| |
| |
| |
Manon Uphoff
Het potje
Het aardewerken potje lag in een fluwelen doek gewikkeld onder haar kleding in de linnenkast. Steeds als de vrouw iets uit de kast nodig had, droeg ze er zorg voor de doek niet onnodig aan te raken. Maar er waren ook dagen dat ze de donkere bundel voorzichtig uitgroef, de punten losknoopte: oost, west, noord, zuid en het bruine potje in het midden van de tafel plaatste. Troebele dagen, waarop ze alle ramen van haar appartement opende en de zeepschuimlucht van de fabrieken langs de kade opsnoof. Soms benauwde het haar dat het potje - zelfs als zij zich omdraaide en het de rug toekeerde - niet verdween. Dit was in de periode dat zij worstelde met de vraag of het zien het weten voorafging of dat het de kennis was die de ogen in staat stelden waar te nemen en een appel van een peer te onderscheiden. Ze liep terug naar de tafel, verwijderde het dekseltje van het potje en keek. De formaldehydevloeistof had zich een weg gevreten en donkere randen achtergelaten. In het midden dobberde het witgrijze, het lichaamloze. De vrouw had geleerd in het potje en het water te kijken zonder dat wat ze zag een naam te geven.
De ruimte in hun wagon was niet hoekig, maar gerond als een buis, met groenige ramen die zijn gezicht reflecteerden, zodat ze - hoe ze ook van de Chinees probeerde weg te kijken - steeds opnieuw zijn gezicht zag. Zijn reisgenoot was een schrale, oude man met een huid die zorgvuldig gerimpeld en geplisseerd leek, alsof hij niet van vlees en bloed was, maar gevouwen uit dun en transparant papier. Hij bewoog nauwelijks. Het grootste deel van de tijd lag hij in een krampachtige, verstijfde houding, zijn benen recht naast elkaar, de knieën naar binnen gedraaid en zijn linkerhand in de gleuf tussen rugleuning en zitting, alsof hij zichzelf voor een val wilde behoeden door zich vast te steken. Met regelmaat trok er een kramp door hem heen, een huivering die bij de tenen begon en eindigde in de schouders, alsof hij volstroomde met koud water en er druppels rijp op
| |
| |
zijn aderen werden afgezet. Soms kreunde hij en keek met een verbeten trek om de mond naar de jongere man, voor wie het reizen zoveel comfortabeler was. Zijn leeftijd was moeilijk te schatten. Hij kon zeventig maar ook tegen de honderd zijn. Uit zijn hemd met te wijde halsopening stak zijn nek als een wankele steel omhoog, richting sleutelbeenderen eerder versmallend dan verbredend, alsof er ergens onder het hemd een koord zat dat onzichtbaar kon worden aangetrokken en de punten van zijn aan de onderkant geel verkleurde grijze haren staken scherp af tegen het zwart van zijn jasje.
Het was onmogelijk te zeggen of hij sliep, de oude man. Achter het dunne vlies bewogen zijn oogbollen met een snelheid die de vrouw de indruk gaf dat hij er dwars doorheen kon kijken. Ze was er zeker van dat hij alles waarnam. De coupé. Het grijsgeworden groen van de met ribfluweel beklede zitplaatsen. De stoffige ramen. De rekken waarop de koffers lagen. Het asemmertje dat door de jongere man met regelmaat geopend werd om er de schillen van het fruit in te werpen, fruit dat hij de oude man in partjes aanbood.
Hij voerde zijn reisgenoot alsof hij een vogel was. Met duim en wijsvinger duwde hij de lippen uit elkaar en legde de stukjes sinaasappel, appel en mango achter op de tong, gaf ze een tikje, zodat de oude man niets anders kon doen dan de mond wijd openen en slikken tegen wil en dank.
‘Neemt u me niet kwalijk,’ zei hij, na een lange, zangerige dialoog waarin zijn woorden steeds tegen die van de oude man leken aan te botsen. ‘Mijn vader spreekt alleen Chinees.’
