| |
| |
| |
A.J. Dunning
Het lichaam een jungle
Het grootste vakantieoord ter wereld is Orlando, in het midden van Florida. Op drooggelegde moerassen is er door de Disney-organisatie een attractiepark aangelegd dat jaarlijks dertig miljoen bezoekers trekt, van heinde en ver. De filmstudio heeft pas zijn vijfhonderd miljoenste bezoeker ontvangen zodat op een dag ieder kind en zijn ouders de Disney-produkten, van tekenfilm tot stripboek en van video tot pretpark, in Californië, Florida of Parijs zal hebben gezien. Het thema van het pretpark is de kinderlijke fantasie; sprookjes, dierenverhalen, stripfiguren, reizen. Gevaren en ontdekkingen vormen de ingrediënten waarmee die fantasie gevoed wordt.
Voor het grotere kind, meestal ouder, wordt het aangename met het nuttige gecombineerd want in Orlando worden ook de wonderen van het heelal, het menselijk leven of de internationale cultuur getoond, niet puur als informatie maar als animatie, een bezield avontuur, elektronisch gecreëerde belevenissen.
Eén ervan is de tocht door het menselijk lichaam. De bezoekers passeren een lange gang en gaan aan boord van een soort ruimtecapsule waarin ze zich stevig vastsnoeren, voorbereid op een tocht vol deining. Op het televisiescherm wordt uitgelegd dat de capsule met bezoekers tijdelijk geminiaturiseerd zal worden om een tocht door het menselijk lichaam te beginnen, bedoeld als inspectie van een huidwond door een splinter. De capsule raast de bloedbaan binnen, een regenwoud van cellen en structuren. We botsen tegen vaatwanden, schommelen op de Amazone van de grote lichaamsslagader, bonken tegen hartkleppen en bereiken onze hersenen, waar de lianen van onze zenuwcellen knooppunten maken als verkeersviaducten en bliksemschichten voorbijschieten als de hersenen actief worden. Gebeukt, geschokt en verblind belanden we ten slotte in rustiger water, verlaten het lichaam en worden weer uitvergroot tot wat wij bij het instappen waren, kanovaarders in de jungle van de menselijke anatomie.
| |
De mens als mechaniek
De verbeelding van het menselijk lichaam als een jungle, een wildernis zonder orde of regel is tegenwoordig een ongewone en niet passend bij de voorstellingswereld van de menselijke biologie. Daarin lijkt het menselijk lichaam in bouw en functie transparant, met bloedsomloop, stofwisseling, ademhaling en besturing door het centrale zenuwstelsel als logische, begrijpelijke en samenhangende processen binnen de anatomische structuren van organen, bloedvaten en zenuwvezels.
De opkomst van de natuurwetenschappen in de zestiende eeuw heeft een begin gemaakt met waarneming naast speculatief denken over de mens en zijn wereld. Als Andries van Wezel, lijfarts van Karel v en Philips ii, op achtentwintigjarige leeftijd zijn anatomische atlas publiceert, is hij de stichter van de nieuwe medische wetenschap, verkregen door waarneming door ontleding van lijken van terechtge- | |
| |
stelden. In zijn De Humani Corporis Fabrica uit 1543 ligt in de titel al fabrica, bouwwerk of maaksel opgesloten, een verwijzing naar orde en architectuur, ook als verwijzing naar de grote Architect. Een eeuw later zal onze vaderlandse bioloog Jan Swammerdam schrijven dat hij de vinger Gods kan tonen in de anatomie van een luis.
De mens mag een door God geschapen wonder zijn maar de mens kan er zijn vinger in ontdekken door het naspeuren van het ontwerp. De hand van Vesalius (Andries van Wezel) was het instrument, de hand van de ontlede misdadiger het fraaiste demonstratieobject van zijn kunnen. In alle edities van zijn werk staat Vesalius zelf op de titelplaat afgebeeld met de geprepareerde onderarm en hand van een overledene, het ingewikkelde net van pezen, spieren, vaten en zenuwen. Het maaksel van de mens kan worden ontleed en getekend,
Portret van Andreas Vesalius, in: Andreas Vesalius, De Humani Corporis Fabrica, Bazel 1543. Houtsnede, Amsterdam, Universiteitsbibliotheek
teruggebracht tot de bouwstenen.
