De Gids. Jaargang 159
(1996)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 644]
| |
Yücel Yeşilgöz, Ankie Lempens en Frank Bovenkerk
| |
[pagina 645]
| |
gastarbeiders; op dit ogenblik is een tiende van de bewoners van Turkse en nog eens een tiende van Marokkaanse afkomst en dat is het dubbele van dat in de stad als geheel. In sommige straten loopt hun aandeel op tot hogere percentages. De oorspronkelijke winkeliers zagen zich genoodzaakt om hun klanten die uit de wijk verdwenen te volgen. Er kwam een gevarieerde allochtone infrastructuur bij die bestaat uit kruidenierszaken, bakkerijen, reisbureaus, videotheken, grillrooms en coffeeshops. Door de heftige verhuisbeweging verloor de wijk haar aanvankelijke bewonerscohesie en ook de sociale controle die daarbij hoorde. Intussen is het aantal gezinnen sterk teruggelopen en thans woont bijna de helft van de bewoners alleen. In de uitkomst van een recent onderzoek van het Planologisch-Demografisch Instituut blijkt dat niet minder dan 36 procent van de bewoners van plan is binnen twee jaar te verhuizen. Uit buitenlandse voorbeelden weten we dat een dergelijke neerwaartse spiraal beneden een bepaald niveau een eigen momentum krijgt en niet meer is te stuiten. Er zit dan niet anders meer op dan afbreken en helemaal opnieuw opbouwen. Het stadsbestuur is net op tijd geweest door de ‘gordel 20-40’ als stadsvernieuwingsgebied aan te merken en in 1985 startten de eerste renovaties die het tij moesten keren. Het onvoorziene gevolg daarvan is echter geweest dat door het afsluiten van straten, de leegstand van huizen en het dichttimmeren van ramen, de bewoners nog meer het gevoel kregen in een gevaarlijke buurt te wonen. Er zijn bewoners geweest die al meer dan twintig jaar lang met hun activiteiten in een buurtcomité het naderend onheil hebben willen keren. In 1990 werd de bom opgericht, de Beheers Organisatie Mercatorplein, die actie voerde onder het motto ‘Geef de Mercatorbuurt terug aan de bewoners’. De bom zag kans om onder auspiciën van de zojuist ingestelde deelraad De Baarsjes de strijd tegen de verloedering aan te binden onder de noemer van ‘integraal buurtbeheer’. Aanvankelijk had het de bewoners de grootste moeite gekost om het vraagstuk van de criminaliteit op de politieke agenda te zetten omdat vooral het probleem van de handel in drugs zo duidelijk en voor iedere toeschouwer zichtbaar was gelieerd aan etnische groepen in de wijk, met name de Turkse en Marokkaanse. Toen de politie al vóór 1990 op het punt stond een grote actie bij Turkse koffiehuizen uit te voeren, werd ze getroffen door een veto van burgemeester Van Thijn, die stelde dat er geen ‘razzia’ op Turken kon plaatsvinden. Van Thijn had uiteraard gelijk als het om ‘de’ Turken zou gaan, want toen zowel als nu hebben de meeste Turken en Koerden niets met drugshandel te maken. Maar het probleem van de buurtoverlast nam intussen wel nog grotere proporties aan en dat was wel degelijk Turks. Naast de aanloop van buitenlandse klanten forensden zo'n drie- tot vijfhonderd junks dagelijks naar de wijk om er hun drugs te kopen. In 1992 werden in het politiedistrict rond het Surinameplein, waar de buurt onder ressorteert, niet minder dan acht moordenGa naar eind1. gepleegd, mede in de strijd van criminele groepen die elkaar het territorium betwistten. ‘De problemen zijn heus niet van de ene op de andere dag ontstaan,’ vertelt een bewoner die al 25 jaar lang actief is om de buurt leefbaar te houden. ‘We stonden erbij en keken ernaar. Als bewonerscomité hebben we meerdere keren met de burgemeester en andere bestuurders door de wijk gewandeld om hun de ernst van de situatie te tonen, maar we kregen geen enkele reactie. Maar in 1990 werd opeens groot alarm geslagen. Wij hadden het vijftien jaar geleden al aan zien komen en we hebben het van de daken geschreeuwd, maar we ontmoetten niets dan onverschilligheid.’ Nu echter kreeg de Beheers Organisatie Mercatorbuurt grote steun en werd zelfs ‘Van Thijns paradepaardje’ genoemd, zoals actieve bewoners het uitdrukken. Er werd een apart wijkteambureau van de politie gevestigd op het Surinameplein en een dependance daarvan op het Mercatorplein. Er kwam ondersteuning van de recherche vanuit | |
[pagina 646]
| |