Zolang als ze de coupé al deelden, had hij vermeden haar rechtstreeks aan te kijken, maar ze zag hem toch in de bollende ruit, waarin zijn gezicht als in het wateroppervlak van een ondiep bassin werd opgevangen en weerkaatst, rond, groenig en licht uitvergroot. Ze hadden nog niet veel gepraat. Hij had gevraagd wat het doel van haar reis was, en ze had hem verteld dat ze journaliste was, dat ze net een reportage had afgerond en terugkeerde naar Nederland. Hij had geglimlacht en gezegd dat hij ook terugkeerde naar Nederland, waarop de oude man begon te murmelen en te sputteren en met zijn hoofd schudde, zodat het leek of hij alles had verstaan en het wilde ontkennen. Hij klemde zijn hand om de pols van de zoon, alsof hij rechtop wilde gaan zitten, maar ging met zoveel gewicht aan de zoon hangen dat deze vooroverhelde.
De vrouw kreeg een flits van een beeld terug, een film van een maand geleden waarin twee homoseksuele mannen elkaar honderden meters lang achterna hadden gezeten door het gangenstelsel
| |
| |
van de Parijse metro. Ze herinnerde zich de eindeloze stroom van zachtgroene tegeltjes waarlangs de beide mannen renden. Uiteindelijk stonden ze hijgend stil en lieten zich op de grond zakken. Het laatste beeld in de film was dat van de oudere man die zich over de jongere boog, zijn rug naar het publiek toekeerde en zijn hand op het hoofd van de jongen drukte, ermee door het haar woelde en hem als het ware voor het oog van de kijker afschermde en opeiste voor zichzelf.
Ze moest geslapen hebben, gedommeld. Het landschap buiten was veranderd. Heuvels hadden plaatsgemaakt voor vlaktes. De huisjes met rode daken waren ingewisseld voor strakke wooncomplexen die geen enkele diepte vertoonden, maar leken op ponskaarten die her en der in de aarde waren gestoken, met uitgestanste ramen om naar buiten te kunnen kijken en de trein te zien, die metalen buis die langsschoof, met de lichamen binnenin, de bezittingen binnenin, zonder het landschap te beschadigen of het wezenlijk te raken. De armetierige bomen die opdoemden langs de spoorlijn bogen gemakzuchtig in de wind.
Ze had kramp in haar kuit, strekte haar been, raakte per ongeluk de voet van de jonge man. Hij trok zijn voet niet terug.
‘Pardon,’ zei ze.
Tegenover haar lag de oude man, zijn linkerhand in de spleet tussen leuning en zitting gestoken, zijn knieën een beetje opgetrokken. Hij sliep niet. Zijn ogen schoten driftig door de coupé, alsof hij op zoek was naar een vast punt en nerveus werd van het landschap dat hij vanuit zijn ooghoeken in strepen van grijs, groen en bruin langs de ramen kon zien trekken. De vrouw zag weinig verwantschap in de gezichten van de oude en de jonge man, toch leken zij op elkaar, alsof het niet de gelaatstrekken op zichzelf waren die zich herhaalden, maar de manier van kijken, de scheve stand van het hoofd. Nu en dan sloot de oude man zijn ogen. Ze waren zo diep verzonken in een bedding van rimpels dat het openen ervan een duidelijk waarneembare inspanning van de gezichtsspieren vroeg. Iedere hernieuwde zichtbaarheid van het tranerig oogwit en de wijde, donkere pupillen leek haar puur te danken aan de wilskracht van de man, een wilskracht die het lichamelijk vermogen vooruit ging. Nu en dan stak hij zijn hand op, woof ermee, liet hem zwaar terugvallen in zijn schoot.
‘Mijn vader lijdt aan glaucoom,’ zei de zoon, nadat de oude man haar een tijdlang bijzonder glazig en indringend had aangestaard en ze had gevoeld hoe zijn wantrouwen en afkeer haar hele lichaam doortrok, zodat ze nauwelijks nog bewegen durfde. Dat was toen de
| |
| |
Amerikanen al bij hen zaten en de rust en de betrekkelijke vredigheid van hun metalen wereldje ruw werd verstoord door de abrupte bewegingen en korte, heftige gilletjes van de Amerikaanse en haar man. Met het air van pioniers waren ze de coupé binnengestormd, de Amerikaan in een zwart-wit geblokte broek waardoor zijn achterwerk een reusachtig dambord leek en het de vrouw duizelde voor de ogen, zijn echtgenote met tassen en koffers en een enorme papieren zak waaruit een deeg- en suikerlucht opsteeg. Ze gingen zitten, schoven met hun achterste over de bekleding, wreven hem in en maakten de stof warm. Met regelmaat stak de Amerikaanse haar vlezige arm in de bruine zak (waarbij deze wegzakte tot aan de oksel) en grabbelde alsof ze een arts was die een baby in stuitligging probeerde te keren. Ze kauwde op haar donut met een hartstocht die zowel respect als afschuw afdwong. De oude man steunde onderwijl op zijn elleboog en spuugde zijn sinaasappelpitten voor de voeten van de Amerikaanse op de grond.
