hoeften te bevredigen. Hoe dan ook, balletdansers oefenden zich enerzijds in spring- en draaikracht om de mannelijke kant van hun fysieke controle te demonstreren, anderzijds in de lichtheid en elegantie die aan vrouwen werd toegedacht. Vooralsnog waren zij niet bereid dat laatste ook aan vrouwen over te laten. Waarom zouden zij ook? Ballettechniek was een in essentie gender-neutraal ontwerp. Aanvankelijk werd het niet door de verschillende seksen aangegrepen voor een concurrentieslag op het toneel met eigen wapenen.
Vanaf het begin van de achttiende eeuw, toen vrouwen zich toegang tot de balletvloer verwierven en zich ook aan het juk van deze techniek onderwierpen, ging het mis met de neutraliteit van ballet. Toen had je ook meteen de poppen aan het dansen. In de eerste balletscholen werden noodgedwongen oefeningen ontworpen die het verschil in fysieke kracht van de mannen en vrouwen accentueerden. Vrouwen legden zich er vooral op toe hun lichtheid en snelheid te accentueren. De belangrijkste stoorzender in de vooralsnog evenwaardige presentatie van mannen en vrouwen in een achttiende-eeuws ballet werd de spitz. De verharde teenpunt van de balletschoen, die rond 1800 werd uitgevonden, deed de balletvrouwen letterlijk op hun teenpunten belanden. Met deze ontdekking ontstond een reeks van bewegingstechnische uitvindingen. Het balanceren vergde een enorme krachtsinspanning en gevoel voor evenwicht, maar creëerde wel het theatraal uit te buiten effect dat zij de zwaartekracht overwonnen hadden. Omdat de ballerina's na 1800 konden doen geloven dat zij zweefden, werden zij al snel vliegende verschijningen die de hoofden en harten van ronddolende prinsen, poëten en piraten in romantic agony konden brengen.
De vrouwen in ballet werden bijgevolg hersenschimmen, uit het graf herrezenen, idolen, engelen, slaapwandelaarsters, die zich even letterlijk als figuurlijk in een waas van hun mystique feminine konden presenteren. Mannen, niet alleen sterker maar ook zwaarder in hun gewichtsverplaatsing, moesten het tegen hun etherische lichtgewicht kunstjes afleggen. Sterker nog, het imago van hun mannelijkheid werd geheel ten dienste van het baletteske zweven gesteld. Balletdansers kregen in hun typecasting weliswaar de rol van een zwaarbeproefde heteroseksuele minnaar voorgeschreven, maar zij werden ter meerdere glorie van de ballerina wel in technisch-praktische zin tot porteur, steunpilaar of derde standbeen gedegradeerd. De vrouw werd hoe dan ook de spil waar het negentiende-eeuwse ballet om draaide. Voor de man was alleen nog een enkele solo om zijn virtuositeit te showen weggelegd, maar in zijn dramatische actie werd hij zo goed als volledig door de onaantastbaarheid van de vrouw gedicteerd. Dat gebeurde althans in West-Europa, want in het bewaken van de viriliteit van de balletdanser onderscheidde de balletcultuur onder de Romanovs zich van die onder de Bourbons. De oorzaak daarvan wordt vooral in de invloedrijke Russische dansfolklore gezocht, waarin de vrouwen als gedienstige dribbelaarsters en de mannen als blikvangende hoogspringers waren gecultiveerd.
In twee eeuwen tijd waren in het Westeuropese ballet de machtsverhoudingen tussen de seksen dus omgedraaid. Ballet was niet meer een vorm tot lering ende vermaak van heren onder elkaar, waaraan vrouwen alleen mondjesmaat of in aparte scènes mochten deelnemen. Ballet werd een vorm van idolatrie van de reine, onschuldige vrouw, die de mannen op aarde nooit aan hun trekken kon laten komen. Haar castrerende houding bepaalde grotendeels het heldendom, de opofferingsgezindheid en edelmoedigheid van de op het toneel aanwezige mannen.
Met de hegemonie van de ballerina verdween voor de mannelijke balletdanser het statusbevestigende karakter van zijn kunnen. In de loop van de achttiende eeuw, toen de professionalisering van deze podiumkunst op gang kwam, begon hun exodus uit de balletscholen en hoewel die eeuw nog dansers van