Een eeuw later zal Rembrandt het nog eens tonen, in zijn Anatomische les van doctor Nicolaas Tulp. Ook Tulp, burgemeester, arts en eerste medische docent aan het pas gestichte Athenaeum Illustre, het begin van de Universiteit van Amsterdam, wordt afgebeeld met de ontlede onderarm van de arme Arisz Kindt, een Leidse boef die zijn leven in de hoofdstad had verspeeld, terwijl in de rechterbenedenhoek van het schilderij een opengeslagen boek ligt, vermoedelijk de atlas van Vesalius.
De metaforen voor het menselijk lichaam veranderen in de tijd, zowel in hun didactische, verklarende als theoretische betekenis. Bij Vesalius en Rembrandt is de metafoor die van het lichaam als bouwsel met als kern het skelet, als het betonnen geraamte van het gebouw, waaraan alles is vastgehecht. Dat ontwerp veronderstelt een bouwer en ontwerper en de dood van het lichaam stelt, beter dan tijdens het leven, medici in de gelegenheid dat ontwerp zichtbaar te maken.
De Verlichting zou een eeuw later ontwerper en ontwerp scheiden. Het menselijk lichaam was geen beeld van zijn schepper maar werd vergeleken met menselijke ontwerpen als pompen, klokken of hefbomen. Het dier is al bij Descartes een machine, een automaat zonder ziel. Na hem zullen Voltaire en De la Mettrie de vergelijking van levende wezens met mechanieken doortrekken naar de mens. Er werden automaten gebouwd als anatomische simulaties, van een mechanische eend tot een mechanische trommelaar of fluitspeler. De mens was misschien een complex en niet geheel doorgrond mechaniek maar geen lichaam, gestuurd en geleid door een onsterfelijke ziel. Het lichaam had geen bewoner of onstoffelijke drijfveer.
De metafoor van het mechaniek liet veel vragen open want iedere automaat vereiste de intelligentie van zijn menselijke ontwerper en het ontbrak aan een biologisch kenmerk als de aanpassing aan en reactie op de omgeving. Die relatie zou pas door Darwin worden gelegd
| |
| |
toen die aannemelijk maakte dat door natuurlijke selectie soorten ontstaan die een grotere overlevingskans hebben door betere aanpassing aan gewijzigde omstandigheden. De metafoor van de mechanica maakte ruimte voor de metafoor van de evolutie, van lagere naar hogere levensvormen. Dat die selectie genetisch wordt bepaald door overdracht en verandering van onze erffactoren waarvan wij de biochemische code uitgedrukt in ons dna kunnen ontrafelen, is de wetenschap van onze eeuw.
Dat alles schiep nieuwe metaforen die met de oude gemeen hebben dat ze orde en regelmaat veronderstellen als basis van alle biologische processen en niet het toeval of de chaos van de wildernis. In die metafoor spreken wij nog steeds van het hart als pomp, de lever als chemische fabriek, de hersenen als een computer en onze erffactoren als dubbele spiralen.
Zelfs Freud, de fantasieconstructeur van de menselijke geest, was een mechanisch denker. In de kelder van ons onderbewuste bevonden zich herinneringen, drijfveren en instincten die onze persoonlijkheid op de beletage belagen, die zich moet handhaven tegenover de eisen die van boven en van buiten worden opgelegd. Het is de psychische energiefabriek waarin druk, stoom en regelmechaniek bepalen of wij in evenwicht of in onbehagen met onszelf zullen functioneren.