‘I'm sorry,’ zei de zoon verontschuldigend.
De Amerikaanse lachte liefjes. Er zat suikerkruim op haar vierkante kin. De vrouw had moeten terugdenken aan een rapport dat zij in het begin van haar studietijd had gelezen. Vrouwen maken zich kleiner in de openbare ruimte. In zalen zoeken zij de stoelen bij de wanden en houden hun armen dicht bij hun lichaam. Maar de Amerikaanse schoof met haar in terlenka gestoken achterwerk over de zitting heen en weer alsof ze een vloer aan het vegen was, en graaide naar een nieuwe donut.
Zo gaat het, dacht de vrouw. Seconden van donuts kauwen worden minuten van donuts kauwen en minuten worden uren, en het dunne gaas dat voor het paradijs hangt, wordt met elke hap verscheurd. Zowel zij als de Chinees moesten voelen hoe sommige mensen ruimte nemen, waar anderen wachten tot zij ruimte toegewezen krijgen.
Terwijl de Amerikanen in geuren en kleuren verslag deden van een afschuwelijk busongeluk, ‘a terrible accident’, gleed de trein een tunnel in. Even was er geen bodem en geen plafond en tuimelden zij als losse objecten door het zwart. De vrouw vroeg zich af of ze hem zou raken, de jongere man, wanneer ze haar armen zou strekken, en zou hij begrijpen dat het haar handen waren en niet die van de Amerikaanse? Maar misschien is er geen verschil, bedacht ze, misschien is mijn aanraking niet wezenlijk anders dan die van haar.
‘So,’ snerpte de stem van de Amerikaanse door de coupé. ‘What are you going to do in Holland?’
De Chinees antwoordde dat hij er woonde. Dat hij er een hotel
| |
| |
had. De vader zou bij hem blijven. ‘He has very weak health,’ zei hij. ‘Very weak.’
De Amerikaanse knikte begrijpend. ‘Is he rheumatic?’ vroeg ze, en voegde eraan toe dat Nederland, voor zover zij het begrepen had, geen goed land was voor mensen met reuma.
‘Because of the water,’ zei ze. ‘They are like fish.’ Ze boog zich voorover en strekte haar hand uit naar de oude man, die leek weg te doezelen en nu en dan een beetje heen en weer schudde of met een been schokte. Op het moment dat de vingers van de Amerikaanse zijn borst beroerden, schoot de oude man overeind, alsof hij door haar geprikt werd. Beverig priemde hij met zijn wijsvinger in de richting van haar borst en begon te schreeuwen, hees en huilerig, terwijl de huid van zijn slappe wangen trilde, en het katoenen hemd om zijn hals draaide.
‘What's the matter?’ vroeg de Amerikaanse, maar toen de oude man doorging met schreeuwen, grabbelde ze gehaast haar bezittingen bijeen en riep haar man. Geagiteerd verlieten ze de coupé en stormden luidruchtig een andere binnen.
‘Gawd!’ hoorde de vrouw haar zeggen. ‘I only wanted to offer him a donut.’
De zoon nam de hand van de vader in de zijne en duwde hem behoedzaam achterover, onder het maken van kalmerende geluidjes, maar de oude man bleef draaien en zuchten.
Zij had, toen de rust was weergekeerd, met enige voorzichtigheid gevraagd waarom de man zo reageerde en de zoon had geantwoord dat hij bang was, bang om zijn land te verlaten, bang om de trein in te gaan, bang om te slapen, bang om wakker te blijven.
Ze had gevraagd of er geen familie in China was waar de vader bij kon blijven. Oude mensen, zei ze, hadden er wel vaker moeite mee van woonplek te veranderen, ze had dat vaker gezien.
