De Gids. Jaargang 159
(1996)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 929]
| |
Wim Hottentot
| |
[pagina 930]
| |
de machtelozen zich maar hadden te schikken. Dat gold op alle maatschappelijke niveaus en dat veroorzaakte soms bloedige conflicten. In de eerste eeuw voor Christus hadden aanvankelijk de traditionele regentenfamilies (‘clans’) van de senatorenklasse in soms hevige onderlinge concurrentie de politieke macht in handen. Met de komst van het keizerrijk, na de overwinning van Octavianus (de latere keizer Augustus) op Caesars moordenaars, werden de senatoren steeds meer tot jaknikkers gereduceerd. De oligarchie werd een monarchie: op Augustus (27 voor Chr. - 14 na Chr.) volgden Tiberius (14-37), Caligula (37-41), Claudius (41-54), Nero (54-68) en de zogenaamde Flavische keizers: Vespasianus (69-79), Titus (79-81) en Domitianus (81-96 na Chr.). De macht verschoof naar het hof (dat uiteraard het leger beheerste) en ook de senaatsaristocratie had zich vaak maar te schikken, net als alle anderen. Soms deed men dat niet en dan werden er keizers vermoord (Caligula, Nero, Domitianus), ook door de eigen manschappen, en senatoren omgebracht of tot zelfmoord gedwongen. In de kleinere steden van het Romeinse rijk, de municipia, waren en bleven de lokale elites de baas en was de directe invloed van het keizerlijk hof beperkt. Al waren de senatoren dan ondergeschikten van de keizer geworden, op hun beurt waren ze toch nog altijd de machtigen tegenover hun minderen: hun cliënten wier patronus (beschermer) ze waren en die met een zekere regelmaat hun opwachting moesten komen maken tijdens de salutatio, het verplichte handjeschudden vroeg in de morgen. Hoe meer cliënten, des te hoger iemands aanzien. Dat aanzien (dignitas) gold als een voorwaarde voor maatschappelijk succes, waardoor dat fenomeen tevens het eigenbeeld van de elite bepaalde. De salutatio was een mannenaangelegenheid, vrouwen en kinderen waren daar ongewenst. Men kan stellen dat daar de pikorde ostentatief werd bevestigd. De salutatio was niet typisch voor senatoren, alle (invloed)rijke mannen hielden regelmatig zo'n zitting, ook buiten de hoofdstad. Zeker in de keizertijd werd dat door die cliënten als een vernedering ervaren en het ligt voor de hand dat die hun frustraties weer afreageerden op hun minderen: hun slaven, hun vrijgelatenen en hun eventuele vrouw en kinderen! Want op het laagste niveau van de samenleving was het aantal machtelozen natuurlijk vrijwel onbeperkt: Rome was een slavenmaatschappij en de kleinste leefeenheid, de domus, werd in principe net zo bestuurd als de Republiek of het Rijk, autoritair dus en als privé-bezit van de baas. Misschien is het eerder andersom en werden Republiek en Rijk als de domus der machtigen bestuurd: er is in ieder geval opgemerkt dat de censor morum, de iedere vijf jaar in duofunctie gekozen functionaris die onwaardigen uit de Senaat en de Ridderschap moest verwijderen, als het ware de pater familias van de staat was. In de microkosmos van de familie was het mannelijk hoofd, die pater familias, bekleed met een vrijwel absolute macht, de patria potestas. Ook zonen die getrouwd waren, niet in het vaderhuis woonden en een officieel ambt bekleedden, vielen, zolang hun vader nog leefde, onder de patria potestas. Daardoor konden ze bijvoorbeeld officieel geen eigen bezit hebben. Zo waren ze de iure vaak financieel van hun vader afhankelijk, die ook iemand van buiten de directe verwanten als erfgenaam kon aanwijzen. Dat alles zal niet bijgedragen hebben aan