het hoofdbureau en die voerde in 1991 vooronderzoek uit. Het probleem voor de politie werd in drie delen gesplitst. De openbare orde zou het eerst moeten worden hersteld, zodat de bewoners zich weer veilig op straat zouden weten; daarna zou de handel in verdovende middelen worden aangepakt; ten slotte moest de criminaliteit in het algemeen worden teruggedrongen en inbraak in woningen in het bijzonder. De handel in drugs speelde in de optiek van de politie een overheersende rol en die werd door haar voor operationele doeleinden onderscheiden in drie niveaus: A stond voor de groothandel, B voor de tussenhandel en C voor de detailhandel op straat. Omdat de kwestie van de openbare orde als het meest urgent werd gezien, werd het eerst opgetreden tegen de kleine straathandel en de tussenhandel. In 1992 kwam de eerste grote actie onder de naam Marisol. In één dag tijds werden negentig mensen gearresteerd wegens hard-drugsbezit (voor een deel dealers) en werden drie koffiehuizen onmiddellijk gesloten. Vanaf dit tijdstip werd de straat ‘blauw gesurveilleerd’ zodat dealers en junks weg zouden blijven. De acties tegen koffiehuizen en cafés waren lastiger uit te voeren. Volgens een betrokken rechercheur ‘gaat in de meeste koffiehuizen zelf nog geen grammetje drugs over de toonbank. Maar het is wel de plek waar de contacten worden gelegd voor de deals. Dealers zitten aan een tafeltje voor het raam en zij laten zich waarschuwen als ze naar buiten moeten komen voor een handeltje. Het verkopen zelf gaat in een woonhuis waar de drugs zijn opgeslagen. Pakken kun je ze niet meteen, want de contactpersonen hebben vaak niet meer dan een monstertje bij zich. De betrokkenheid van deze gelegenheden is wel erg zichtbaar - jongens lopen tien, twintig keer per dag voor een paar minuten naar binnen - maar dat is toch moeilijk qua bewijslast. We moesten het hebben van telefoontaps op die koffiehuizen en langdurige observatie vanuit daartegenover gelegen woonhuizen. Wekenlang zaten we bij tante Mien en ome Willem achter de gordijnen.’ Het grootste probleem leverde intussen het onderzoek op naar niveau C, de groothandel. Was de straathandel voornamelijk in handen van Marokkanen, de groothandel bleek volledig in handen van Turkse criminele groeperingen. Het kostte enige moeite om op het niveau van de buurt te doorzien hoe de groothandelslijnen liepen en wie de touwtjes in handen hadden. Met de tot de verbeelding sprekende naam Exodus werd in 1993 de grootste en voorlopig laatste slag geslagen. Op twintig oktober kwamen niet minder dan 160 functionarissen samen van het wijkteam, de recherche, de vreemdelingendienst en de belastingdienst. Er werden die dag 218 arrestaties verricht die zouden leiden tot 110 voorgeleidingen wegens strafbare feiten en 36 personen werden aan de vreemdelingendienst overgeleverd. Er werd driekwart miljoen gulden in beslag genomen, 345 kilo heroïne, zestien personenauto's, een camper en een vrachtwagen. Zes horecapanden werden dichtgespijkerd en de heer A., die door de autoriteiten als de grote man achter de schermen werd gezien, is onlangs in hoger beroep tot twaalf jaar gevangenisstraf veroordeeld. Zijn hoofdkwartier bevond zich in een ruimte die hij onder zijn restaurant had laten aanleggen en die slechts via een geheime deur te bereiken was. In dit ‘rovershol’ (dat was de indruk die het op de rechercheurs maakte) ontving hij zakenrelaties uit heel Europa. De organisatie waaraan hij leiding gaf, was reeds zover in de legale wereld doorgedrongen dat geld was belegd in Nederlandse horeca-ondernemingen, een sauna en een reeks woonhuizen in de buurt. Er bestonden plannen om te investeren in een recreatieproject inclusief golfslagbad in Oost-Nederland en om dat te bewerkstelligen werd A. bijgestaan door een Nederlandse accountant en diens vrouw. Er was ten slotte ook een poging ondernomen om een lid van de organisatie op een verkiesbare plaats te krijgen in een politieke partij. | |
[pagina 647]
| |
Een andere visie op de georganiseerde misdaadIn onze collectieve voorstelling, maar eveneens in het grootste gedeelte van de criminologische vakliteratuur wordt de georganiseerde misdaad beschreven als bestaande uit geheime genootschappen, gesloten ‘familie’-verbanden, burgerlegereenheden of zakensyndicaten. Behalve de direct betrokkenen weet niemand precies wat zich in deze onderwereld afspeelt, er hangt een waas van geheimzinnigheid omheen. Omdat misdadigers zich in hoofdzaak met elkaar bezig houden - ‘We only kill each other,’ volgens de beroemde Amerikaanse gangster Bugsy Siegel - en overigens ook omdat zij geen kwaad doen, maar een willige consumentenmarkt van illegale goederen en diensten bedienen, heeft de bevolking er weinig last van. De organisatie schermt zich af van de buitenwereld. Wie toe wil treden wordt blootgesteld aan beproevingen en na een ballotage ingewijd door middel van een sober maar levenslang bindend inwijdingsritueel. Dit type van misdaad wordt gewoonlijk voorgesteld als het tegendeel van de veel voorkomende ‘kleine’ criminaliteit, die grotendeels door belhamels van onder de 21 jaar wordt gepleegd. Het gaat dan om het bekladden van muren met graffiti, vandalisme, diefstal van fietsen en autoradio's, inbraak, baldadig geweld enzovoort. Van dit type criminaliteit ondervindt de bevolking overlast en omdat er van