Zij herinnerde zich hoe de zoon haar aangekeken had, de eigenaardige glans in zijn ogen.
‘Er is geen familie,’ had hij gezegd, en ze had zich gehaast op te merken dat het in dat geval goed was voor een vader dicht bij zijn zoon te zijn. En toen had de Chinees haar met enige bitterheid in zijn stem uitgelegd dat zijn vader niet door het bloed, maar door het woord met hem verbonden was. ‘Ik ben zijn adoptiefzoon,’ zei hij. ‘Mijn vader is een eunuch.’
Uit de coupé waarin de Amerikanen beledigd hun intrek hadden genomen, steeg een daverend gelach op. ‘Terrible,’ hoorde ze de Amerikaanse zeggen. ‘A terrible accident.’
Ze keek naar de oude man. Hij sliep, sluimerde, doezelde. Zijn
| |
| |
borst ging zachtjes op en neer, en ze hoorde zijn ademhaling en een hijgen dat diep van binnen kwam.
‘Hij zegt dat hij gezongen heeft toen het gebeurde,’ zei de zoon. ‘En dat ze de wond met aarde hebben geblust.’
De vrouw had opnieuw zijn reflectie opgevangen in het raam, en via het raam naar hem teruggekeken. Ze probeerde het zich voor te stellen en luisterde aandachtig. De Chinees vertelde haar, langzaam en nadrukkelijk, dat zijn vader hem als zoon had uitgekozen en bij zijn familie had weggekocht, zoals hij ooit zelf ook was uitgekozen en weggekocht.
‘Eunuch zijn was een eer,’ zei de zoon. ‘Ik was trots dat hij mijn vader werd.’
Ze had rechtop gezeten, klaarwakker, maar hij had er niets meer aan toegevoegd. Zweeg, zodat de vrouw zich na een tijdje afvroeg of hij het werkelijk gezegd had: ‘Mijn vader is een eunuch,’ want er werden in het leven door zoveel mensen dingen uitgesproken die later, zo verzekerde men, niet echt uitgesproken bleken en vaak was je alleen maar bezig uit te zoeken welk woord in welk gesprek van belang was geweest en waar het zwaartepunt aan betekenissen had gelegen.
De Chinees had een sinaasappel uit een tas genomen, op de palm rondgedraaid en de schil losgekneed. Met een mesje sneed hij de vrucht aan partjes. Zelf doezelde ze een beetje weg. De twee mannen vervaagden, werden wazig, liepen in elkaar over. Ze dacht aan de op handen zijnde verkoop van haar huis en de intrek in het appartement aan de Nassaukade, en hoe groot en wezenloos een huis werd als een van de bewoners zijn liefde en lijfelijke aanwezigheid introk en verdween en dat het eigenlijk niet zo mocht gaan dat de dingen waaraan het oog zich hechtte, zich onttrokken aan dit oog en hun eigen bestaan gingen leiden.
's Nachts was ze wakker geworden van de indringende en zeer nabije stem van de Chinees. Hij had zijn mond dicht bij haar oor, maar raakte haar niet aan. Hij rook vaag naar het fruit dat hij geschild had, en naar iets anders dat ze niet thuis kon brengen, maar dat een beetje zurig was, en niet aangenaam.
‘Alstublieft,’ zei hij, met een stem die des te indringender was naarmate hij zachter sprak. ‘Zou u me willen helpen?’
Ze knikte, half in slaap, en had een haastig en snel voorbijvliedend beeld van een gebukte man met natte aarde rond zijn lippen.
Het was heel donker in de coupé. De tassen en koffers en de lichamen van haarzelf, de Chinees en de oude man hadden eenzelfde
| |
| |
compactheid gekregen, waren even grijzig en zwaar. Het rolgordijntje voor de ramen was neergelaten. Ze draaide het omhoog en zag erachter eenzelfde donkerte. De Chinees vroeg haar of ze tissues had en een handdoek en zeep. Toen pas drong het tot haar door dat de zurige, weeïge lucht niet van hem, maar van de oude man afkomstig was. Ze deed een stap naar voren, greep haar koffer van het rek en zocht naar wat hij haar gevraagd had, maar wat een handdoek had moeten zijn, was een van haar witte t-shirts. Uiteindelijk vond ze een handdoek op de bodem, zacht en rul, met blauwbestikte randen. De Chinees nam hem aan zonder om te kijken. Hij trok het laken omhoog, dat hij uren eerder met zorg om het lichaam van zijn vader, de eunuch, had gewikkeld. De oude man bewoog nauwelijks en gaf de indruk gestorven te zijn. Gestorven en opgebaard, met een wit gezicht en witte haren en broze ledematen.
