huis. Er is een deel van mij dat onafhankelijk door een wereld zwerft, een beetje alsof de kleine meid uit logeren is. Het trotseert er talloze gevaren, huivert en geniet, doodt, vreet, paart en zal uiteindelijk sterven zoals alles dat leeft.
Maar de e-mail zwijgt. Zwijgt een dag. Twee dagen. Een week. Gaat het leven daar in Technosphere erg langzaam? Of is er iets mis? Leeft mijn # 29915 nog wel? Bestaat Technosphere nog? Nee, lees ik, ze zijn allemaal in winterslaap zolang ze geen nieuwe geheugenruimte hebben om hun digitale bevolkingsexplosie op kwijt te kunnen. In juni gaat de evolutie daarginds gewoon weer verder. In juni weet # 29915 niet eens dat hij even heeft stilgestaan, geparkeerd in dat dode computergeheugen in Londen.
De geboorte van # 29915 was een toevalligheid, een bijprodukt van een verkenning van de ecologie van het Internet. Het net is een web van verbindingen tussen miljoenen computers over de hele wereld, waarover berichten, gesprekken, beelden, geluiden, computerprogramma's van gebruiker naar gebruiker zoeven in de vorm van groepjes enen en nullen.
De mens waant zich er oppermachtig. Hij stuurt met zijn muis zoekrobots op pad die binnen fracties van seconden met jaren leesvoer uit de kille chaos van informatie terugkeren. Met de adressen van geestverwanten. Van vijanden. Geen robot die ooit verdwaalt of in opstand komt. De wildernis is een illusie, een metafoor bij gebrek aan een goed woord voor de hele wereld op een muisklik afstand.
Of niet? Is het net niet evengoed een habitat voor digitale wezens, stukjes informatie die met elkaar strijden om rekentijd op de aangesloten computers, om voorrang op glasvezelverbindingen en telefoonlijnen? En is de Internet-gebruiker niet meer en meer een toeschouwer bij het ontstaan van een heel nieuwe realiteit, voor het gemak hier maar even cyberspace genoemd? Wordt hij uiteindelijk niet gewoon een van de vele informatieprocessoren die aan het net hangen?
Die vrijdagmiddag was ik gestuit op Tom Ray, een Amerikaanse bioloog met een merkwaardige visie. Ray, die ooit onderzoek deed in de oerwouden van Costa Rica en nu een initiatief leidt om die tot reservaat te verklaren, denkt dat er virtueel leven mogelijk is in computers. Tegenwoordig is hij verbonden aan een computerinstituut in Kyoto, Japan, waar hij de ruimte krijgt om zijn ideeën verder uit te werken.
Ray is God in Tierra, een eind jaren zeventig door hemzelf ontworpen digitale wereld waarin computerprogramma's leven die zich kunnen vermenigvuldigen, muteren, concurreren om rekentijd in computers en uiteindelijk sterven. Ergens in zo'n elektronische oersoep zal ooit, denkt Ray, een briljant en levensvatbaar onderdeel van een subliem rekenprogramma opduiken. Zoals het leven op aarde ooit zomaar zeshonderd miljoen jaar geleden opsprong uit een soep van moleculen, zo moet digitaal leven ook kunnen ontstaan. Een tweede Cambrische explosie.
Ray is niet gek, realiseer ik me, wel wereldvreemd. Vorig jaar publiceerde hij zelfs een voorstel om het hele Internet uit te roepen tot een reservaat voor digitaal leven. Hij nodigde iedereen die op zijn machine een beetje rekentijd over heeft uit, die ter beschikking te stellen van zijn project Network Tierra. Duizenden computers zouden de niches zijn die door het Internet met elkaar verbonden zouden worden tot een volwaardige habitat. Zo moest genoeg ruimte ontstaan voor een evolutionair proces dat te vergelijken is met het ontstaan van leven op aarde, schatte Ray.
Zijn Network Tierra is een kansloos voorstel in een wereld waar iedere computergebruiker als de dood is voor virussen die zijn geheugens wissen, machines onbestuurbaar maken, documenten vernielen. Ik zou er ook niet aan moeten denken dat er onduidelijke dingen op mijn harde schijf zouden gebeuren.
Maar Rays idee intrigeert me nu al weken. Wat als het Internet allang zo'n wildernis is, waar digitaal leven zijn kansen afwacht, in onduidelijke virtuele poelen gistend en mute-