ontspannen familieverhoudingen en al helemaal niet aan een evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling van jonge en ambitieuze mannen. Gevallen van vadermoord kwamen zeker voor en ze golden, zoals men in een patriarchale samenleving verwachten kan, als bij uitstek verwerpelijk. De derderangs auteur Valerius Maximus, die onder keizer Tiberius zijn Gedenkwaardige Daden en Woorden publiceerde, heeft in Boek vijf een aantal hoofdstukken over strenge vaders en verdorven zonen. Hoofdstuk negen heet ‘Toegevendheid van vaders jegens zonen die onder verdenking [van een misdrijf] stonden’. De verdenkingen betreffen bijvoor- | |
[pagina 931]
| |
beeld (éénmaal) incest met een stiefmoeder en enkele malen plannen of pogingen tot vadermoord. Valerius is als gezegd een derderangs schrijver, maar juist daarom waarschijnlijk representatief voor wat ‘men’ zoal mooi of opvoedend vond. Hij geeft eerst een aantal exempla van toegevendheid van beroemde vaders. Dan volgt het verhaal over een onbekende vader die had vernomen dat zijn zoon met vadermoordplannen rondliep. Papa neemt eerst zijn vrouw apart en smeekt haar om eventueel op te biechten dat de jongen een ondergeschoven kind is, want hij kan zich niet voorstellen dat zijn eigen vlees en bloed zoiets zou kunnen beramen. Mama ontkent onder ede en papa neemt de jongeman mee naar een eenzaam bos. Hij drukt hem daar een zwaard in de handen en zegt hem toe te slaan. Zoonlief bedenkt zich op stel en sprong en spreekt de gedenkwaardige woorden: ‘Vader, ik vraag maar één ding. Laat mijn liefde u niet minder dierbaar zijn omdat zij uit berouw geboren is.’ Eind goed, al goed. De vader onderneemt namelijk verder niets, al had hij krachtens zijn patria potestas zijn zoon ter dood kunnen laten brengen. Aan dit stichtelijk verhaal kunnen we overigens ook goed aflezen dat er vaak een verschil tussen theorie en praktijk bestond. Het absolute vaderlijk gezag werd natuurlijk lang niet altijd naar de letter van het recht toegepast. De conservatieve historicus Livius (ca. 60 voor Chr. - ca 15 na Chr.) meent zelfs dat in zijn tijd het ouderlijk gezag niet veel meer om het lijf heeft. Dat lijkt een beetje de mening van de typische Romeinse laudator temporis acti. Misschien spreekt de filosoof Seneca (ca. 0 - 65 na Chr.) een melancholiek makende waarheid uit, als hij zegt: ‘Wanneer de jaren ons wat verstand brengen en we beginnen te beseffen dat we juist om die reden van onze ouders moeten houden, waarom we niet van ze hielden, namelijk om hun adviezen, hun strengheid en hun nauwlettend toezicht op onze wilde jeugdjaren, dan worden ze ons afgepakt. Weinig ouders leven lang genoeg om de vruchten van hun inspanning te oogsten’ (De Beneficiis 5.5.2). Seneca spreekt van ‘ouders’ en ook uit andere bronnen weten we zeker dat de moeders vaak een leidende rol vervulden bij de opvoeding van hun kinderen, al was het maar omdat de vaders veel uithuizig waren. Diezelfde Seneca zegt ergens anders dan weer wél dat die rol niet altijd even positief was, omdat de moeders veel te toegeeflijk waren en zich vaak verzetten tegen de strengheid van de vaders! Er was (naast het systeem van de patria potestas) nog een tweede reden waarom veel (jonge) mannen minder onafhankelijk waren dan men zou verwachten: juist omdat de domus, zeg maar de clan, zo belangrijk was in de Romeinse sociale verhoudingen, weigerden in de klassieke tijd veel vrouwen (vooral onder druk van hun vaders of voogden, zou ik denken) een zogenaamd manus-huwelijk aan te gaan. Dat manus-huwelijk