Ze was dichterbij gekomen en had de kleine tepels gezien en het met blauw dooraderde huid omspande rooster van de ribben. Ze had gedacht dat hij sliep, want zijn ogen waren nog steeds gesloten, maar toen ze bukte om zijn arm te bevrijden, die nog steeds in die vreemde draaiing met de hand in de spleet tussen leuning en zitting stak, opende hij onverwacht de ogen en keek door haar heen met een messcherpe zuiverheid. Er kwam een jankerig geluid uit zijn keel en zijn lippen begonnen te trillen. Toen had de zoon haar verzocht de coupé te verlaten. Hij had een natte handdoek nodig, zei hij, aan de punten ingesmeerd met zeep. Een natte handdoek en nog wat tissues.
Ze was naar buiten gegaan, het smalle gangpad af, de toiletten in.
Terug bij de coupé had ze zachtjes op de deur geklopt en - eenmaal binnen - een glimp opgevangen van een naakte buik en de voorzichtige overgang naar benen.
Later, veel later, het was tegen de ochtend geweest, maar in de coupé hing een schemerig halfduister, vroeg de Chinees haar opnieuw of ze hem wilde helpen. Ze waren nu bijna bij hun station, zei hij, en de vader was diep in slaap. Hij wilde hem niet wekken, maar naar buiten dragen. Zou zij de koffers willen nemen en op het perron willen zetten?
Het was te lang geleden misschien, en de tocht, de opgeslotenheid in die stoffige trein, en het verhaal van de Chinees hadden haar waarnemingen gekleurd. Ze had gezien hoe de zoon zijn armen als een ring om het smalle middel van de vader had geklemd. Hoe hij de oude man, zonder hem helemaal te wekken, naar buiten had gedra- | |
| |
gen, het kille perron op, terwijl zij hem volgde en de koffers droeg.
Ze had niet geweten wat te zeggen, omdat er geen woord was om de intimiteit van die nacht samen te vatten en had volstaan met een eenvoudig ‘dag’, zich haastig omgekeerd.
In de coupé hing nog steeds een zurige lucht.
Het was toen ze ging zitten en het bruine aardewerken potje in de spleet tussen leuning en zitting zag steken, dat ze, terwijl de trein zich alweer langzaam in beweging zette, dat afgrijselijke, door merg en been gaande schreeuwen had gehoord. Ze keek door het groenige glas naar buiten. Het was nog schemerig en het koele, neonachtige licht binnen in de overkapte stationshal verlichtte maar een streepje van het perron, maar zelfs in dit schaarse licht had ze duidelijk de twee kleiner wordende figuurtjes gezien, en gemeend waar te nemen dat de kracht waarmee de eunuch zich richting trein wilde begeven, precies maar dan ook precies gelijk was aan de kracht waarmee de ander hem tegenhield.
De vrouw herinnerde zich een in oranje gloed gehulde scène uit een film van Bernardo Bertolucci. Een scène waarin de eunuchen zich met spoed hadden moeten opmaken voor vertrek uit de Verboden Stad, de stad waar de vrouwen veilig waren. Het was haar toentertijd nauwelijks opgevallen. Ze had zich laten bedwelmen door de kleuren, de geluiden, het massale van de film, maar de dag dat zij het potje van de oude man had gevonden, brak het beeld door met een scherpte alsof ze naast toeschouwer ook figurant was geweest, en hen van nabij had kunnen waarnemen.
Met geen woord hadden de mannen er onder elkaar over gesproken. Stilzwijgend hadden zij zich klaargemaakt. Toch was er in deze laatste uren, waarin alles dat tot hun normale omgeving had behoord, door hen abrupt en definitief moest worden achtergelaten, geen eunuch geweest, geen onder de honderden, die het waagde de stad te verlaten zonder het afgesloten bruine, aardewerken potje teder in een doek te wikkelen en met zich mee te voeren.
|
|