De Gids. Jaargang 159
(1996)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 509]
| |
[Nummer 6]E. Zürcher
| |
[pagina 510]
| |
worden toegevoegd aan de politieke en sociale principes van het confucianisme - de Chinese literaten konden heel goed christen worden en toch confucianist blijven. Bij hun pogingen om de essentie van de christelijke leer in Chinese begrippen te verklaren moesten de jezuïeten talloze problemen oplossen. Voor een belangrijk deel hingen die samen met de terminologie - de noodzaak om voor westerse begrippen Chinese equivalenten te vinden of te scheppen. Hoe moesten zij anima, de menselijke ziel, van God gegeven, met rede begiftigd, onstoffelijk en onsterfelijk, weergeven in het Chinees, waar zij de keuze hadden uit vier termen voor vier verschillende soorten ziel? Shen-ziel? Maar shen betekent ook ‘intelligentie’, of ‘spook’. Hun? Maar hun, de etherische, subtiele ziel, is een van een paar; zijn tegenhanger is po, de grovere, aardse ziel die achterblijft in het graf. Dan maar ling? Maar ling betekent vooral ‘magische, bovennatuurlijke kracht’ - ook oeroude grillige bomen hebben ling. Dan toch maar fonetisch transcriberen, als yanima, zoals sommige puristen wilden? Maar zo'n transcriptie blijft onbegrijpelijk voor een Chinees publiek. Hele reeksen terminologische problemen moesten worden opgelost, aanvankelijk op de tast, zonder voldoende besef van de ideologische associaties. Wat de jezuïeten ook over xing, de ‘menselijke natuur’, in een christelijk verband te zeggen hadden, het werd onherroepelijk binnen de sfeer getrokken van de confucianistische leer, waarin speculaties over xing al sinds eeuwen een centrale rol speelden. Termen als egui, ‘boze demon’, voor ‘Satan’ en diyu, ‘gevangenis in de aarde’, voor ‘hel’, behoorden tot het algemene vocabulaire van de Chinese volksgodsdienst; andere, zoals tianshen, ‘hemelse geest’ (= engel), en jiangsheng, ‘nederdalende geboorte’ (= incarnatie), hadden sterke boeddhistische connotaties. Geen terminologische keuze heeft zulke vérstrekkende gevolgen gehad als de verschillende wijzen waarop de vroege missionarissen het Opperwezen zelf benoemden. Ricci en andere vroege jezuïeten waren ervan overtuigd dat het zuivere, oorspronkelijke confucianisme een monotheïstische leer was geweest, waarvan de sporen nog te vinden waren in de oudste confucianistische klassieken. Zij aarzelden daarom niet om de christelijke God aan te duiden met oude cultische termen die zij in die teksten vonden: tian, ‘de Hemel’, en shangdi, ‘de Hoogste Soeverein’. Een bron van eindeloze misverstanden, want voor confucianisten van Ricci's tijd was die ‘Hemel’ zeker niet een persoonlijke God: tian gold als een onpersoonlijke macht of kracht, het hoogste principe van orde en regelmaat in de kosmos en in de mensenwereld. En shangdi was ontleend aan een antiek Chinees polytheïsme - in feite heet hij juist ‘de Hoogste Soeverein’ omdat hij de hoogste plaats in het pantheon bekleedt. In het latere confucianisme was ook deze oude oppergod verbleekt tot een onpersoonlijk principe - een metafoor voor de majesteit van de Hemel in zijn actieve aspect, natura naturans. Het gebruik van zulke oude en zwaar beladen Chinese termen kwam niet alleen voort uit Ricci's geloof in een Chinees oermonotheïsme: natuurlijk paste het ook bij zijn missie-strategie. Door het Christendom op deze manier ‘herkenbaar’ te maken, en te laten aansluiten bij de confucianistische klassieken, zouden de literaten gemakkelijker voor zijn leer te winnen