was grofweg een huwelijk in gemeenschap van goederen, waardoor vrouwen onder de macht van hun echtgenoot (en soms dus van diens vader) vielen, volledig afhankelijk waren en geen eigen bezit konden hebben. Dat laatste was - anders dan in veel andere samenlevingen uit het verleden - in Rome aan een vrouw onder bepaalde voorwaarden wél toegestaan. Weliswaar bleef de vrouw die het manus-huwelijk weigerde dan uiteraard in patria potestate, maar als haar vader al dood was of later stierf, dan kon ze, mits ouder dan vijfentwintig jaar, over haar eigen geld beschikken en bijvoorbeeld zonder al te veel moeilijkheden scheiden. Daar stond tegenover dat eventuele kinderen altijd bij de vader bleven. Romeinse vrouwen uit de hogere klasse (want daar heb ik het natuurlijk over) waren dus enigszins vrij en geëmancipeerd, al moeten we hun positie niet idealiseren, want Rome bleef een autoritaire samenleving. Hun vaders hadden meestal hun huwelijken gearrangeerd, vaak om economische, soms om politieke redenen. Het betreft hier eigenlijk een soort vrouwenhandel: ‘It is the use of women as exchangeable, perhaps symbolic property for the primary purpose of cementing the | |
[pagina 932]
| |
bonds of men with men.’Ga naar eind2. Bij echtscheiding moest de bruidsschat dan ook in beginsel worden teruggegeven, tenzij de vrouw echtbreuk had gepleegd. Dan mocht de man een deel houden als schadevergoeding voor eerverlies. Het doel van het huwelijk was het baren van wettige kinderen. Als er liefde of genegenheid tussen man en vrouw ontstond, was dat mooi en goed, maar dat was niet het uitgangspunt voor de transactie.Ga naar eind3. Om te verhinderen dat er buitenechtelijke kinderen werden geboren, mochten vrouwen geen seks voor, naast of buiten het huwelijk hebben. Mannen wel, maar níet met eerbiedwaardige vrije vrouwen en meisjes, hoogstens met sociaal minderen (slavinnen, vrijgelatenen en prostituées). Fatsoenlijke vrije vrouwen werden in het openbaar altijd begeleid, zodat het heel moeilijk was voor een jonge Romein om spontaan met een ‘net’ meisje in contact te komen. Bovendien werden ook aan hem allerlei ge- en verboden opgelegd en heerste er grote sociale controle. Ook dat kan niet echt bevorderlijk zijn geweest voor een evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling. Er zijn wel wat aanwijzingen dat voorname Romeinen tegenover hun mogelijke huwelijkspartners een grote preutsheid aan den dag legden, wellicht het gevolg van een geïnternaliseerde seksuele remming tegenover meisjes uit de eigen klasse, die als vrouw weliswaar anders, maar sociaal toch hetzelfde waren. De Griekse schrijver Plutarchus (ca. 50 - 120 na Chr.) vraagt zich in zijn Romeinse kwesties (§ 65) af waarom een Romeinse man zijn bruid in de huwelijksnacht voor het eerst in het donker bezit. Uit schaamte? Tegenover de hierboven al even vermelde vrouwen uit de lagere klassen hadden Romeinse mannen volgens onze bronnen geen remmingen. Wat voor eisen werden er nu eigenlijk aan een ‘normale’ Romeinse man gesteld? Spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen spiegelen per definitie de opinie van een hele samenleving. Wie in de Latijnse (spreek) woor-denboeken zoekt onder ‘man’ of ‘mannelijkheid’ (vir, virilitas en verwante begrippen, waarvan virtus, traditioneel met ‘(mannelijke) deugd’ vertaald, de belangrijkste is) vindt precies de clichés die hij verwacht: uitdrukkingen als ‘Wees een man’, ‘Laat zien dat je een man bent’, of minder assertief ‘Als je een man bent’, si vir es, zijn er bij tientallen te