| |
| |
| |
Louise O. Fresco
Waar water onder wortels welt
Waar het water onder wortels welt,
Geen kolk meer kringt, geen stroom meer stuwt,
In stilste vezels, traagste sap
De wil geschiedt van 't woud.
Slauerhoff, Al Dwalend V
Luister!’ zegt Mabeye Sylla, ‘luister goed, dan kun je het horen!’ Mabeye, een Senegalese bodemkundige, en ik komen terug van een boottocht langs de rivier Great Scarcies in het uiterste westen van Sierra Leone. In het duister kan ik ternauwernood zijn silhouet onderscheiden, al loopt hij slechts een paar passen voor mij uit. Nu de avond is gevallen, lijkt het moeras aan de overkant van de rivierarm veel dichter bij ons dan overdag, wanneer een onafzienbare, felblauwe luchtkoepel de bomen tot nietige stompjes verkleint. Elke nacht verdwijnt de kreek in het niets. Alleen wie het landschap van de dag kent, vermoedt dan nog het bestaan van een dichte muur van takken en stelwortels.
We houden stil aan de rand van het zwarte water, dat zijn aanwezigheid slechts verraadt door de flakkerende weerkaatsing van het licht van mijn zaklantaarn. In de roerloze, klamme avondlucht hoor ik eerst niet meer dan een achtergrond van padden- en krekelgeluiden. Maar dan onderscheidt mijn oor andere klanken die ik niet zo snel thuis kan brengen: een zacht geklok, als wijn die uit een fles gegoten wordt, afgewisseld met een enkele sissende zucht en de doffe ‘plop’ zoals van een deksel dat van een vacuümpot wordt losgedraaid.
Voor onze voeten rimpelen golfjes in een eindeloze reeks, met nauwelijks merkbare bewegingen, de een telkens iets verder reikend dan de andere. Aan de aanlegsteiger schommelt de boot in hetzelfde subtiele ritme.
‘Luister!’ herhaalt Mabeye, en wijst naar het water. ‘De vloed komt op.’ Hij schakelt zijn eigen zaklantaarn aan. De lichtbundel volgt de waterlijn langs de rivierbank en plotseling zie ik dat de modder krioelt met wormen en kleine krabben en pissebedden die zich overdag hadden ingegraven om zich te beschermen tegen de felle zon. Nu begrijp ik wat al die geluiden veroorzaakt. Het stijgende water vult de gangenstelsels en verdrijft de lucht die in grote bellen vrijkomt. Vlak voor ons plonst een grote krab in het water, en verderop kruipt een viertal doorzichtige garnalen onder een omgevallen boomstam vandaan. Het is bijna alsof wij een ritueel bekijken dat eigenlijk niet voor mensenogen is bestemd.
Alsof hij mijn gedachten raadt, zegt Mabeye: ‘Wij mensen zijn hier duidelijk in de minderheid.’ Terwijl we verder waden langs de kreek vertelt hij hoe hij als jongen met zijn grootvader ging vissen, in de moerassen van zijn familiedorp, in Senegal. Het was heel anders, maar toch hetzelfde, zegt hij. Je voelde je even klein en verloren, het was even makkelijk om te verdwalen en je kwam terug met evenveel insektenbeten als hier. Zijn lach weerkaatst over het water.
Verdwalen in deze doolhof van kreken van de Great Scarcies is bijna onvermijdelijk: geen enkele waterweg loopt parallel en zelfs de richting van de stroom is niet te vertrouwen. Hoe- | |
| |
wel de zee zeker honderd kilometer verwijderd is van het punt waar wij staan, is het effect van de getijden dagelijks merkbaar. Maar de getijden zijn maar één van de vele factoren die deze kustmoerassen tot een zo complex ecosysteem maken. Gedurende ruwweg de helft van het jaar is de aanvoer van de rivier voldoende om het zoute water tegen te houden en loost de rivier zoet water in de oceaan. Tijdens de droge tijd, tussen november en mei, neemt het debiet af. Als gevolg daarvan dringt het zoute zeewater steeds dieper het binnenland in, totdat er een netto waterbeweging in tegengestelde richting, dus stroomopwaarts, ontstaat. Zo stroomt het zeewater steeds verder het land binnen en
ontstaan elk jaar achter de oeverwallen poelen van brak en zilt water. Door verdamping stijgt het zoutgehalte in de loop van het droge seizoen tot waarden die ver boven die van zeewater liggen. Alleen sterk zoutminnende, halofytische soorten kunnen zich dan nog handhaven. Pas als de regens bovenstrooms beginnen, spoelt het zout langzaam uit, deels door overstroming met rivierwater, deels direct door de regen. De plaatsen waar regenwater zich concentreren kan, aan de voet van nauwelijks zichtbare glooiingen bijvoorbeeld, zijn het minst door zout aangetast.