zijn. Maar toch voelden Ricci en zijn opvolgers de noodzaak om naast die oude termen gebruik te maken van een nieuwe, meer specifieke benaming van God; tianzhu, de ‘Heer des Hemels’. Een neologisme - althans, dat dacht Ricci, totdat een beroemde boeddhistische meester hem fijntjes erop attent maakte dat tianzhu de titel was van Indra, een boeddhistische god van betrekkelijk lage rang en beperkte macht. Maar die kritiek kwam uit verdachte hoek - die van het boeddhistische heidendom - en maakte dus geen indruk. Ook de houding tegenover confucianistische rituelen stond in het teken van het compromis en ‘accommoderende’ interpretaties. De eredienst in de plaatselijke tempel van Con- | |
[pagina 511]
| |
fucius, de ‘Hoogste Heilige en Eerste Leraar’, met voedseloffers, muziek en dans, was een ritueel waaraan iedere literaat verplicht was deel te nemen. Hetzelfde gold voor de voorouderverering, zowel in de gemeenschappelijke vooroudertempel als bij het familiealtaar thuis. Ook hierbij speelde de interpretatie van bepaalde termen een belangrijke rol. Moest het woord ji, ‘offeren’, worden opgevat als een liturgisch begrip met een religieuze inhoud? Dan zouden deze riten bijgelovig zijn, en ontoelaatbaar. Maar kon ji ook niet worden geïnterpreteerd als een werelds eerbetoon, een uiting van dank en respect jegens Confucius en jegens de voorouders? Ricci en de zijnen kozen voor het laatste: hun Chinese bekeerlingen konden hun plichten blijven vervullen, Confucius vereren en hun huisaltaar behouden. Dat compromis was ook het behoud van de missie, want de confucianistische overheid zou zeker niet geneigd zijn om een kleine, toch al wegens haar buitenlandse connecties verdachte minderheidsreligie te tolereren, als die de Chinese onderdanen de uitoefening van hun heiligste plichten zou verbieden. De fundamentele kritiek op de accommodatie-strategie kwam uit de kerk zelf, eerst (al kort na Ricci's dood in 1610) uit de kring van meer conservatieve jezuïeten, en later vooral uit de rivaliserende orden van franciscanen en dominicanen. De critici benadrukten het gevaar van zulke verregaande compromissen; volgens hen had die tolerantie geleid tot een ontoelaatbare verwatering van de christelijke leer, en tot een fatale begripsverwarring bij de Chinese gelovigen. ‘God’ zou alleen mogen worden aangeduid met tianzhu, de ‘Heer des Hemels’. De eredienst van Confucius was een duidelijk geval van idolatrie. De vooroudercultus was gebaseerd op het geloof dat de zielen van de voorouders tijdens het ritueel neerdalen in de ‘zieletabletten’ op het altaar om hun nakomelingen te zegenen; ook deze rite was bijgelovig, heidens en ontoelaatbaar. Dit werd uiteindelijk de inzet van de beruchte ‘ritenstrijd’, die in de vroege achttiende eeuw uitliep op een officiële pauselijke veroordeling van het jezuïeten-standpunt en het verbod van de genoemde termen en praktijken. Maar de jezuïeten in Beijing verzetten zich, met de moed der wanhoop: in het besef dat toepassing van de pauselijke verbodsbepalingen het einde van de missie zou betekenen, trachtten zij op alle mogelijke manieren hun positie te versterken. In 1700 leidde dat tot een opzienbarende stap: de in Beijing als astronomen en andersoortige specialisten werkzame jezuïeten wendden zich tot hun broodheer, keizer Kangxi, met een memorie waarin zij op alle genoemde punten hun visie uiteenzetten, en de keizer om zijn oordeel vroegen. Kangxi was de jezuïeten welgezind; kort tevoren (in 1692) had hij het christendom per edikt een officiële