vinden.Ga naar eind4. Ze impliceren als kwalificatie voor het ‘man zijn’ steeds moed (non turpis est cicatrix quam virtus parit, ‘het litteken dat door virtus ontstond is niet lelijk’), kracht, volharding (non novit virtus calamitati cedere, ‘virtus kent geen wijken in de nood’), betrouwbaarheid, rationaliteit en besluitvaardigheid. Soms ook seksuele potentie of ervaring (Felix qui te faciet prima puella virum, ‘gelukkig het meisje dat jou als eerste tot man zal maken’, Martialis 8.46.8). Ze worden een enkele keer expliciet gezet tegenover ‘vrouw zijn’, waarvan de vooronderstellingen (‘pretexten’Ga naar eind5.) even clichématig zijn: passiviteit, emotionaliteit (de infirmitas muliebris animi, de ‘zwakte van het vrouwelijk gemoed’), onbetrouwbaarheid en wispelturigheid (varium et mutabile semper femina, ‘een veranderlijk en wisselvallig iets is altijd de vrouw’, Vergilius Aeneis 4.569), babbelzucht (non muta reperta ulla est mulier ullo in saeculo, ‘in geen enkele tijd is er ooit één enkele vrouw gevonden, die haar mond kon houden’) en belangstelling voor luxe, vertier en uiterlijkheden (mulier recte olet, ubi nihil olet, ‘een vrouw ruikt pas goed, als ze nergens naar ruikt’). Zoals te verwachten valt worden vrouwen die ‘mannelijke’ eigenschappen als durf, standvastigheid en assertiviteit ten toon spreiden geprezen, terwijl mannen om vermeende ‘vrouwelijke’ eigenschappen gekritiseerd en gediscrimineerd worden. In een redevoering waarin hij zich als een self-made man presenteert haalt een van de consuls van 107 voor Christus, de Popularis Gaius Marius, voor de Volksvergadering fel uit naar zijn tegenstanders uit de fractie van de oude adel, de Optimaten: ‘Ze vinden mij ordinair en mijn manier van leven onelegant, omdat ik niet zo precies weet hoe je een sjieke maaltijd klaarmaakt. Ook houd ik er geen en- | |
[pagina 933]
| |
kele huisacteur op na en geen kok die me meer kost dan de bedrijfsleider die mijn bezit beheert. Dat geef ik maar al te graag toe, burgers van Rome. Want van mijn vader en andere mannen die ik hoogacht heb ik altijd gehoord dat verfijning bij vrouwen hoort en hard werken bij mannen’ (munditias mulieribus, viris labores convenire, Sallustius, Oorlog tegen Iugurtha 85.40). Hier zien we al meteen hoe de tegenstelling mannelijk - verwijfd (want dat bedoelt Marius natuurlijk) in politieke en privé-conflicten geïnstrumentaliseerd wordt. Er zouden nog honderden andere voorbeelden te geven zijn: de tegenstander is eigenlijk helemaal geen échte man. Meestal kan die natuurlijk niet reageren, maar soms slaat hij met een jij-bak terug: wat je zegt ben je zelf. Mooi heb ik altijd de passage in Cicero's De Oratore (2.227) gevonden, waar het onderwerp ‘humor’ behandeld wordt. De spreker haalt het voorbeeld aan van een ex-consul Quintus Opimius, die ooit als jongeman in opspraak was geraakt. Tegen een zekere Decius, ‘die er nogal nichterig uitzag, maar het niet was’ (qui videretur mollior nec esset) zegt hij pesterig: ‘En jij, lieve Decilla? Wanneer kom je bij me langs met je spinrokken en je wol?’ Waarop Opimius lik op stuk krijgt: ‘Hemeltjelief, dat zou ik niet durven. Mijn moeder heeft me verboden met slechte vrouwen om te gaan.’ We zien dat de grap waarbij Willem Wilhelmina wordt ook niet bepaald van gisteren is. Ook hiervan zou ik tientallen andere voorbeelden kunnen geven. Ietsje boosaardiger gaat het toe in het beroemd-beruchte zestiende gedicht van Catullus:
'k Zal jullie neuken in je kont
'k zal jullie neuken in je mond!
Nicht Aurelius en flikker Furius.