zulke delicten vaak aangifte wordt gedaan, is de politie redelijk goed op de hoogte. Dit onderscheid tussen zware georganiseerde misdaad en veel voorkomende criminaliteit is sedert het uitbrengen van de justitienota Samenleving en Criminaliteit in 1985 nog steeds een belangrijk uitgangspunt bij de vormgeving van de zogenaamde criminele politiek door de Nederlandse regering. De georganiseerde criminaliteit leent zich naar haar aard voor aanpak via het strafrecht, maar bij de veel voorkomende criminaliteit denkt men eerder aan maatregelen in de sfeer van preventie. Om jeugdige wetsovertreders het stigma van de gevangenis te onthouden, doet men sancties liever af met alternatieve straffen. Deze ogenschijnlijk logische tweedeling is niet meer houdbaar sinds de verschijning op 1 februari van dit jaar van het rapport van vier criminologen (de groep-Fijnaut) in het kader van de rapportage Inzake Opsporing van de parlementaire commissie Opsporingsmethoden. Er is sprake van het in elkaar overlopen van de ene misdaadsoort in de andere en op een aantal plaatsen in het rapport wordt die continuïteit gedemonstreerd. De internationaal georganiseerde drugshandel manifesteert zich aan het einde van de bedrijfskolom in de vorm van een probleem van de openbare orde in stadsbuurten waar zich de detailhandel afspeelt. In buurten die daar kwetsbaar voor zijn, koopt de georganiseerde misdaad woonen bedrijfspanden en ook infrastructurele voorzieningen op (horeca, garages enzovoort). De georganiseerde misdaad vormt er enclaves waar zij tot op zekere hoogte de orde bepaalt in plaats van de overheid. De scheidslijn met jeugdcriminaliteit blijkt trouwens ook allesbehalve absoluut te zijn. Kinderen nemen (als koerier, als bewaarder van koopwaar) aan de drugshandel deel en van de totale categorie van jongeren die met politie en justitie in aanraking komt, stroomt na het bereiken van de volwassen leeftijd een ‘harde kern’ door naar leidinggevende functies in de georganiseerde misdaad. Wat wellicht nog het belangrijkste onderscheid lijkt: georganiseerde misdaad is een kwestie van een beperkt aantal ingewijden, de veel voorkomende criminaliteit een feit van algemene bekendheid, gaat ook al niet op. In buurten zoals de Amsterdamse Baarsjes zijn zeer veel mensen goed op de hoogte van de handel in drugs. In aansluiting op het onderzoek via dossiers van de Amsterdamse politie, op grond waarvan Fijnaut en Bovenkerk over het vraagstuk van de Turkse georganiseerde misdaad hebben gerapporteerd voor de commissie-Van Traa, zijn de auteurs van deze bijdrage gedrieën de | |
[pagina 648]
| |
buurt ingetrokken waar het allemaal om gaat. Let wel: in andere Amsterdamse stadsdelen zoals in Oost of Zuid-West is het probleem misschien even omvangrijk of nog dieper geworteld, maar dat weten we niet. Ook omdat de bewonersvereniging, de politie en het stadsbestuur op verschillende niveaus menen dat zij met een integrale actie zoveel succes hebben geboekt met het terugdringen van de misdaad, is bestudering van de Mercatorbuurt de moeite waard. Wij hebben begin dit jaar gedurende zes weken een kort onderzoek ingesteld. We spraken met twintig mensen die qualitate qua veel van dit onderwerp weten, zowel buurtbewoners als anderszins betrokkenen: de autochtone geïnterviewden werken bij de politie en de gemeente, ze zijn lid van de buurtvereniging en de gemeenteraad, de allochtonen zijn alle Turks en Koerdisch en zij zijn onder andere sympathisant van Turkse politieke partijen, mensen van de beweging Milli Görüş en de moskee of aanhanger van de pkk. Verder verzamelden we krantenberichten, politierapporten en wetenschappelijke gegevens over de samenstelling van de wijk. Onze vraag luidde of de acties in 1992 en 1993 blijvend effect hebben gesorteerd en of zich wellicht onvoorziene neveneffecten hebben voorgedaan. | |
De openbare orde hersteldEen politieman in de buurt vindt het op straat ‘aardig rustig’. ‘De buurtbewoners zijn tevreden. We krijgen nu klachten binnen over knikkerputjes en losse stoeptegels en dat is een goed teken. Mensen vegen hun stoepje weer schoon. We hebben een flinke veldslag moeten leveren om de buurt weer terug te geven aan de bewoners, maar dat is gelukt.’ Een bewoner van de wijk die er al jarenlang woont, zegt dat de woonomgeving enorm vooruit is gegaan. ‘Tot 1993 had ik last van de drugscriminaliteit. 's Nachts hoorde je regelmatig schieten en bij mij op de hoek is iemand doodgeschoten. Een angstaanjagend idee. Nu zijn er positieve veranderingen. De straat is schoner, huizen zijn opgeknapt en er lopen veel minder junks dan vroeger.’ De getuigenis van iemand die hier kwam wonen kort na alle acties is eveneens veelzeggend: ‘Toen ik hier kwam, verwachtte ik te komen in een ruige buurt. Het meisje waarvan ik deze etage overnam, is de buurt uitgevlucht nadat ze op straat tweemaal was lastig gevallen. Het is mij honderd procent meegevallen. Ik heb nog nooit een spuit op de grond zien liggen en ik voel me beslist niet onveilig op straat.’ So far so good. Maar een kenner van de buurt die al 32 jaar lang op verschillende plekken in deze omgeving heeft gewoond, geeft blijk van flinke twijfel. ‘Natuurlijk is er kosmetisch het een en ander veranderd, vooral de bebouwde omgeving is schoner en netter. Maar ik zie toch weer junks en ik zie iedere dag weer deals met junks in de portieken. In bepaalde cafés en koffiehuizen is het, niet alleen volgens mij maar ook de mensen die om mij heen wonen, weer loos. Ze zien grote Mercedessen met ronkende motor op de stoep staan, dan lopen er mannetjes in en uit en je kunt wel uitrekenen wat daar aan de hand is. Ook die schietpartijen gaan door. Het is schokkend, er kleeft hier bloed aan iedere straathoek. Ik kende de helft van die slachtoffers, stuk voor stuk aardige kerels waarvan ik niets had vermoed. Toen burgemeester Van Thijn de wijk bezocht, heeft hij koffie gedronken in een Turks koffiehuis. Heel leuk. Maar de eigenaar van die tent is twee jaar daarna dood in zijn zaak gevonden.’ Politiemensen bij de recherche signaleren eveneens dat de drugshandel dreigt terug te komen of misschien wel gewoon is doorgedaan. De prijs van heroïne ligt op dit moment lager dan in 1992, er is dus aanbod genoeg. In een ‘effectmeting’ door de politie Amsterdam-Amstelland in 1993 wordt geschreven: ‘De dealers en klanten hebben geanticipeerd op de gewijzigde aanpak door de politie. Ze zijn veel professioneler en voorzichtiger drugshandel gaan drijven. De handel is niet uit het stadsdeel | |
[pagina 649]
| |
verdwenen, maar woekert nu ietwat stilletjes voort.’ Maar waar dan precies? In de eerste plaats worden daar nog steeds woonhuizen voor gebruikt. Een rechercheur die bij alle acties betrokken is geweest: ‘Ik kan op dit moment zo tien adressen opnoemen waar ik heroïne kan vinden, redelijk grote partijen. Na een tijdje beginnen de buren er last van te krijgen en dan verhuist de zaak: pandhoppen noemen wij dat.’ Verder is een groot deel van de Turkse infrastructuur gebleven en ofschoon daar zonder twijfel veel volstrekt bonafide zaken bij zijn, worden allerlei soorten locaties gebruikt. Hoeveel coffeeshops bij de acties tot 1993 precies in Turkse handen waren is merkwaardig genoeg niet bekend, de schattingen lopen uiteen van vijftien tot veertig. Er zijn sedert 1991 van de 220 horecagelegenheden in het stadsdeel in totaal 17 zaken gesloten en er worden in principe geen nieuwe vergunningen afgegeven voor panden die nu nog geen horecabestemming hebben. Maar tien van die 17 zijn weer open met een andere naam en andere eigenaar. Ze worden ‘structureel gecontroleerd’, zegt de politie, en volgens onze woordvoerder is het onmogelijk om schijnbeheer te voeren of illegalen in ondergeschikte posities in dienst te nemen. Maar houden die horecazaken zich allemaal aan de richtlijnen? Gemiddeld wisselt per jaar meer dan een derde van alle gelegenheden van eigenaar, enkele zijn zelfs binnen één jaar zesmaal veranderd en de ambtenaren die de vergunningen afgeven signaleren dat naïeve starters in de horeca nogal eens condities accepteren die de overeenkomsten tot wurgcontracten maken. Het moet niet gemakkelijk zijn om dit allemaal te controleren. | |
Het verplaatsingseffectAls de politie in de buurt optreedt is het uiteraard de bedoeling om de criminaliteit een halt toe te roepen of terug te dringen. Criminologen hebben echter veelvuldig aangetoondGa naar eind2. dat het bestreden verschijnsel vaak weliswaar verdwijnt van de plaats waar de politie optreedt, maar dat het tegelijkertijd elders de kop opsteekt. Het kan ook zijn dat de daders overgaan tot een andere wijze van opereren die voor het publiek en de politie minder zichtbaar is. Na de acties in de Mercatorbuurt heeft de handel in drugs op straat zich verplaatst in de richting van de binnenstad en naar de Bijlmermeer. In De Baarsjes is het aantal klachten wegens overlast op straat scherp afgenomen, maar in de Admiralenbuurt en de Postjesbuurt neemt het toe. De drugshandel wordt nog wel in de Mercatorbuurt voortgezet in de heimelijkheid van de eerder beschreven woonhuizen. Het zogenaamde verplaatsingseffect blijkt ook uit de inschakeling van andere neringen dan koffiehuizen als verkoop- of onderhandelingspunten. Er zijn in de buurt import- en exportbedrijven die over transportlijnen tussen Turkije en Nederland beschikken en die contacten onderhouden met Turkse criminele organisaties. Die nemen behalve kruidenierswaren en groenten soms ook drugs mee en bij de retourvrachten (onder andere vlees, chemicaliën, bloemen) wordt wel geld meegenomen. Als dit geld van