De opkomende vloed heeft onze voeten bereikt en we draaien ons om. Bij iedere stap
| |
| |
laten onze laarzen een ovale deuk achter in de modder die zich langzaam vult met water. Recht boven ons hoofd, in de maanloze hemel, hangt een baldakijn van sterren. Mabeye loopt voorop naar de oeverwal waarachter het proefstation van Rokupr ligt. Halverwege draait hij zich nog een keer om en gebaart naar het moeras: ‘Soms word ik er wanhopig van. Het is telkens anders, elke dag, elk uur. Elke kreek verschilt van de vorige, elke vierkante meter hier is anders dan de vierkante meter ernaast.’
Het is een kernachtige beschrijving van het werk waar hij al jaren mee bezig is: het beschrijven en verklaren van de eigenschappen van de bodem. Ik verwonder me dat hij het volhoudt, om elk seizoen opnieuw, weliswaar met hulp van assistenten en studenten, bodem, water en rijstplanten te bemonsteren. Een monnikenwerk. Als we iets begrijpen van deze omgeving, dan is het vooral dat alles in hoge mate onvoorspelbaar is en dat wetmatigheden ver te zoeken zijn. Mabeye bestudeert een aantal rivierdelta's die onder meer verschillen in regenval en in getijdenregime. In het veel drogere noorden liggen de delta's van de Gambia en de Casamance, de Geba in Guinee Bissao met zijn getijdenverschillen van vijf meter of meer. De Great Scarcies in Sierra Leone, dat geheel in de evenaarszone ligt, is het meest zuidelijk rivierbekken, waar de neerslag het hoogste is.
Zo een groot en complex onderzoek in verschillende Afrikaanse landen is hoogst ongebruikelijk. Als er al onderzoek wordt gedaan, dan richt zich dat meestal op kleine proefvelden op een onderzoeksstation. De zin van dergelijk onderzoek op de lange termijn is een thema dat voortdurend terugkomt. Mabeye vertelt dat hij zich vaak moet verdedigen tegenover zijn collega's die vinden dat dit allemaal te lang duurt, dat er geen tijd is voor fundamenteel onderzoek, dat hij zich beter kan concentreren op praktische zaken als bemestingsadviezen. ‘Het blijft een gevecht,’ zegt hij als ik hem ernaar vraag. Hij wist het zweet en de modder van zijn magere gezicht.
Terwijl we naar boven lopen, kijk ik nog eenmaal achterom naar het onzichtbare moeras. Nergens brandt licht. In de kreek weerspiegelt een flauw sterrenlicht. Dit is een van de weinige plekken die ik ken waar je je even kunt wanen in een wereld zonder menselijke aanwezigheid. Je zou willen dat alles zo bleef, maar juist deze moerassen worden bedreigd door de groeiende behoefte aan landbouwgrond. Waar het mangrovebos nog aanwezig is, moet het intact gelaten worden - daar is bijna iedereen het over eens. Maar de grote delen die al ontgonnen zijn, moeten zo goed mogelijk gebruikt worden voor het enige gewas dat enigszins aan deze extreme omstandigheden aangepast is: rijst, die immers met zijn wortels in een natte, zuurstofarme bodem kan overleven. Pas als je begrijpt hoe de bodemeigenschappen variëren, kan je een advies geven aan boeren die op dit soort bodems rijst verbouwen.