Aurelius en Furius hadden op grond van wat gedichtjes van Catullus waar vele duizenden kussen worden gegeven geconcludeerd dat de dichter parum pudicus, ja male mas was, ‘niet bepaald fatsoenlijk’, ja ‘niet echt een man’. Catullus benadrukt dan het fictionele karakter van zijn gedichtjes en raadt zijn critici aan niet zijn leven en werk met elkaar te verwarren. Catullus schreef twee gedichten waarin duizenden kussen worden uitgedeeld, éénmaal aan de vrouw die hij Lesbia noemt (gedicht 5) en éénmaal aan een verder onduidelijke jongen Iuventius (gedicht 48). Dat laatste kan echter geen aanleiding zijn tot de beschuldiging van onmannelijkheid, zeker niet van de kant van Furius en Aurelius, zoals nog blijken zal. Het mag bekend worden verondersteld dat de knapenliefde in Rome gedurende de late Republiek en de vroege Keizertijd in het algemeenGa naar eind6. niet als onmannelijk gold: onmannelijk was alleen hij die zich seksueel (anaal of oraal) liet penetreren en daarmee de actieve seksrol die van een man verwacht werd opgaf. De man moest actief zijn, binnendringen, de vrouw was pati nata, geboren om passief te zijn. De man die muliebria patitur, ‘vrouwelijke dingen ondergaat’, was daarmee automatisch impudicus of impurus geworden, ‘onkuis’, bijna ‘onrein’. Een gevleugelde uitspraak bij Seneca de Oudere (begin jaartelling), die duidelijk aangeeft dat - net als bij vrouwen - ook bij mannen iemands sociale status bepalend was voor datgene wat geaccepteerd werd en wat niet, luidt: ‘Impudicitia is strafbaar ingeval van een vrij man, onvermijdelijk voor een slaaf en plicht voor een vrijgelatene.’ Seneca vertelt er overigens bij dat dankzij deze provocerende uitspraak van een beroemde redenaar het woord ‘plicht’ (officium) als dubbelzinnig werd ervaren. Er werden allerlei seksuele grappen mee gemaakt en ‘plichtsgetrouw’ (officiosus) betekende enige tijd ongeveer impudicus en obscaenus! Het verwijt van Furius en Aurelius over het bovengenoemde gedicht betreft niet Catullus' verliefdheid op een jongen, maar zijn totale ‘onmannelijke’ overgave aan zijn geliefde. Die overgave verwoordt Catullus ook in een aantal andere gedichten. De verliefde wordt de slaaf van zijn geliefde en zij zijn meesteres, zijn domina. Voor de Latijnse elegische liefdespoëzie (van Catullus, via Propertius en Tibullus naar | |
[pagina 934]
| |
Ovidius) geldt die domina zelfs als typisch. De elegische dichters geven provocatief de traditionele actieve mannenrol op en onderwerpen zich aan hun domina, die hen trouwens in het algemeen niet veel beter behandelt dan van een Romeinse slavenhoudster verwacht mag worden.Ga naar eind7. Maar die elegische dichters geven hun mannelijkheid natuurlijk alleen op papier prijs, en ook alleen maar aan hun domina, niet aan willekeurige mannelijke bekenden. Furius en Aurelius worden met anale en orale verkrachting bedreigd. Dan zullen ze merken dat de dichter een heuse man is! Het staat wel vast dat we deze bedreiging met een korrel zout moeten nemen en dat de twee eerste regels niet veel meer dan een verontwaardigd ‘Sodemieter op; flikker op’ tot uiting willen brengen, al speelt Catullus natuurlijk met de oorspronkelijke etymologie van de twee werkwoorden. Dergelijk woordspel geeft wel een mooie indicatie van de manier waarop mannen onder elkaar met elkaar omgingen. Furius en Aurelius komen bij Catullus wel vaker voor en steeds heeft althans deze lezer de indruk dat het om een wat moeizame mannenvriendschap gaat. Eén keer blijkt Furius de rivaal van de dichter te zijn in zijn gevoelens voor de al even genoemde jongen Iuventius (gedicht 24 en 25). Een andere keer is dat juist Aurelius (gedicht 15 en 21). Beide rivalen worden als armoedzaaiers en hongerlijders voorgesteld. Aurelius wordt in de twee genoemde gedichten opnieuw met een (symbolische, verbale) verkrachting bedreigd omdat hij des dichters geliefde wil pedicare, ‘(anaal) neuken’. Zo'n verkrachting was de straf die een bedrogen echtgenoot aan de betrapte echtbreker kon (laten) voltrekken. De dichter voelt zich wederom in zijn mannelijke eer aangetast en dreigt Aurelius