Het modern darwinisme gaat nog verder en beschouwt het menselijk lichaam als de tijdelijke drager van erfelijke informatie, die zijn genen doorgeeft aan het nageslacht. Wij zijn slechts transporteurs van genetische informatie, samengeperst in de dna spiralen in onze cellen waardoor wij replicatie en voortbestaan mogelijk maken van een nageslacht dat zich in een andere omgeving van wereldbevolking, voedselproduktie en milieuaantasting moet handhaven. De jungle ligt niet in ons maar daarbuiten.
| |
De mens als wildernis
De mens als mechaniek, als bouwwerk, uurwerk, machine of computer, als transportmiddel of vleesgeworden erfelijke code dankt die vergelijking aan de ontwikkeling van een natuurwetenschap die wordt toegepast in technologie en daardoor een model, verklaring of verwijzing biedt. De schaakcomputer die bijna de wereldkampioen verslaat, biedt een vergelijking met en de vraag naar de betekenis van kunstmatige intelligentie. De genetische code doet ons vragen naar onze keuzevrijheid en lotsbestemming, naar de verhouding tussen natuur en cultuur. De gekozen beeldspraak is niet willekeurig want zij veronderstelt in het voorbeeld doelgerichtheid en besturing maar kan die vergelijking pas maken als die technologie voorhanden is.
Dat ontbrak in oudheid en middeleeuwen want de aanwezige technologie was zeer beperkt. Als Hippocrates schrijft dat het leven kort en de (genees)kunst lang is gebruikt hij daarvoor het woord technè, ambacht, maar het gereedschap was gering en hij voegt eraan toe dat het oordeel moeilijk is. De arts bezat kennis uit ervaring en kon op grond daarvan het verloop van een ziekte voorspellen. Hij had voorkennis, die hem onderscheidde van leken, maar geen kennis van het lichaam. Beschouwingen over ziekteprocessen waren filosofisch van aard maar er was weinig empirische kennis. Het lichaam was een zwarte doos waarvan de complexe geestelijke en lichamelijke bestanddelen onverkend waren en zeker niet konden worden vergeleken met wat mensen maakten.
De speculatieve theorieën over het menselijk lichaam, vooral door de lijfarts van Marcus Aurelius, Galenus, uitvoerig beschreven, vormden het fundament voor het begrijpen van gezondheid en ziekte. Hoewel Galenus als gladiatorenarts in Pergamum direct in aanraking moet zijn geweest met open wonden en zichtbare anatomie, komen zijn waarnemingen van apen en varkens. Hij kiest beschouwing boven
| |
| |
waarneming en wordt een veelschrijver die tot aan de zestiende eeuw op zijn woord zal worden geloofd.
Die autoriteit had ongetwijfeld te maken met zijn beroep op de natuur als heelmeester. Daar huisden middelen en mogelijkheden, niet tot reparatie van een defect mechaniek, maar voor een herstel van evenwicht. De middeleeuwse geneeskunde greep dat beeld dankbaar aan als het om behoud van gezondheid ging. Kruidentuinen en kruidenboeken, godshuizen en hospitalen van ridder- en kloosterorden boden onderdak, voeding en verzorging voor het eindige aardse lichaam met de troost en hoop van eeuwig leven voor de onsterfelijke ziel. Daartoe was caritas, barmhartigheid, meer geëigend dan kennis, experiment of waarneming. De Kerk verbood lijkschouwing, de universiteiten voorzagen maar nauwelijks in geneeskundige opleiding of onderzoek terwijl ziekte of herstel beide uit Gods hand kwamen en geen biologische realiteit verbeeldden.
Het lichaam als onderdeel van die natuur werd als raadselachtig gezien, soms bezeten door demonen, soms een bron van heling. De
Afbeelding bij de ontleding van de hersenen, in: Andreas Vesalius. De Humani Corporis Fabrica, Bazel 1543. Houtsnede, Amsterdam, Universiteitsbibliotheek
lichamen van heiligen werden vereerd en hun magische geneeskracht door relikwie, bloed en andere lichaamssappen had rituele betekenis. Er was ook lichaamsverachting, zelfkwelling door geseling en vasten, fascinatie met ontbinding en verval als teken van het nietige en vergankelijke van het lichaam in een felheid van het dagelijks leven die nauwelijks meer voorstelbaar lijkt. Alles was ingebed in het heilige en kreeg alleen betekenis in religieuze zin. Uit de geheimzinnige wildernis van de natuur van het tijdelijke en veranderlijke wordt alchemistisch het goud van de onsterfelijke ziel gewonnen. Het lichaam is daarin opnieuw een tijdelijk transportmiddel, niet van onze erffactoren op weg naar een blinde toekomst maar van onze ziel naar het eeuwig leven. Het transportmiddel moet, uit christelijke naastenliefde, verzorgd en verpleegd worden maar behoeft nauwelijks onderzoek of studie, want de bestemming is geopenbaard. Het zal uit de jungle van zonde, bederf en dood, worden verlost en opgaan in een hemelse orde.