Slechts op een paar plaatsen in de wereld komen uitgebreide mangrovemoerassen voor. In Azië, zoals in de Mekongdelta, maar daarnaast ook in West-Afrika. Niemand weet precies hoe uitgestrekt het oppervlak aan mangrove in dit werelddeel is. Mabeye heeft een voorzichtige schatting gemaakt die erop zou wijzen dat het om meer dan drie miljoen hectare gaat, verspreid tussen Mauretanië en Gabon. Die strook vormt een overwinteringsgebied voor bepaalde trekvogels, een broedkamer voor garnalen en vissen, en is in alle opzichten een toonbeeld van soortenrijkdom onder zeer speciale ecologische omstandigheden.
Als we boven bij de barak zijn aangeland, staat het avondeten - een dampende kom met rijst en vis - al te wachten. We strijken neer op de gammele veranda van wat ooit het mooiste huis van het proefstation is geweest, met een weids uitzicht in de richting van de onzichtbare zee. Dit proefstation is opgericht in de jaren twintig door de koloniale overheid, in een poging de rijstteelt te stimuleren. Er bestaan nog steeds verslagen van het werk dat toen gedaan is; een deel daarvan, aandoenlijk vergeelde handgeschreven schriftjes, heb ik ooit in kunnen zien in de British Library in Londen.
| |
| |
‘Wist je dat die verslagen nog bestaan?’ vraag ik Mabeye.
Hij veert op, en vertelt hoe graag hij die in zou willen zien. Zijn enthousiasme is aanstekelijk. ‘Wie weet kan ik een studiebeurs aanvragen,’ zegt hij ernstig. Het is een constatering meer dan een vraag. Hij weet wat hij wil.
Het doet me denken aan de eerste keer dat ik Mabeye ontmoette, enkele jaren geleden, op een werkbespreking van rijstspecialisten in West-Afrika, in een ander land, op een even oud en verwaarloosd proefstation als dit. Tijdens zijn lezing begon het, zonder enige overgang, te stortregenen, en hij moest schreeuwen om verstaanbaar te blijven terwijl de druppels op het plaatijzeren dak roffelden. Er was geen elektriciteit en in het schemerlicht waren zijn grafieken op het bord nauwelijks te lezen. Toch was zijn verhaal verreweg het beste van wat er die week gepresenteerd werd. Hij straalde een rust uit en een overtuigingskracht die ik maar zelden bij jonge onderzoekers gezien had. Hij pleitte voor meer middelen om bodemkundig onderzoek te doen, voor de noodzaak om eerst meer gegevens te verzamelen en dan pas moderne rijstrassen te gebruiken, in plaats van de omgekeerde, nog steeds gangbare benadering, waarbij het zoeken naar nieuwe, hoge opbrengst leverende rassen prioriteit heeft. De kritiek van zijn collega's pareerde hij op dezelfde rustige manier, glimlachend maar zonder een centimeter van zijn standpunt prijs te geven. Na afloop sprak ik hem aan en complimenteerde hem. Hij bedankte me beleefd, en zei ernstig: ‘De problemen die ik heb geschetst zijn zeer urgent. Juist omdat ik zo een haast heb, wil ik goed onderzoek doen. Ik kan me geen fouten permitteren. Te lang hebben wij in dit werelddeel de problemen verwaarloosd en slechts de symptomen bestreden. Ik wil het anders doen.’
Een maand of wat later, toen ik allang weer in Wageningen was, stuurde hij me een brief met de gedetailleerde inhoudsopgave van zijn proefschrift en het verzoek om bij ons te mogen promoveren.
De volgende ochtend is het bewolkt en drukkend. Staande drinken we hete koffie uit ijzeren mokken, uitkijkend over de aanlegsteiger. In de bomen aan de overkant strijkt een vlucht zilverreigers neer om weer kwetterend op te vliegen als we de buitenboordmotor starten om naar de rijstvelden te varen. Het rivierwater is gezakt en heeft alle sporen van de kruipende en gravende geleedpotigen op de oevers uitgewist.