goedkeuring verleend als beloning voor de diensten die de jezuïeten hem hadden bewezen, en vanwege het duidelijk niet-subversieve karakter van hun leer. Hij onderschreef de interpretatie van de riten, zoals de jezuïeten die aan hem hadden voorgelegd, in zeer duidelijke bewoordingen. De jezuïeten in China beschouwden deze keizerlijke ondersteuning als een triomf - ten onrechte, want in Rome zette deze operatie veel kwaad bloed: sinds wanneer plegen wij een heidens vorst te raadplegen over theologische kwesties? Tot dusverre was het standpunt van de curie weifelend en inconsistent geweest. In 1645 had Innocentius x de opinies en praktijken van de jezuïeten veroordeeld; in 1656 had Alexander vii ze goedgekeurd, en in 1665 bepaalde het Heilig Officie dat ‘beide uitspraken van kracht bleven’, en men moest handelen ‘op grond van de omstandigheden’. Maar de verheviging van de ritenstrijd dwong Rome tot een krachtdadig ingrijpen. Clemens xi besloot in 1704 een speciale legatus a latere naar China te zenden met de opdracht om het pauselijk oordeel - een absoluut verbod van de door de jezuïeten voorgestane of gedoogde praktijken - aan de missionarissen in China op te leggen, en om zich als persoonlijk gezant van de paus keizer | |
[pagina 512]
| |
Kangxi op de hoogte te stellen van de door Rome voorgeschreven gedragslijn. Kardinaal Charles Thomas Maillard de Tournon, patriarch van Antiochië, kreeg deze missie te vervullen - geen gelukkige keuze, want uit alle stukken komt hij naar voren als een heerszuchtige en tactloze figuur, die vooral weerstanden opriep. Toen hij in 1705 in Beijing aankwam, versterkte hij zijn positie door zich te laten assisteren door de meest uitgesproken pauselijke ‘hardliner’ in China, Charles Maigrot. Deze apostolische vicaris van de provincie Fujian had al in 1693 op eigen initiatief een mandement uitgevaardigd waarin hij de gedragslijn van de jezuïeten scherp veroordeelde; nog meer dan De Tournon werd hij door de missionarissen in Beijing gehaat en gevreesd. Ook die keuze was fataal, want ondanks zijn twintigjarig verblijf in Fujian was deze ‘Chinaexpert’ nauwelijks in staat om Chinese teksten te lezen. De audiëntie (augustus 1706) werd een ramp. Als voorbereiding tot de discussie had de keizer doen weten, dat de gezanten (in casu Maigrot) alle passages in de confucianistische klassieken, die volgens hen strijdig waren met het christendom, op schrift moesten stellen en aan hem voorleggen. Maigrot bracht daar niets van terecht, en toen de gezanten ontvangen werden was Kangxi al behoorlijk geïrriteerd. Maigrots gesproken Chinees was zo pover dat de jezuïet Parrenin als tolk moest optreden. Maigrot bleek niet in staat om ook maar één passage uit de confucianistische canon te citeren en zijn verweer (‘in Europa plegen wij teksten niet uit het hoofd te leren’) was zwak. ‘Lees dit!’ zei Kangxi, wijzend op het opschrift dat boven de troon was aangebracht. De tekst (zheng da guang ming, ‘Rechtzinnig, Groot, Stralend, Verlicht’) bestond uit vier eenvoudige en zeer veel gebruikte karakters, maar Maigrot bleek er maar twee te kunnen lezen. In de daarop volgende discussie over de term tian, ‘Hemel’, als aanduiding van God (de keizer vond ‘Hemel’, als universeel principe, verre te verkiezen boven tianzhu, de ‘Heer des Hemels’), bleek dat Maigrot zelfs de Chinese geschriften van Matteo Ricci niet had gelezen. Op de vraag hoeveel aanhangers Maigrot had onder de christenen in de provincie Fujian antwoordde hij (blijkbaar zonder de bedoeling van de vraag