drugshandel afkomstig is, betekent deze handeling nog geen witwassen. Turkije beschikt niet over wetgeving die witwassen of het spenderen van illegaal verkregen vermogen strafbaar stelt en het is dus niet nodig om (en dit is de definitie van witwassen) bij inkomsten een legale herkomst voor te wenden. Net zoals er naar verhouding veel te veel koffiehuizen zijn om aan de plaatselijke Turkse en Koerdische behoefte aan een ontmoetingsplaats te voorzien, zijn er ook te veel import- en exportbedrijven. Verder zijn er Turkse garages gevestigd waarvan er enkele worden gebruikt voor het inbouwen van schuilplaatsen voor drugs en geld. De auto's van nietsvermoedende klanten kunnen ook goed worden gebruikt voor transporten van drugs en geld omdat de politie de kentekennummers van hun automobielen niet kent. Thans vervullen ook enkele reisbureaus | |
[pagina 650]
| |
dezelfde rol van de koffiehuizen van weleer. Zij blijken een logistiek voordeel te hebben. Iemand die werkt bij een legaal Turks reisbureau in de buurt is bereid erover te vertellen: ‘We kennen de handelaren. Niet dat we daar nu met elkaar over praten, maar je herkent het soort mensen meteen. Ze komen bij je en willen op zeer korte termijn een retourticket naar Turkije, Spanje of Portugal [thans in populariteit stijgend bij drugshandelaren] en ze kopen gewoon doordeweekse retourtjes, hoewel die veel duurder zijn dan met een weekend erin. Je krijgt nog een flinke fooi ook. Mij hebben ze ook wel eens gevraagd om een flinke geldsom mee te nemen, want ik was niet verdacht. Het was - althans voor mij - een boel geld wat ze boden, maar ik heb het niet gedaan.’ Bij de recherche zijn deze dekmantelvormen bekend en men voegt daaraan toe: restaurants, shoarma-zaken, administratiekantoren en telefoonwinkels. Ook Turkse banken blijken een rol te spelen en dat is, vanwege de genoemde wetgeving in Turkije, niet strafbaar. Een directeur van een Turkse bank, toevallig op bezoek in Nederland, vertelt: ‘Onze bank accepteert elk geldbedrag dat op het nummer van een rekeninghouder wordt overgemaakt. We vragen niet naar de herkomst van het geld en geven geen informatie over stortingen aan derden. Een klant kan een speciale rekening openen [şeffaf hesap, ofwel transparante rekening] waarvoor hij zich niet hoeft te legitimeren.’ De naam van de bank waar onze gesprekspartner werkt mogen we niet noemen, maar hij vermeldt uitdrukkelijk dat hij werkt bij een van de meest fatsoenlijke bankinstellingen van Turkije. Zoals er groepen zijn die zich bezighouden met transport en geldoverzending, zijn in Nederland ook incassobureaus actief. Het gaat dan om groepen bestaande uit ‘sterke mannen’ die garant staan voor de betaling van grote drugsleveranties en die geen enkel middel schuwen. De Turkse handelaren in de Mercatorbuurt weten sterke staaltjes te vertellen. Sommige geweldsspecialisten wonen in Amsterdam en werken ook voor niet-Turkse of -Koerdische groepen, soms worden beroepsmoordenaars speciaal uit Turkije gehaald. Ze leveren ook diensten als bodyguards van de grote bazen. | |
Betrokkenheid van de Turkse en Koerdische gemeenschapVeel van de oude mannen die zelf als gastarbeider naar Nederland zijn gekomen, die zich later met hun gezin hebben herenigd en nu volwassen kinderen hebben, zijn als de dood voor de zuigkracht die de drugshandel op hun zonen uitoefent. In de criminologische rapportage ten behoeve van de parlementaire commissie Opsporingsmethoden hebben Bovenkerk en Fijnaut reeds uitvoerig stilgestaan bij de oorzaken voor de grote betrokkenheid van sommige delen van de Turkse en Koerdische gemeenschap in Nederland. De sociaal gemarginaliseerde positie van het zwakste segment, de uitzichtloosheid op de arbeidsmarkt die onder andere het gevolg is van discriminatie door Nederlandse werkgevers en de geografische en historische toevalligheid dat Turkije vanaf ongeveer 1980 is uitgegroeid tot veruit de belangrijkste heroïne-exporterende natie naar Europa, alsmede de opkomst van diverse soorten van ‘mafia’ zijn erin beschreven. Hier gaat het om de vraag wat dit voor de buurt en met name voor de Turkse en Koerdische bewoners betekent. Een bestuurslid van een Turkse vereniging in de buurt vertelt: ‘Drugshandel was voorheen een onderwerp waarover bijna niemand in het openbaar durfde praten. Het was een betrekkelijk gesloten wereldje dat getypeerd werd met de uitdrukking “ons kent ons”. Maar dat is nu allemaal veranderd, nu is het eerder “iedereen kent ons!” of beter nog “iedereen kent iedereen”. Vooral voor de jongeren is het aantrekkelijk geworden. De jonge handelaren dragen dure kleding en rijden in grote auto's. Als ze een bar bezoeken, geven zij rondjes. Mensen zonder | |
[pagina 651]
| |