Zout, overstromingen en onvoorspelbare regenval zijn slechts de helft van het verhaal hier. Wat de landbouw in dit tropische waddengebied pas echt precair maakt, zijn de bodems onder het mangrovebos. Die bodems zijn ontstaan uit sedimenten uit de zee en de rivieren, die rijk zijn aan pyriet. Drainage van de moerassen, die natuurlijk kan ontstaan en ook door menselijk ingrijpen, veroorzaakt oxidatie van het pyriet tot zwavelzuur. In de zo ontstane uiterst zure sulfaatbodems komen voor planten giftige concentraties van ijzer en aluminium voor. Door de sterke waterbewegingen als gevolg van het getij en de regenval kan het zuur zich over grote oppervlaktes verspreiden met desastreuze gevolgen voor planten, maar ook voor vissen en vogels. In dit ecosysteem is alles terug te voeren op het evenwicht tussen het zuur van de bodem en het zout van het zeewater. Het zoute water spoelt het zuur weg, maar naarmate er minder regen valt, wordt zout steeds meer een beperking. Slechts een paar plantensoorten zijn aangepast aan deze extreme omstandigheden van zuur en zout. En rijst overleeft alleen als zout en zuur onder bepaalde waarden dalen.
We varen langzaam door het modderige water en zoeken naar een plek om aan te leggen tussen het riet. We moeten een lang stuk door het lauwe water waden voor we aan wal kunnen. Mabeye en de assistenten dragen de apparatuur: een meter om potentiaalverschillen op te nemen, een grondboor, schoppen, plastic buizen van verschillende maten en rugzakken met doosjes en zakjes voor plant- en bodemmonsters. Met zijn hoge groene laarzen, zijn
| |
| |
Mabeye Sylla (foto: Ir. S. Radersma)
| |
| |
opgestroopte mouwen, zijn zware rugzak en zijn onafscheidelijke hoedje dat de vale kleur van de modder heeft aangenomen, beweegt Mabeye zich soepel tussen de halfrottende plantenmassa. Dat hij bij iedere tweede stap zijn laarzen moet loswrikken, deert hem evenmin als de zwarte wolk van muggen die vanaf zonsopgang om zijn hoofd hangt.
Het hoge riet ontneemt ons het zicht op het landschap, maar van luchtfoto's weet ik dat het minder vlak is dan het lijkt. Een paar centimeter hoogteverschil betekent hier een wereld van verschil: wel of geen overstroming, wel of geen zout, wel of geen uitspoeling van zuur. Mabeye staat stil en wijst zwijgend op jonge Echinocloa, riet dat zich heeft gevestigd tussen de steltwortels
Hydrologie van een mangrove-delta
van de mangrove. Zo ontstaan kleine eilandjes en groeit de kustlijn. Het riet dient zelf weer als een soort fuik voor aangespoelde sedimenten en zaailingen, in een voortdurend zichzelf versterkend proces.
Mangrove is feitelijk niet meer dan een verzamelnaam voor een type vegetatie dat we gewoonlijk associëren met steltwortels. Dicht bij de zee, op plekken die dagelijks overspoeld worden, vinden we vooral de hoge Rhizophora racemosa, de rode mangrove met zijn grijs-roze stam, en wat meer landinwaarts de Rhizophora mangle. Beide hebben karakteristieke steltwortels die soms wel negen meter lang kunnen worden en een meter diep de modder ingroeien, waar zij eindigen in een platform van klei- | |
| |
nere wortels. Onwillekeurig doen ze denken aan de poliopatiënten met hun dunne benen die je in de hoofdstad op krukken voorbij ziet schuifelen. De steltwortels steken schuin opzij onder een hoek van zestig graden en zijn nauwelijks dunner dan de stammen van de Rhizophora. Verder, op de vaker droogvallende slikken, staan de zwarte mangroves, Avicennia germinans en A. nitida, die kleiner zijn en ook geen steltwortels hebben, maar luchtwortels die uit de modder omhooggroeien. In het noorden, in de Gambia en de Casamance, vinden we veel meer Avicennia omdat daar een veel groter oppervlakte van de delta droogvalt als gevolg van de lagere regenval.