te onderkennen) ‘ongeveer 5000’ - wat bij Kangxi de indruk versterkte dat dit een geval was van gevaarlijke religieuze sektevorming. Ten slotte beging Maigrot een doodzonde tegen het protocol door boos te worden en de conversatie af te breken. De keizer uitte zijn gramschap in twee strenge edicten, met dezelfde teneur: hoe halen jullie het in je hoofd om over Chinese principes en gewoonten te oordelen zonder enige tekst te kunnen lezen? Maigrot kreeg huisarrest, en werd vervolgens gedeporteerd naar Macao; ook De Tournon werd bevolen onmiddellijk te vertrekken. Halverwege de terugreis, in Nanking, publiceerde hij een uiterst felle veroordeling van de door de jezuïeten gevolgde lijn, waarop ook hij werd gearresteerd en uitgewezen naar Macao. Kort daarop stierf hij daar, in huisarrest, en onder verdachte omstandigheden. Naar aanleiding van dit fiasco besloot Clemens xi orde op zaken te stellen met het zwaarste middel: een pauselijke constitutie, door hem zelf geproclameerd sub sigillo pescatoris. In deze bul, Ex illa die (maart 1715), werden de verboden herhaald, en werd gehoorzaamheid geëist op straffe van excommunicatie. Alleen tianzhu mocht worden gebruikt als aanduiding van God; de termen tian en shangdi werden verboden vanwege hun respectievelijk ‘atheïstische’ en ‘bijgelovige’ connotaties. Het is Chinese bekeerlingen niet toegestaan deel te nemen aan rituelen ter verering van Confucius; de vooroudercultus is verboden. Iedere in China werkzame missionaris is verplicht een eedformulier te ondertekenen waarin hij zweert zich volledig te zullen conformeren aan de pauselijke voorschriften. Maar opnieuw moest iemand naar Beijing gezonden worden om de keizer te informeren, en de dwarsliggende jezuïeten onder het juk te | |
[pagina 513]
| |
brengen; bovendien zou die legaat de keizer vergunning moeten vragen tot plaatsing van een pauselijke nuntius in Beijing. De ongelukkige die deze opdracht kreeg was de aartsbisschop Carlo Ambrosio Mezzabarba. Een onmogelijke missie, gezien de voorgeschiedenis: een geïrriteerde keizer, een document waaraan niets meer te veranderen viel, en de zekerheid dat de jezuïeten in Beijing alles zouden doen om hem tegen te werken. Toen hij eind 1720 in Beijing aankwam werden hij en zijn gevolg niet gehuisvest in een van de missiehuizen, maar in een militair bastion op tientallen kilometers van de stad, onder toezicht van vier ambtenaren van de hofhouding. Tijdens zijn verblijf van ongeveer een maand (december 1720-januari 1721) werd hem enige malen audiëntie verleend, steeds in het vijandige gezelschap van de missionarissen; die laatsten traden ook op als tolken. Voor het overige bestond het contact uit een constante uitwisseling van schriftelijke verklaringen (de ‘edicten’ en ‘instructies’ van de keizer, en de ‘memories’ van Mezzabarba), en ook daarbij hadden de jezuïeten als vertalers ruimschoots de gelegenheid om de teksten te manipuleren. Het bezoek leverde niets op, maar verliep overigens zonder incidenten. Mezzabarba speelde consequent de rol van de boodschapper op wie niet geschoten mag worden; keer op keer brengt hij naar voren dat hij niet meer is dan een afgezant die in opdracht van de jiaowang, ‘hij die heerst over de Leer’, een document aan de keizer komt voorleggen. Als Zijne Majesteit het wil lezen en zijn commentaar geven, dan zal hij dat getrouwelijk aan de paus overbrengen. Maar Zijne Majesteit had er weinig zin in om die procedure te volgen - Kangxi hield de zaak zelf in de hand, zoals hij gewend was te doen.
