grote stukken tekst zich juist afspelen in een verheven, ja poëtische sfeer. In ‘Eerbewijs’ wordt een onsympathiek soort dagelijkse, materiële werkelijkheid onschadelijk gemaakt in een nachtelijk droomrijk van poëzie - maar tegelijk wijst de verteller de Poëet die zichzelf met zijn geflügeltes Gesang verwart hardhandig op de aardse zwaartekracht. De charme van die verteller is dat hij zich door die tegenstelling niet laat dwingen tot een keuze. Ik lees de val van het kind zonder vleugels niet als een vermaning aan het adres van kinderen of dichters, noch als een aanklacht van de dood, maar als een verdrietige doch onontkoombare waarneming - en natuurlijk als woorden van Xi Chuan bij de dood van zijn vriend Haizi. Een laatste historische naam die ik wil noemen is Liu Jun, die in ‘Woonst’, het derde gedicht uit de serie, zichzelf opbelt: dat is Xi Chuans naam volgens de burgerlijke stand.
De noodzaak van zulke achtergrondkennis - in het geval van Liu Jun trouwens minder dwingend dan voor Haizi en Luo Yihe - is zeldzaam in Xi Chuans poëzie. Ik kan er naast zitten, want ik ben sinoloog, maar vooralsnog wordt mijn wens zijn werk in het Nederlands kenbaar te maken niet gefrustreerd door angst voor onbegrip. Zeker, ‘Eerbewijs’ is een lange en brede tekst en Xi Chuan spreekt graag en veel in beelden, dus er is ruimte voor de onbeheerste overdaad waaraan vele Chinese dichters zich schuldig maken. Maar dat blijkt mee te vallen: de verteller heeft domweg nogal veel te vertellen, over een wereld die eerder mythologisch aandoet dan als een artistieke afspiegeling van de Chinese samenleving. Dat deze lezer zich nauwelijks verveeld heeft, komt ook door hoe de verteller vertelt, om het kunstmatige maar praktische onderscheid tussen vorm en inhoud toch maar te maken. ‘Eerbewijs’ doet mededelingen over poëzie, dood en andere zaken van belang, maar ademt ook een onmiskenbaar plezier in de taal-om-de-taal. De serie bedient zich van uiteenlopende registers - klassiek, modern, literair, gewoon - en trekt haar eigen toon en muziek geregeld in twijfel met het door de meeste Chinese dichters ondergewaardeerde middel van de ironie. Die eigenschappen gelden voor meer van Xi Chuans werk, toonbeeld van de kracht van de nieuwste Chinese poëzie: steeds meer kunst, steeds minder politiek.
Xi Chuan (1963) woont sinds zijn kinderjaren in Peking. Hij studeerde Engels en klassieke Chinese literatuur; tijdens zijn studie zocht hij onder andere uit wat Ezra Pound niet van de klassieke Chinese poëzie begrepen had. In 1987 verschenen zijn eerste gedichten. Hij was mede-oprichter en redacteur van het onofficiële tijdschrift Neiging (Qingxiang, 1988-1990), waarvan de uitgave na enkele nummers verboden werd. Van zijn werk bestaan Engelse, Japanse, Nederlandse en Spaanse vertalingen. Deelname aan Poetry International 1995 was zijn eerste optreden buiten China. ‘Eerbewijs’ is een van de lange proza-gedichten die in de jaren negentig zijn handelsmerk zijn geworden. De hierbij gepubliceerde vertaling is gebaseerd op de tekst in het onofficiële tijdschrift De jaren negentig (Jiu shi niandai, 1992), met een klein aantal wijzigingen door de auteur.