Mabeye pakt zijn mes en schraapt een wit laagje van het blad af. ‘Kijk, daarom is de Avicennia veel beter bestand tegen zout: op de bladeren zet de plant het zout dat hij in het water heeft opgenomen, als kristallen af.’ We proeven voorzichtig met onze tong, en proeven daarna op dezelfde wijze de modder - ondanks alle appartuur is het vertrouwen op je eigen zintuigen de eerste reflex in het veld. We kijken elkaar aan en lachen. ‘Bah, die vieze bodemkundigen toch!’
We lezen het landschap als een boek: op elke plek vertelt de vegetatie hoe zout het is en hoe zuur. Hogerop, langs de oude rivierterrassen, worden de effecten van zout en zuur steeds geringer: daar staan overal Alstonia's en andere bomen uit het regenwoud met hun grote bladeren. We klimmen over een dijkje om een paar kuilen te bezoeken die de veldassistenten hebben opengelegd. Met een soepele beweging springt Mabeye naar beneden en bemonstert het grondwater dat op de bodem staat. De bodem is grijs hier, af en toe licht grijsgroen, met roestige sporen die wijzen op ijzeroxidatie en typische tekenen van periodieke overstroming. Mabeye peutert een felgele jarosietkorrel uit de kuilwand, een mineraal dat bestaat uit ijzersulfaat en alleen gevormd wordt bij een heel lage zuurgraad.
‘Zout is hier natuurlijk niet het grootste probleem,’ zegt hij, ‘maar ik had niet zo een hoge zuurgraad diep in het profiel verwacht.’
Hij laat een kaart zien waarop de zuurgehaltes van dit veld zijn uitgetekend. In het midden van het veld lopen ze binnen een paar meter op tot twee of drie keer de waarden elders. Deze kaart verschilt volledig van de kaarten die hij van de andere velden heeft getekend, zelfs van de velden die iets dichter naar de zee liggen in deze zelfde delta.
‘Het maakt me gek,’ verzucht hij, terwijl hij zijn modderige handen aan zijn natte kleren afveegt. ‘Vorig jaar waren de uitkomsten ook weer heel anders.’
‘Maar je weet waarom dat zo is,’ troost ik hem. ‘Je gegevens wijzen er duidelijk op dat de regenval dit jaar lager uitvalt dan vorig jaar. Bovendien, een groot deel van de variatie kan logisch verklaard worden uit de ligging in het landschap en de afstand tot de monding van de rivier.’
Maar ik besef dat dit veel eenvoudiger gezegd dan aangetoond is. Ik sta hier niet elke maand of vaker te bemonsteren, laat staan dat ik al die uiteenlopende gegevens in de computer moet verwerken. Het zal Mabeye nog veel tijd zal kosten om zijn voorspellingen te onderbouwen. Hij trekt zijn schouders op en zegt quasi-vrolijk: ‘Dit is nog maar het begin. Ik heb nog jaren nodig om tot zinvolle aanbevelingen voor boeren te komen. In dit tempo kan ik nog mijn hele leven vooruit.’
‘Kom op, niet zo somber!’ roep ik vrolijk en pak de veldfles om hem een slok lauw water aan te bieden.
Terwijl we uitrusten op de rand van de boot, zegt hij peinzend: ‘Het is een gigantisch karwei. Ik kan er niet mee ophouden. Iedere keer als ik zie hoe die boeren worstelen, hoe hun rijst verkleurt en doodgaat en hoe ze dan weer in arren moede een nieuw stuk moeras ontginnen in de hoop er een of twee jaar van te oogsten, dan weet ik dat ik door moet gaan.’
‘Je wilt de jungle temmen,’ spot ik. Maar hij schudt lachend zijn hoofd. ‘Temmen ja, maar niet de hele jungle, de bodem is me genoeg.’
Een blauwgroene libelle scheert over het
| |
| |
water. Aan weerskanten van de kreek wisselen Rhizophora, Alstonia en rietkragen elkaar af. Uit het bos op de oude rivierterrassen klinkt een concert van vogelgeluiden. Er drijven dode takken mangrovewortels in de rivier, op een daarvan zit een bruine gevlekte kikker. Het modderige water glanst als olie in het zonlicht. Mabeye zit voorovergebogen op de groene metalen jerrycan met brandstof en werkt zijn aantekeningen bij. Een warme wind speelt langs mijn gezicht. Een visser glijdt voorbij, zwijgend haalt hij zijn netten binnenboord.