met een traditionele straf voor echtbreuk, die symbolisch als het onderwerpen van een zwakkere kan worden geduid. Catullus vergelijkt zijn verhouding met Iuventius impliciet met een man-vrouwrelatie, maar dan wel een waarin hij de dominus blijft. Voor zover ik weet durft alleen de epigrammendichter Martialis ooit het woord dominus te gebruiken voor een geliefde knaap (12.66.8; 11.70.2). Daar is de analogie met de elegische domina dan compleet. Een opvallende Romeinse macho is ook de literaire uitbeelding van Priapus, de van oorsprong Kleinaziatische vruchtbaarheidsgod, die altijd met een stevige erectie wordt afgebeeld. In de ogen van ontwikkelde Romeinen was hij een licht gênante schertsfiguur, maar eenvoudige boeren en tuinders hadden op hun landje vaak een ruwhouten gemenied beeld van hem staan. Priapus' fallisch attribuut is niet zozeer vruchtbaarheidssymbool, maar eerder een zogenaamd apotropaeum, een machtssymbool dat boze krachten moet afweren. Er bestaat een interessante anonieme collectie van Carmina Priapea uit ongeveer 100 na Chr.Ga naar eind8. In die Priapea, die duidelijk door een gecultiveerde dichter zijn geschreven, is Priapus steeds de hoofdpersoon. Meestal houdt hij zogenaamd de wacht op een klein stukje land, waar hij vogels en dieven met zijn dreigend uiterlijk moet afschrikken. De anonieme dichter stelt het zo voor dat Priapus ook een kenner van al het erotische is - zo had hij ook al in een beroemd knapengedicht van Tibullus gefigureerd (1.4). Zijn ruwe uiterlijk spiegelt zich in zijn klare taal. Priapus is reuze trots op zijn geducht attribuut. Hij raakt er niet over uitgesproken. Hij is een seksuele veelvraat, die penetreert waar hij maar kan. Zijn seksualiteit is gewelddadig en gevoelloos en sommigen hebben dat als typisch voor de Romeinse man uit de tijd van Nero en de wrede Domitianus gezien. Ook hier weer seksuele dreigingen voor degene die wederrechtelijk het domein van de spreker binnendringen:
De vrouw of man of knaap die mij hier komt beroven
die moet met kut of kop of kont eraan geloven
(nr. 22).
Dat is de vaste straf voor diefstal uit Priapus' boomgaard: voor vrouw, man en knaap respectievelijk vaginale, orale en anale penetratie. Het epigram was in de eerste eeuw na Chr. een | |
[pagina 935]
| |
populair genre met een hoog spelkarakter. Priapus ironiseert zijn eigen preoccupaties regelmatig:
Als ganzedons zo licht, die nicht,
die steelt omdat mijn straf hem ligt.
Hij steelt maar, 'k knijp een oogje dicht
(nr. 64).
Je zou denken dat dit soort gedichten vooral in de kringen van (jonge) mannen onder elkaar populair was, maar Priapus en zijn dichter suggereren, als Gerard Reve avant la lettre, dat matronae, getrouwde vrouwen, hun grootste bewonderaarsters zijn:
‘Getrouwde vrouwen, ga hier ver vandaan:
u hoort mijn vuile taal niet te aanschouwen.’
Maar niks hoor: ik zie ze rechtstreeks hierheen gaan.
Ach ja, het zijn experts, getrouwde vrouwen
en zij zien ook een grote lul graag staan
(nr. 8).
Dit lijkt me echter een typisch staaltje van projectie van fallische fascinatie door de anonieme dichter, een verschijnsel dat ook bij de eerste-eeuwse Martialis aan te treffen is (3.68).
Het is tijd voor een enkele voorzichtige conclusie: degene die de huidige mediterrane samenlevingen een beetje kent kan het nauwelijks verbazen dat de klassiek-Romeinse man zijn mannelijkheid, al was het maar verbaal, en al was het maar voor de grap, regelmatig meende te moeten bewijzen. Een enkele dichter of intellectueel wilde zijn mannelijkheid nog wel eens provocatief opgeven, maar dan liever niet ‘in het echt’, alleen binnen de strikt literaire situatie. Het lijkt niet onaannemelijk dat een zekere, door de maatschappelijke omstandigheden gevoede, twijfel aan de eigen identiteit de motivatie achter het vrij frequente Romeinse ‘verbaal priapisme’ vormt.Ga naar eind9. Minderwaardigheidsgevoelens, die ontstonden door het besef dat men in menig opzicht niet kon voldoen aan de officiële ideologische ‘pre-text’,Ga naar eind10. werden gecompenseerd door provocerende verbale krachtpatserij. Geen nieuws dus, eigenlijk. |
|