toekomstperspectief stappen gemakkelijk in die wereld. De ouders zijn bang dat hun kinderen in die rijke handelaren een voorbeeld zien. Ik, als vader, rook minder [sigaretten] en permitteer me geen luxe opdat ik mijn kinderen meer zakgeld kan geven en mooie kleren voor ze kan kopen. Maar wat je ook doet, je kunt niet tegen die luxe op! Je probeert al wat je kunt om je kinderen te overtuigen van een fatsoenlijk leven. Meer kun je niet doen. Maar net als veel andere ouders ben ik doodbezorgd.’ Bij de handel in drugs zijn opmerkelijk veel mensen betrokken, maar net als in de legale economie bereiken slechts weinigen de top. Er zijn mensen die er alleen maar van profiteren omdat er in hun gezin of familie iemand aan deze handel verdient. Er zijn mensen die niets doen wat strafbaar is, maar die wel in deze bedrijfstak zijn ingeschakeld, zoals sommige kruideniers, caféhouders en reisagenten. Er is een categorie mensen die hand- en spandiensten verrichten die op zichzelf wel strafbare feiten opleveren (koeriers, beheerders van opslag enzovoort), maar die de politie niet belangrijk genoeg vindt om te vervolgen. Deze mensen verdienen er vaak maar heel weinig aan en dat geldt zeker voor illegalen (na het sluiten van veel Turkse naaiateliers zijn nogal wat illegale textielarbeiders de kant van de drugshandel opgedreven). Let wel: de groothandel en de tussenhandel is in handen van Turkse groeperingen, de handel op straatniveau kent vooral Marokkanen en Surinamers. Binnen de Turkse gemeenschap noteren we een racistische rechtvaardiging daarvoor: ‘Marokkanen en Surinamers zijn door Allah geschapen om dienstbaar te zijn aan Turken.’ Dan zijn er tenslotte de succesvolle handelaren die in het totaal van deze onderwereld een kleine minderheid vormen, maar zij fungeren wel als identificatiefiguren voor jongeren met een gering toekomstperspectief. Een Turkse man uit de buurt, die werkt bij de gemeente Amsterdam: ‘Alle Turken die in de Mercatorbuurt wonen, weten of vermoeden op zijn minst wie er met drugshandel bezig zijn. Wervingstechnieken zijn niet nodig, want rijkdom spreekt voor zichzelf. Men praat over geslaagde heroïnehandelaren. Het ideaalbeeld is dat van de geslaagde familie die na een paar jaar in de handel nu terug in Turkije is en alleen nog maar nette zaken doet en steenrijk is! Sommige jongeren zeggen: “Mijn ouders hebben als honden geleefd, dat wil ik niet.” Ze willen een paar keer “wat zaken doen” en er dan beslist mee stoppen. Maar in de praktijk stapt bijna niemand eruit.’ Wie het vertrouwen van de Turken en Koerden in de Mercatorbuurt (en ook daarbuiten) weet te winnen, kost het geen enkele moeite om reeksen verklaringen van dit type te vergaren. De rekrutering van nieuwe medewerkers verloopt effectief en subtiel. Eerst wordt informatie ingewonnen over mensen die ‘bruikbaar’ zijn - mensen met financiële problemen en het vermogen hun mond dicht te houden. In het koffiehuis wordt gezellig kennisgemaakt en na een paar ontmoetingen springen de handelaren nobel bij met een klein geldbedrag (maximaal een paar honderd gulden). Een wederdienst wordt niet verlangd. Zij bouwen hun reputatie op als weldoener en ze doen het ‘voor Allah’ of omdat betrokkene uit dezelfde streek afkomstig is; elke situatie kent haar eigen argumentatiepatroon. Dan komt er een tijd dat ze wel verder willen helpen, maar dat het geld hun ook niet op de rug groeit en dat de ontvanger daarom maar eens iets voor de kost moet gaan doen. Omdat ze fatsoenlijke jongens zijn die niet graag bij slechte dingen betrokken raken, bemiddelen de handelaren voor een aanstelling bij een legaal Turks bedrijf, bijvoorbeeld in Italië of Spanje. Dan volgt noodwendig het moment dat de rekruut een pakketje moet bewaren of ergens wat contanten afleveren. Op dit moment is het heel moeilijk geworden om de criminele carrière nog af te wenden. Hoeveel mensen zijn op deze of andere wijze bij de handel in heroïne en ook wel andere drugs betrokken? Bovenkerk heeft zich bij zijn verhoor voor de parlementaire commissie Opsporingsmethoden op 6 september 1995 | |
[pagina 652]
| |
verslikt in dat getal door te vertellen dat de politie weet had van de betrokkenheid van duizenden volwassen Turken en Koerden in Amsterdam en dat dit getal stond voor enkele tientallen procenten van het geheel. Ofschoon deze uitdrukking knap vaag was, suggereerde Bovenkerk toch meer exactheid dan hij bij nader inzien kon waarmaken en dat komt onder andere omdat we niet precies weten hoeveel volwassen mannen van Turkse of Koerdische afkomst gedurende de observatieperiode van de politie vast in de hoofdstad woonachtig was. Turkse organisaties in Nederland reageerden beledigd en geschokt: dit kón niet het correcte beeld van de Turken in Nederland zijn. Bovenkerk kwam op verzoek van Van Traa voor de enquêtecommissie terug op 25 september en nu legde hij het methodologische probleem uit van zijn telling en hij verving zijn tientallen procenten door het politiek meer acceptabele ‘aanzienlijke aantal’. Nu reageerden dezelfde Turkse personen en organisaties gerustgesteld. E. Ateş, voorzitter van de Islamitische Raad Nederland en volgens het NRC/Handelsblad vertegenwoordiger van het belangrijkste deel der Turkse moskeegangers, zei in deze krant (3/2/1996): ‘Wat onder ons min of meer bekend was, weet nu het hele land.’ Maar hoe komen we er nu achter hoeveel mensen bij de drugshandel betrokken zijn? Methodisch meer verantwoord zou het uiteraard zijn geweest om de omvang te berekenen op grond van een self report survey; de onderzoeker vraagt aan mensen in een representatieve steekproef van een bepaalde bevolkingscategorie anoniem te vertellen of zij zich het afgelopen jaar ook hebben beziggehouden met de volgende activiteiten (... en dan volgt het delict). Deze onderzoeksmethode is misschien geschikt om de incidentie van lichte vergrijpen te achterhalen (op de vraag of je het afgelopen jaar een fiets hebt gestolen zullen de meesten van ons nog wel eerlijk antwoorden), maar het is uitgesloten te achten dat de bewoners van de Mercatorbuurt aan enquêteurs en enquêtrices naar waarheid zullen vertellen of ze het afgelopen kalenderjaar nog in heroïne hebben gehandeld. Onze flauwe poging in die richting bestond eruit dat we alle Turkse gesprekspartners tijdens ons bliksemonderzoek (dat waren er negen) toch op een bedekte manier zo'n vraag hebben voorgelegd. Het resultaat was voorspelbaar in een situatie waar mensen diep doordrongen zijn van het probleem, maar waarmee zijzelf niets te maken hebben. Typerend is de uitspraak van twee politiemensen: ‘Je kunt niemand vertrouwen. Vrouwen niet, kinderen niet, ogenschijnlijk nette families niet en ook je collega's niet. Onlangs is hier zelfs een Hollandse collega-politieman opgepakt. Die vent zat er tot over z'n nek in. Het is onze ervaring dat iedereen erbij betrokken kan zijn. Heel gewone mensen, gezinnen. We hebben drugs aangetroffen in de luier van een baby en in een rugzakje van een kleuter.’ Een sympathisant van de Turkse Sociaal-Democratische Partij vindt evenwel: ‘Mensen die na hun dood een voorbeeld willen zijn voor hun kinderen, zullen nimmer bij de drugshandel zijn betrokken.’ Een Turkse student: ‘Als je studeert en idealen hebt, dan doe je zulke dingen niet. Ik steek mijn hand in het vuur voor alle Turkse studenten met plannen voor de toekomst.’ Een Koerdische jongeman, bestuurslid van een Turkse religieuze vereniging: ‘Degenen die bang zijn voor Allah, zullen zoiets nooit doen. Want de straf die je van de rechtbank zou krijgen is niks vergeleken bij de straf die Allah zal opleggen.’ Een Koerdische aanhanger van de pkk: ‘Het gehele Turkse staatsapparaat zit achter ons aan. Wij Koerden moeten extra wakker blijven, want ze staan om iedere hoek te wachten tot wij een fout maken.’ Let wel: al deze personen leggen ons uit waarom anderen wél groot risico lopen bij de drugs-onderwereld betrokken te raken. Veel verder helpt ons deze interviewronde niet, maar zowel op de aangegeven theoretische gronden als op grond van het door Bovenkerk in het kader van de verhoren door de commissie-Van Traa naar voren gebrachte cijfermateriaal, speciaal ook over | |
[pagina 653]
| |
deze buurt,Ga naar eind3. veronderstellen wij dat de mate van betrokkenheid aanzienlijk is. | |
NeutraliseringstechniekenDit brengt ons bij de intrigerende vraag hoe degenen die zich er wél mee inlaten, hun activiteiten tegenover zichzelf en anderen rechtvaardigen. In de criminologie heten die redeneringen neutraliseringstechnieken. Sykes en Matza hebben in een klassiek artikel vijf van zulke redeneerpatronen onderscheiden.Ga naar eind4. Degenen die zich ervan bedienen, zeggen zich wel aan de conventionele normen te houden, maar zij achten zich zonder schuld omdat ze (a) verantwoordelijkheid ontkennen, omdat ze (b) ontkennen dat er schade voortvloeit uit hun gedrag, omdat ze (c) ontkennen dat er slachtoffers zijn, omdat ze (d) degenen die hen veroordelen zelf meer schuldig achten of (e) omdat zij zich beroepen op loyaliteiten van hogere orde. Dit is een onderwerp waar de Nederlandse politie amper iets vanaf weet, want, zo zegt zij, Turkse en Koerdische verdachten ontkennen altijd en dan kun je ze ook niet vragen waarom ze het doen.Ga naar eind5. Vanuit religieus perspectief is drugshandel uit den boze en op de Koran - waarin volgens sommigen niet met zoveel woorden de handel in drugs wordt verboden - kunnen zij zich dan ook niet beroepen, omdat daarin geschreven staat dat zowel het gebruik als de handel (haram) van alles wat slecht is voor de gezondheid verboden is. Zo heeft de Afdeling van Religieuze Zaken van Turkije (Diyanet Işleri