In de richting van de zee wordt het stelsel van kreken wijder en onoverzichtelijker. Het gebied lijkt bijna verlaten, maar dat is schijn: al sinds het begin van deze eeuw exporteert men van hieruit rijst. Het is onduidelijk wanneer de teelt daarvan begonnen is, waarschijnlijk heeft de plaatselijke bevolking de techniek geleerd van migranten uit Guinee. Maar alles veranderde toen eind augustus 1918 de wereldwijde griepepidemie Sierra Leone bereikte. Het was een maand voor het begin van het oogstseizoen, en zo dramatisch was het effect van de ziekte op de boeren dat de rijstoogst van de velden rondom de hoofdstad, Freetown, gehalveerd werd. De ernstige voedseltekorten en rellen waren aanleiding voor de koloniale overheid om een grootscheeps plan op te zetten voor de modernisering van de rijstteelt. De moerassen zouden gedraineerd worden en Aziatische methoden zouden worden toegepast. Maar tot ieders verbazing concludeerden de speciaal uit India overgebrachte landbouwkundigen twee jaar later dat de manier waarop de boeren in de Great Scarcies en elders rijst verbouwden, ‘in spite of careless and negligent cultivation’ net zo goed was als in India. Sterker nog, die hoge opbrengsten waren geen toeval, maar een gevolg van de zorgvuldigheid waarmee de boeren de bijzondere mogelijkheden van de vloedvlaktes van de Great Scarcies-delta uitprobeerden. Het rijstzaad werd, net als in India, van tevoren in kiembedden opgekweekt, om daarna te worden verplant. Het planten gebeurde in fasen, om gelijke tred te houden met de ontzouting van het land in het begin van de regentijd. Zo kon over een langere periode geoogst worden. De overstroming van de rivier, al of niet geholpen door lage dijkjes, bracht niet alleen vruchtbaar slib mee, maar beperkte ook de groei van onkruiden. Het was landbouw als variatie op een oud thema, even succesvol als wat er in de Nijldelta gebeurde. Pogingen om de moerassen kunstmatig te draineren mondden uit in rampspoed
zoals iedere bodemkundige vandaag had kunnen voorspellen: op sommige plaatsen werden de bodems zo zuur dat het land onherstelbaar beschadigd werd.
Het dilemma van vandaag is echter dat de bevolkingsdruk sterk toeneemt en de traditionele methoden onvoldoende garanties bieden voor een stabiele en hoge opbrengst. Erger nog, sinds het laatste decennium lijkt de regenval steeds sterker te fluctueren, zodat het voor boeren onmogelijk wordt om het juiste moment te kiezen wanneer aan het begin van het seizoen het zuur en het zout uit de bodem gespoeld zullen zijn, en er nog voldoende regen in de rest van het seizoen zal vallen om de rijstplanten te laten afrijpen. Terwijl het donker wordt laat Mabeye mij nog even de regenval- en watermetingen zien. Hier in Sierra Leone zijn de problemen gering, maar verder naar het noordwesten, in Senegal, Guinee Bissau en Gambia, waar zijn andere proefgebieden liggen, is op verschillende plaatsen dit jaar geen enkele rijstplant geoogst. Te weinig regen, te veel zout en soms ook te veel zuur.