| |
Chaos, jungle en mechaniek
Metaforen wisselen elkaar af wanneer hun bruikbaarheid ten einde is. De mechanische metafoor veronderstelt onveranderlijke wet en regel, oorzaak en gevolg en een toetsbaar verklaringsmodel, orde en geen wildernis.
In de moderne natuurkunde heeft de quantumfysica daarover twijfel gezaaid en lijkt God, in tegenstelling tot de opvatting van Einstein, wel degelijk te dobbelen. Met God bedoelen natuurkundigen niets persoonlijks, maar gebruiken zij een drieletterwoord voor het geheel van de natuurwetten waarvoor men eerbied, verwondering en zelfs verering kan opbrengen. De Nederlandse fysicus Van den Beukel schrijft dat de dingen hun geheim hebben: een radioactief element vervalt maar doet dat willekeurig; wij kunnen de positie of de impuls van kerndeeltjes bepalen maar niet beide.
| |
| |
Er bestaat misschien een geconstrueerde maar geen objectieve realiteit. Wij kunnen de wereld niet onafhankelijk van onze waarneming begrijpen. Kleine verschillen in de aanvangscondities leiden op termijn tot grote en onvoorstelbare veranderingen, even onvoorspelbaar als het weer of de aandelenkoersen door een verborgen aantrekkingskracht. Onze waargenomen kennis van de natuur doet ons onbegrip toenemen. De mens schept zich een voorstelling van de wereld binnen het beperkte kader van natuurwetenschappelijke waarneming die niet correspondeert met een daarvan onafhankelijke werkelijkheid.
Dat geldt het grote en het kleine heelal, dat van het atoom en van de sterrenstelsels, de beide afgronden van het oneindige die Pascal schrik aanjoegen. De mens is daarin een denkend riet, in staat tot nadenken maar ook onderdeel van een onverschillige wereld waarin zijn ondergang vaststaat. Ook die wereld kent zijn metaforen als oerknal, zwarte gaten of kosmische rimpels maar ligt veraf als een moeilijk te begrijpen model van oneindigheid, beter in formules dan beeldspraak te vatten.
Noodzaak en toeval hebben beide hun plaats in het verklaringsmodel van de dode materie van ons universum maar ook in de levende stof. De grens tussen dode en levende materie heeft eeuwenlang een scherpe markering betekent want leven betekent groei, voortplanting, regulatie en aanpassing aan de omgeving. Nu worden door biochemie en moleculaire biologie alle levensprocessen in termen van natuuren scheikunde beschreven, die evenzo voor de dode materie gelden. Zelfvermenigvuldiging is mogelijk door uit de digitale oersoep van een computer door spontane generatie zichzelf vermenigvuldigende codes te laten ontstaan, analoog aan de aminozuren als de eerste bouwstenen van leven. Toch eist dit stuk computersimulatie een krachtige machine en een ervaren programmeur.
Toen in het begin van onze eeuw werd aangetoond dat uit één enkele geïsoleerde embryonale cel zich een volledig organisme kon ontwikkelen, geloofde men in een levenskracht als vormgevend principe. Van cel tot weefsel, van weefsel tot orgaan en van orgaan tot levend individu, was er sprake van een tijdsvolgorde en samenhang die niet in de materiële structuur van de cel te vinden waren. Dat vitaal elan is nooit aangetoond, maar men vermoedt nu in de levende materie zelf een sturing tot organisatie, van simpel naar complex, van delen naar een geheel.
