weer verlangend naar enkele verfrommelde bankbiljetten uitgekeken werd.
In de amoureuze reputatie van Roland Holst is er niets van dat alles te vinden. Hij lijkt als minnaar nooit afgewezen te zijn en hij speelde zeker ook niet - zoals Multatuli - de rol van een soort erotische Albert Schweitzer, terwijl de liefde bij hem al helemaal niets met geld te maken had. Hij heeft ook op gevorderde leeftijd altijd de charme van de zojuist voor het eerst verliefd geworden jongeman behouden, over wie veel meisjes romantische notities in hun dagboeken schreven: ‘Oh Jany, Jany.’ Bij dat jeugdige imago paste het jarenlang rondvertelde verhaal dat hij ten slotte zijn haren maar grijs liet verven, om ook in zijn ouderdom nog enige geloofwaardigheid te behouden.
Tot de mythe die om Roland Holst ontstaan is, behoort bovendien dat hij zich zijn leven lang niet aan één geliefde heeft willen binden. Honderden, wellicht duizenden meisjes hebben stuk voor stuk een wel zeer speciale band met hem gehad, waarbij sommigen gevleid zullen zijn geweest bij de gedachte deel uit te maken van zo'n elegante cortège, terwijl anderen misschien nog wel de illusie hebben gekoesterd in het bijzonder uitverkoren te zijn, maar toch vroeg of laat zullen hebben ontdekt dat ze niet de enige favorieten in het serail waren. De onderzoeker die met het plan rondloopt een biografie van deze dichter te schrijven, wacht een amusante tocht langs de vaderlandse bejaardentehuizen.
Wie met de mythe rond Roland Holst voor ogen diens verzen gaat lezen, merkt al snel dat deze mythe weliswaar sterk gevoed werd door zijn poëzie, maar dat dit niet in alle opzichten het geval was. Als we bij een ladykiller aan glanzend zonlicht denken met daarin het zelfbewuste optreden van de geboren verleider en de snelle gebaren van iemand die in gedachten al weer op weg is naar zijn volgende afspraak, kunnen we constateren dat daarvan in de verzen van Roland Holst geen sprake is. De wereld die in deze gedichten verbeeld wordt, lijkt eerder te zijn gehuld in herfstige nevels, waar een beginnende regen ervoor zorgt dat de satijnen schouderbandjes slechts traag omlaagglijden. De dichter geeft daarbij blijk van een zekere aarzeling en ook van melancholie om wat ooit verloren zou kunnen gaan.
Maar die aarzeling en die melancholie zijn juist de motor van de aantrekkingskracht die er van de dichterlijke gestalte in deze verzen uitgaat. De dichter is kennelijk niet helemaal van deze wereld, hij heeft weet van een andere realiteit die voortdurend door zijn hoofd speelt en zijn dromen beheerst. Roland Holst heeft het in zijn gedichten over Elysium, het ‘eiland der beminden’, waar Helena's stem klinkt, die alleen hoorbaar is voor hen die op het vasteland bereid zijn naar haar lied te luisteren. Dit in tegenstelling tot de grote massa, die - verdoofd door het lawaai van de dagelijkse sensaties - elk besef van deze eeuwige roepstem verloren lijkt te hebben.
Dit beeld van Helena als symbool van zuiverheid en schoonheid, roepend op haar eiland der gelukzaligen, heeft een sterke visionaire kracht, zeker ook in de tijd waarin Roland Holst zijn eerste verzen publiceerde. Terwijl in die periode denkers van allerlei slag naar een zo egalitair mogelijke maatschappij streefden en de verschillen tussen de seksen wilden elimineren tot wat biologisch nog net haalbaar was, plaatste Roland Holst zijn geliefde Helena op een eiland, ver van het vasteland, om de afstand tussen haar en de maatschappij vrijwel onoverbrugbaar te maken.
Maar de uitstraling van dit visioen gaat verder, blijft niet beperkt tot de - in brede kring zo geliefde - discussies over de plaats die mannen en vrouwen in onze samenleving innemen. Met de in zijn verzen verbeelde visie op liefde en eeuwigheid keerde Roland Holst zich ook tegen de in die periode bestaande neiging de menselijke passies met een materialistische blik te meten en te denken dat alles vanuit de ratio verklaarbaar zou zijn. Zijn poëzie was daarmee een stil protest tegen het positivisti-