De eerste sterren verschijnen aan de hemel als we terugvaren. Ik bedenk hoe merkwaardig de wetenschap toch in elkaar zit. We zijn erop uit om deze wirwar van slib en plantenresten te vangen in een serie grafieken en een paar tabellen die suggereren dat alles duidelijk is in plaats van verwarrend en overweldigend. Maar in ons hart weten we dat je al blij mag zijn dat je een vermoeden hebt van hoe die bijna onbeschrijflijk ingewikkelde processen in bodem, water en planten elkaar versterken en afrem- | |
| |
men, dempen en opzwepen. Ik vermoed dat-Mabeye in zijn jeugdige overmoed minder twijfelt. Voor hem is kennis de eerste stap op weg naar het temmen van de bodem. En kennis betekent voor hem allereerst experimentele kennis, want natuurwetenschap is zijn vak. Hij verlangt naar kennis zoals ik me voorstel dat een dorstige reiziger, die al maanden door een onafzienbare grintwoestijn trekt en weet dat er ergens over de horizon een rivierdal ligt, naar water verlangt. Heel vaak zegt hij dat het hem gaat om het verminderen van de onvoorspelbaarheid, en alleen kennis gebaseerd op gedegen experimenteel werk kan hem dat inzicht verschaffen. Een keer, in een gesprek dat we op een late avond hadden, lang nadat het gebrom van de generator plaats had gemaakt voor het even monotone gekwaak van de padden, vergeleek hij het bos met een wild dier. Een leeuw tem je ook niet, zei hij, net zoals je de bodem of het bos niet temt. Een leeuwentemmer kijkt alleen heel goed en probeert te anticiperen op gedragsveranderingen, zodat hij niet plotseling overvallen wordt. Temmen betekent alleen iets meer zekerheid hebben dan anderen. En mijn zekerheid, zei hij, terwijl hij mij over de olielamp stralend aankeek, is de wetenschap.
We leggen aan bij Rokupr. Nu hoor ik niet alleen het opkomen van de vloed, het zachte gegorgel waar het opborrelende water de lucht uit de modder perst, maar zie ik ook de andere, bijna onmerkbare tekens: een kleine werveling tussen de luchtwortels, een handvol bladeren die nu eens de ene, dan weer de andere kant uit drijven. Ik raap een zaailing van een Rhizophora op, die zich met zijn scherpe speervormige uitgroei centimeters diep in de modder heeft geboord. Ineens is het donker, zo snel als alleen in de tropen de duisternis je overvalt. In de verte gloeien de petroleumlampen van het proefstation.
In september 1994 promoveert Mabeye in Wageningen, op een proefschrift over de variatie en onvoorspelbaarheid van de bodems van het mangrovewoud en de effecten op de rijstteelt. Het is een mooie zachte zomeravond, van de komende herfst is nog nauwelijks iets te bespeuren. We staan na afloop in de tuin, leunend tegen de met klimop begroeide muren. In het rokkostuum dat hij voor de plechtigheid heeft gehuurd, ziet hij er nog tengerder uit dan anders. Bij grote uitzondering drinkt hij, een overtuigd moslim, een glas wijn. ‘Als ik straks terug ben, kan dat niet meer!’ lacht hij.
Een week later reist hij terug naar het proefstation van Zinguinchor, aan de Casamance in het zuiden van Senegal. Hij belooft ons plechtig dat hij eerst een maand zal uitrusten. Hij is moe, beaamt hij, en hij zal al zijn krachten nodig hebben om aan het nieuwe nationale programma voor mangroverijst leiding te geven. Die baan is zijn droom, en er is geen ander in het hele land, ja zelfs niet in heel West-Afrika die daar beter op voorbereid is dan hij. Dat is waar zijn onderzoek uiteindelijk toe leidt, vindt hij zelf. Het gaat om kennis met een doel. Pas als je de onvoorspelbaarheid doorgrondt, kun je iets betekenen voor de bevolking die geen andere keuze heeft dan in dit moeras te leven.
In een opwelling van onzekerheid zegt hij: ‘Het is een moeilijke baan. Van deze bodems weet je nooit alles.’
We beloven hem te schrijven en hem wetenschappelijke boeken te sturen. En natuurlijk komen we op bezoek. De laatste stelling van zijn proefschrift heeft hij ontleend aan een Ashanti-spreekwoord: ‘De reiziger mag alles vertellen wat hij op zijn tocht heeft gezien, maar hij kan het niet allemaal verklaren.’
Minder dan een jaar later, in augustus 1995, overlijdt Mabeye na een kort en pijnlijk ziekbed. Zijn assistent schreef dat hij pas op het allerlaatste moment een traditionele genezer raadpleegde, toen de westers opgeleide medici hem al hadden opgegeven.
|
|