Frans W. Saris
Bongo
Een jaar nadat onze jongste zoon het huis uit ging is onze goeie oude Bongo vertrokken naar de eeuwige jachtvelden. Hij was zeventien jaar, een mooie grijze kater die samen met de kinderen in ons grote huis is opgegroeid. Hij werd ziek en opeens was hij weg. Nog weken later heb ik in de buurt gezocht. Ik vond het vervelend dat wij hem niet in onze eigen tuin hebben kunnen begraven, nadat hij bij ons zo oud is geworden. Op vakantie in Indonesië hebben wij toch nog afscheid van hem kunnen nemen.
In Jakarta waren Pien en ik langs R&S gegaan, de firma die in Indonesië zonnepanelen op de huizen plaatst. Daar hoorden we dat ze in Sulawesi bezig zijn gezondheidscentra in de jungle te voorzien van zonnecellen. Het leek ons aardig om enkele centra te bezoeken, want dan zie je plaatsen waar nooit toeristen komen. Bij aankomst in Manado stond er al iemand te wachten die ons zou begeleiden naar een paar desa's.
Om kwart voor negen zitten we opgevouwen in een minibusje van ons hotel naar het busstation in het noordwesten van Gorontalo. Daar stappen we over in een bus die drie keer zo groot is, maar vier keer zoveel mensen aan boord heeft. Samen met onze begeleider krijgen wij twee plaatsen aangewezen pal achter de chauffeur. Achter ons zitten complete families: opa, oma, vader, moeder, kinderen, kippen, allemaal op één bankje en de bagage op het dak. De bus rijdt drie uur over de ‘Trans-Sulawesi Highway’ van Gorontalo naar het westen, eerst langs een groot meer en daarna langs de kust met een azuurblauwe zee, witte zandstranden met palmbomen omringd. Buiten dus prachtige vergezichten, binnen in de bus kijken alle gezichten naar ons: Waar kom je vandaan? Hoe oud ben je? Hoeveel kinderen heb je? Hoe oud zijn ze? Wat is je beroep? Hoeveel verdien je? Tot grote verbazing, niet in het minst van haarzelf, begrijpt de hele bus de antwoorden die Pien in het Bahasa geeft. Minzaam vraagt ze mij of ik er wel tegen kan dat ik aanwezig ben bij een conversatie die zij voert en waar ik mij niet mee kan bemoeien, omdat het abracadabra voor me is. Nu weet ik hoe zij zich voelt wanneer ik met fysici praat.
Na drie uur over een bochtige maar goed geasfalteerde bergweg gaan we een hoogvlakte op en het binnenland in. Daar is de weg zo slecht dat wij stapvoets rijden, langs groene rijstvelden waartussen af en toe nog een paar palmbomen staan. De horizon wordt gevormd door een zwarte bergketen. Dan is er een bord: Selamat Datang (Welkom) Desa Bongo. De buschauffeur brengt iedereen thuis en neemt onderwijl op wie er straks mee terug wil rijden. Om één uur worden wij afgezet bij het Puskesmas Bongo, het gezondheidscentrum.
Er is een centrale ruimte met een paar behandelkamers, een apotheek en een kantoor. Dan zijn er drie woningen. Het huis van de dokter heeft vier zonnepanelen op het dak. Jonge artsen moeten de eerste drie jaar na hun afstuderen in de kampong werken en mogen zich pas daarna vrij vestigen. De huizen van de paramedische staf zijn gemakkelijk te herken-