Başkanliĝi) onlangs ook het roken van sigaretten haram verklaard. Tijdens de vele conferenties en avonden die sedert de publikaties van de commissie-Van Traa in Turkse en Koerdische kring over de netelige kwestie van de omvangrijke betrokkenheid bij de drugshandel zijn gehouden, en ook in hun media, hebben we nu al maandenlang een reeks neutraliseringstechnieken kunnen noteren die op collectief niveau zijn ontwikkeld. Die opinievorming heeft ons vooral geleerd dat in de Nederlandse volksvertegenwoordiging niemand heeft stilgestaan bij de vraag welke indruk de parlementaire enquête bij de etnische minderheden zou achterlaten. Neutraliseringstechniek (d): de veroordelers veroordelen, wordt veelvuldig gehoord. Na alle onthullingen over gecontroleerde doorleveringen van drugs heeft bij veel Turken de mening post gevat dat de Nederlandse overheid de handel in drugs welbewust tolereert. De Nederlandse politie weet volgens velen heel precies welke personen erbij zijn betrokken, maar laat na maatregelen te nemen. De handel in drugs zou een belangrijke bron zijn geworden voor de Nederlandse economie. Zo gek is deze indruk ook helemaal niet, het is de zelfrechtvaardigende variant van de criminologische wijsheid dat het Nederlandse drugsbeleid de opkomst van de georganiseerde misdaad uitlokt door met het gedogen van het gebruik van drugs het signaal af te geven dat er niet zoveel verkeerds is aan de consumptie daarvan. De uitkomsten van het criminologische deel van het parlementaire-enquêterapport heeft de naam van de Turkse natie beschadigd. Welnu: ‘Het Nederlandse drugsbeleid heeft een slechte reputatie en wordt fel bekritiseerd door Duitsland en Frankrijk. In de Turken en de Turkse natie heeft Nederland thans een zondebok gevonden. Dat criminaliseert ons en stigmatiseert.’ ‘Ze pakken de drugshandel nauwelijks aan,’ noteren we en dat is een vertaling van de boodschap dat de pakkans bij dit delict gering is. Een bekende Turkse uitdrukking luidt: ‘De kraan staat open, je moet je emmer vullen.’ Het is dom als je niet meeprofiteert, menen velen. Verder keert steeds de opmerking terug dat ‘onze eigen kinderen niet verslaafd zijn’ en dat men zijn uiterste best zal doen om ze dat lot te besparen. In dit redeneerpatroon worden schade en slachtoffers ontkend (neutraliseringsvarianten b en c) omdat de consumenten van drugs daar immers zelf voor hebben gekozen. We mogen geen enkel blijk van compassie met de mensen die eraan zijn verslaafd noteren. Overigens horen we dat met | |
[pagina 654]
| |
drugsgeld de armen in Turkije worden geholpen, dat het geld ten goede komt aan de Turkse economie in het algemeen en aan het eigen dorp of de eigen streek in het bijzonder. Hier wordt een beroep gedaan op een hogere loyaliteit (variant e). | |
Tot slotMet deze rapportage over het bestrijden van de ‘jungle’ in een deel van Amsterdam-West hebben we willen laten zien dat georganiseerde criminaliteit veel dichterbij en eigenlijk ook ‘gewoner’ is dan we doorgaans denken. Het optreden van de politie tegen de handel in heroïne en de bijverschijnselen daarvan op het Mercatorplein is enig in zijn soort geweest vanwege de geïntegreerde aanpak, maar desondanks blijken verplaatsingseffecten op te treden en voor een deel is de drugshandel weer terug in de buurt. Het sociale probleem dat aan deze criminaliteit ten grondslag ligt, blijkt diepe wortels te hebben en een omvangrijk deel van de bevolking van een buurt te beroeren. Als één ding duidelijk is, dan is het wel dat politieoptreden op buurtniveau alleen niet voldoende is om het probleem te bedwingen. Er bestaat voor heroïne en andere drugs een grote koopkrachtige markt van Nederlanders en buitenlanders die de verkoopplekken in de stad weten te vinden. Tegelijkertijd zijn machtige drugshandelsorganisaties in Turkije en de rest van Europa in staat om aan die vraag te voldoen. Het probleem van stadsbuurt De Baarsjes vormt niet meer dan het uiteinde van een bedrijfskolom waar de distributie plaatsvindt. De slachtoffers in dit drama zijn de Turken en Koerden met slechte sociaal-economische perspectieven in een stadswijk die zich in een neerwaartse spiraal bevindt en die via de criminaliteit proberen op korte termijn maatschappelijk succes te boeken. Effectieve bestrijding impliceert zeer veel meer dan de openbare orde herstellen en een tak(je) uit de boom van de georganiseerde misdaad wegsnoeien. Daarvoor is ten minste ook een actief buurtbeleid noodzakelijk, een snelle verbetering van de sociaal-economische perspectieven van de betrokken minderheidsgroep en zelfs internationaal beleid om de drugshandelslijnen door te snijden en de komst van buitenlandse drugstoeristen te ontmoedigen. Zolang deze markt voor illegale goederen evenwel blijft bestaan, zal het probleem voortwoekeren. |
|