De moleculaire biologie hanteert het concept van emergence, het te voorschijn komen van niet-voorspelbare eigenschappen als gevolg van ordelijke complexiteit van levende structuren. Er is een optelsom mogelijk vanuit bestaande moleculaire processen en relaties waarvan de uitkomst groter is dan de onderdelen van die som en bovendien niet voorspelbaar. Het is geen jungle meer maar een onverkende tocht naar een nieuwe wereld.
Tot die nieuwe wereld hoort ook ons bewustzijn, onze zelfreflectie, gevoelens, herinnering en taal. Het substraat van dat alles is een net van zenuwvezels, eindeloos geschakeld om fysisch-chemische impulsen door te geven. Francis Crick, de medeontdekker van het dna, noemt het een verbluffende hypothese dat vreugde, verdriet, persoonlijkheid en vrije wil niet anders zijn dan gedragingen van zenuwcellen. Bewustzijn en zenuwcellen zijn uitdrukkingen van één proces dat in de evolutie is ontstaan. Geest en materie zijn onscheidbaar en waar de astronoom zich verwondert over de orde en het toeval in het heelal, zo kijkt de neurofysioloog naar de verwevenheid van biologische processen en bewustzijn. Er zit geen geest in de machine, de geest ís de machine.
Die opvatting is een hypothese en geen feit want de oorzakelijke relaties tussen geest en materie zijn maar ten dele opgehelderd, al weten we uit ziekte en gebrek hoezeer de verwevenheid is, zoals de gevalsbeschrijvingen in de boeken van Oliver Sacks laten zien.
| |
| |
| |
De echte jungle
Als het lichaam geen echte jungle is maar voorspelbaar is gegroeid uit een embryo, gecodeerd door erffactoren waarbij uit een cel een mens ontstaat, kunnen ziekte en gebrek de orde en regelmaat verstoren. De ziekte van Alzheimer doet het door neerslagen aan onze zenuwuiteinden, aids door vernietiging van onze immunologische zelfverdediging, kanker door ongeremde woekering in onze organen zoals vroeger pest, tering of cholera.
De metafoor van de jungle doet weer opgeld want wij moeten met chemotherapie, bestraling of chirurgen ons een weg kappen, de orde herstellen en giftige indringers bestrijden. Medische technologie verschaft daartoe de wapens en stelt orde op zaken om de normaliteit van het leven te herstellen. Bij alles wat wij weten en meten kennen wij de mens echter nauwelijks als het gaat om het samenleven, in liefde of haat, vrede of oorlog, eigenbaat of altruïsme. Misschien is dat alles ook biologisch bepaald, als bescherming van de soort of de groep, in de strijd om het bestaan waardoor de sterksten, dat wil zeggen de best aangepasten, zullen overleven.
Wij delen weliswaar achtennegentig procent van ons erfmateriaal met de chimpansees, maar kennen taal, technologie, kunst en wetenschap. In onze eeuw, ogenschijnlijk de bloedigste in onze geschiedenis, kennen wij genocide door honger, kapmes of gaskamer, roeien wij mens, plant en dier op ongekende schaal uit en zijn verslaafd aan giftige substanties en gaan in al die uitersten van goed en kwaad de chimpansee te boven.
De succesvolle beheersing van natuur en wereld heeft ons gebracht tot een bevolkingsgroei die ons wellicht terugbrengt tot de echte jungle die wij hebben geschapen, de destructie van onze omgeving en van elkaar als wij vechten om voedsel, olie, land of uit naam van een ideologie met alles wat ons daartoe ter beschikking staat. De natuur waaruit wij voortgekomen zijn heeft wellicht, onvoorspelbaar of geprogrammeerd, niet alleen een begin maar ook een eind.
In het menselijk lichaam, bestuurd door het brein, heersen toeval en noodzaak, instinct en rede, jungle en beschaving. De metaforen voor dat lichaam schieten te kort, nu uurwerk of machine, bouwwerk of computer niet meer voldoen. Wij scheppen ons daarom, in Orlando en daarbuiten, een virtuele werkelijkheid waar wij verbluft en verbaasd doorheen reizen, waarin Disneyland ons verkleint tot een kinderfantasie over die onontwarbare, vreemde wildernis van ons innerlijk.
|
|