een lichaam zonder centrum of, in termen van de filosofie van Giles Deleuze, een lichaam zonder organen. Zo'n lichaam is niets nieuws vanuit de dominante ficties over vrouwelijkheid. Vanuit de optiek van de dominante ficties over mannelijkheid is zo'n lichaam echter ongehoord en verontrustend.
Binnen de dominante fictie is de penis in erectie het beeld ‘bij uitstek’ voor supermannelijkheid. Barney heeft dit beeld ingewisseld voor dat van de ‘cremaster’, de spier die de testikels omhoogtrekt. Het lijkt alsof hij niet wil dat de teelballen zullen indalen. Mannelijkheid moet voortaan op een pre-genitale manier geconstrueerd worden. Dat wil zeggen dat de kwaliteiten die aan de penis worden toegeschreven
Twee feeën; videobeeld uit Cremaster 4. Boymans van Beuningen, Rotterdam
op grond van een verwarring met de fallus niet langer de bouwstenen van mannelijkheid hoeven te zijn.
Tot zover heb ik lichamelijkheid en seksualiteit door elkaar gebruikt. Ook al betreft seksualiteit lichamelijkheid, lichamelijkheid kent ook andere uitingsvormen, zoals eten en slapen. Barney's werk betreft echter niet het lichamelijke in algemene zin, maar meer specifiek seksualiteit. Hij heeft zelf ooit gezegd dat het woord ‘lichaam’ te beperkend is om de problematiek van zijn werk mee te kenschetsen. (Seward 1995: 60) Het woord lichaam is te beperkt omdat het idee lichaam een in zichzelf omsloten eenheid betreft. Bij Barney gaat het juist steeds weer om uitwisselingen en interacties van krachten, energieën, substanties, bewegingen, om expansies en contracties, om aantrekken en afstoten, om omkeringen en vermenigvuldigingen. Het is precies het domein van de seksualiteit waar het lichaam op deze manieren buiten zichzelf treedt.
Op exemplarische en allegorische wijze blijkt dat nog eens uit een scène uit Cremaster 4. In deze video komen ook drie androgyne feeën voor. Ze hebben zeer vrouwelijk opgestoken rood-oranje haar en dragen nu eens gele, romantische jurken (echter met grote openingen onder de armen) dan weer witte overalls. Hun figuur is behoorlijk mannelijk, en wanneer zij naakt zijn blijkt hun musculatuur die van body-builders nabij te komen. Ook krijgen we hun genitaal te zien. Dit genitaal is nadrukkelijk ongedifferentieerd: het is een uitstulping die te vormeloos is voor een penis en te groot, te veel naar voren stekend, voor een venusheuvel. Dit genitaal wordt door de motorrijders met slangetjes en draden verbonden met de twee motoren met zijspan. Het is onduidelijk of hier energie geleverd wordt aan de motoren of dat de machines het genitaal opladen. Wat wel duidelijk is, is dat deze scène de stroom van energie verbeeldt. Het gaat om opladen en ontladen en dus om seksualiteit.
Eerder in dit artikel beschreef ik de recente ontwikkelingen in gender-, homo- en lesbische
| |
| |
Ongedifferentieerd genitaal verbonden met motorspan; videobeeld uit Cremaster 4. Boymans van Beuningen, Rotterdam
studies en in homoseksuele uitingsvormen. Het kwam erop neer dat gender-identiteit en seksualiteit steeds meer los van elkaar doordacht en uitgeleefd worden. Barney's werk is een duidelijke exponent van deze ontwikkelingen. Maar hij lijkt nog verder te gaan. Hij weigert niet alleen een dwingende relatie tussen seksualiteit en gender. Hij lijkt ook zowel gender-identiteit als seksualiteit ongedifferentieerd te willen laten. Mannelijkheid wordt niet langer vormgegeven met behulp van de kwaliteiten die toegeschreven worden aan het geslacht man, terwijl er op het gebied van seksualiteit ook geen duidelijke objectkeuze gemaakt wordt. Zijn mannelijke seksualiteit is hetero- noch homo- en laat zich ook niet beperken tot wat het mannelijk lid vermag.
| |
Aangehaalde werken
Alphen, Ernst van, Francis Bacon and the Loss of Self. Cambridge MA: Harvard University Press 1993 |
‘The gender of Homosexuality. Introduction of Special Issue on Constructions of Homosexuality,’ Thamyris, 1995, vol.2 no.1, pp. 3-10 |
Altman, Dennis, The Homosexualization of America. Boston: Beacon Press 1982 |
Bryson, Norman, ‘Matthew Barney's Gonadotrophic Cavalcade,’ Parkett 1995, no 45, pp. 29-35 |
Flood, Richard, ‘Notes on Digestation and Film,’ in: Matthew Barney: Pace Car for the Hubris Pill. Rotterdam: Museum Boymans van Beuningen 1995 |
Freud, Sigmund, ‘The Psychogenesis of a Case of Homosexuality in a Woman,’ Standard Edition 1992, 18, 170 |
Ian, Garcia, ‘When is a Body Not a Body? When It's a Building,’ in: Joel Sanders (ed.), Stud: Architectures of Masculinity. New York: Princeton Architectural Press 1996, pp. 188-205 |
Mager, Don, ‘Gay Theories of Gender Deviance’, Substance 1985, no. 46 |
Nichols, Goodeve, Thyrza, ‘Matthew Barney 95: Suspension, Secretion, Secret,’ Parkett 1995, no 45, pp. 67-69 |
Onfray, Michael, ‘Mannerist Variations on Matthew Barney,’ Parkett 1995, no 45, pp. 50-57 |
Rutherford, Jonathan, Men's Silences: Predicaments in Masculinity. London 1992 |
Seward, Keith, ‘Matthew Barney and Beyond,’ Parkett 1995, no 45, pp. 58-60 |
Silverman, Kaja, Male Subjectivity at the Margin. New York: Routledge 1992 |
Watney, Simon, ‘The Spectacle of Aids,’ October 1987, 43, pp. 78-79 |
|
|