Van de zesenzestig levensjaren die Kangxi in 1720 telde had hij er negenenvijftig doorgebracht als keizer van de Qing-dynastie; na als zestienjarige effectief de macht in handen te hebben genomen, had hij zich ontwikkeld tot een van de grootste heersers uit de Chinese geschiedenis. Als toonbeeld van keizerlijk absolutisme is hij terecht dikwijls vergeleken met zijn tijdgenoot Lodewijk xiv. Hij was de tweede keizer van de Qing, een dynastie die in 1644 gevestigd was door niet-Chinese veroveraars uit het verre noordoosten, de Mantsjoes. Kangxi stond voor de zeer moeilijke taak om de positie van het Mantsjoe-bewind te consolideren en acceptabel te maken voor de Chinese geletterde bovenlaag, waarvan de steun onontbeerlijk was - zonder ambtenaren en literaten was China niet te regeren. Een van de belangrijkste instrumenten om die nationale eenheid te bevorderen was de confucianistische ideologie, die al sinds vele eeuwen fungeerde als ‘blauwdruk’ voor het politieke en sociale leven, en Kangxi heeft alle mogelijkheden van dat instrument benut. Hoezeer hij zich ook bewust was van zijn Mantsjoe-zijn, in zijn openbare optreden en uitspraken speelde hij, met grote virtuositeit, de rol van de Chinese Zoon des Hemels, de hoogste literaat op de troon, en de verdediger van confucianistische waarden. Zo ook bij deze affaire, waarmee hij zich intensief heeft beziggehouden: in de uitspraken die hij tegenover de pauselijke gezanten doet, treedt hij op als verkondiger van de confucianistische orthodoxie, de daoli (‘morele principes’) die de grondslag vormen van de Chinese cultuur. Maar Kangxi was ook een behendig diplomaat, en een geboren strateeg. Na de schokkende ervaring met De Tournon en Maigrot had hij zijn maatregelen getroffen, en zijn koers bepaald. In 1707 had hij bekendgemaakt dat uitsluitend die missionarissen in China mochten blijven die ‘de regels van Matteo Ricci volgen’; zij die daartoe bereid waren moesten een certificaat ondertekenen waarop tevens vermeld stond dat de houder dezes China nooit meer zou verlaten - de keizer had genoeg van dat verdachte gedoe van reizende paters die nu eens in China en dan weer in Rome opdoken. Missionarissen zonder certificaat moesten het land verlaten. In 1707 en 1708 zond hij enige jezuïeten naar | |
[pagina 514]
| |
Rome om er via een eigen ‘fact-finding mission’ achter te komen wat het standpunt van de paus zelf was, en uit diverse documenten blijkt hoezeer hij in deze onderneming geïnteresseerd was: hij laat zich uitvoerig informeren over de aankomst van westerse schepen in Canton, en hij wacht met groeiend ongeduld op de terugkeer van zijn gezanten. Tevergeefs, want geen van de vier jezuïeten heeft de reis overleefd. Kangxi's diplomatieke aanpak komt vooral tot uiting in de manier waarop hij de Mezzabarba-missie tegemoet treedt. Hij speelt het uiterst formeel: gezantschappen van vreemde potentaten vallen onder de regels van het eeuwenoude tribuutsysteem. Als barbaarse vorsten een gezantschap naar de keizer sturen, dan doen zij dat als teken van trouw en onderwerping: zij brengen hun eerbied tot uiting, informeren naar des keizers welzijn, danken hem voor zijn gunsten, en bieden hun ‘lokale produkten’ als geschenken aan. De keizer ontvangt het gezantschap in audiëntie, en geeft tegengeschenken. Dat is alles: formeel is er geen sprake van onderhandelingen of discussies. Uit de documenten blijkt duidelijk dat Kangxi de zaak in die uiterst formele zin wil behandelen. Hij weigert lange tijd de tekst van Ex illa die te laten vertalen en te lezen, en als hij dat ten slotte gedaan heeft, dan wordt het stuk mondeling behandeld, tijdens informele bijeenkomsten, buiten het protocol om. In zijn antwoord-edict gericht tot de paus wordt geen woord aan de religieuze kwesties gewijd, en de inhoud is volstrekt stereotiep: ‘Wij danken U voor Uw goeden wensen; wij stellen het zeer op prijs dat U over een afstand van 90.000 li Uw gezant heeft willen sturen; wij hebben U bedacht met mooie geschenken.’ Mezzabarba moest vertrekken zonder datgene waarvoor hij gekomen was: een schriftelijke keizerlijke reactie op Ex illa die. Maar langs informele wegen - tijdens de persoonlijke audiënties, en via keizerlijke decreten die aan hem werden overgebracht - was hij zeer goed op de hoogte van des keizers vernietigende commentaar. Heeft Mezzabarba iets van zijn mislukte missie geleerd? Het is mogelijk dat hij eerst in Beijing, en mede door Kangxi's reactie, de consequenties van de pauselijke verboden ten volle is gaan beseffen. Het was hem zeker duidelijk geworden dat met de Chinese keizer over deze zaken niet meer te praten viel. Het keizerlijk standpunt - onwetende westerlingen mogen zich geen oordeel vormen over Chinese principes, en de paus heeft mijn onderdanen niets toe te staan of te verbieden - was onwrikbaar. En waarschijnlijk heeft Mezzabarba ook ingezien dat die verboden de kern raakten van het Chinese politieke en maatschappelijke bestel en daarom onherroepelijk zouden leiden tot het einde van de missie. Dat kan de reden zijn waarop hij, eenmaal teruggekeerd in Macao, op eigen initatief een mandement deed uitgaan waarin hij de pauselijke verboden enigszins afzwakte door middel van een aantal uitzonderingsbepalingen. Maar ook dat mocht niet baten, want in 1742 werd zijn mandement door Benedictus xiv geannuleerd. Voor Rome was dat het einde van de ritenstrijd: Roma locuta, causa finita. Ook voor Kangxi had de zaak afgedaan. In zijn eigenhandig en kennelijk in woede geschreven commentaar op Ex illa die spreekt hij over de wenselijkheid om het christendom in China te verbieden. Zijn opvolger Yongzheng, minder tolerant dan zijn grote voorganger, voegde de daad bij het woord: in 1724 liet hij het christendom plaatsen op de lijst van subversieve sekten. Anderhalve eeuw na Ricci was de expeditio christiana aan haar eigen interne tegenstellingen te gronde gegaan.
In 1931 publiceerde de Chinese historicus Chen Yuan een aantal documenten over de ritenkwestie die hij gevonden had in het paleisarchief; de meeste daarvan hebben betrekking op de missie van Mezzabarba. Zij bevatten de door ambtenaren opgestelde verslagen van gesprekken tussen Kangxi en de gezant, de tekst van de schriftelijke keizerlijke decreten die aan Mezzabarba werden overgebracht, en | |
[pagina 515]
| |
soms ook een samenvatting van het antwoord van de gezant. Enkele documenten zijn door de keizer eigenhandig in rood geschreven (alleen de keizer mocht zich van die kleur bedienen), en ook de meeste andere teksten zijn grondig met het ‘purperpenseel’ bewerkt - wel een bewijs hoezeer Kangxi zich bij deze affaire betrokken voelde. De documenten spreken voor zichzelf; in de onderstaande bloemlezing van passages zullen wij de keizer en de pauselijke legaat zelf aan het woord laten. | |
Vertaalde fragmenten uit de Chinese documenten betreffende Kangxi en de pauselijke gezanten, 1707-1721(1) - (13 november 1707, edict van Kangxi bestemd voor alle missionarissen, direkt na het vertrek van De Tournon): ‘In het vervolg zal degenen die zich niet houden aan de regels van Li Madou (= Matteo Ricci) beslist niet meer worden toegestaan om in China te verblijven; zij zullen worden uitgewezen. Als de Paus jullie om die reden verbiedt om de leer (in China) te verkondigen, blijf dan maar in China om jullie religie te beoefenen, want jullie zijn religieuzen. Ik zal jullie niet terugzenden, ook al zou de Paus jullie verwijten dat jullie de regels van Ricci onderhouden en geen acht slaan op zijn woorden, en daarom zou eisen dat jullie terugkeren naar het Westen. Gesteld dat de Paus onder invloed van De Tournon beweert dat jullie, door geen gevolg aan zijn woorden te geven, zondigen tegen de Heer des Hemels, en hij zou erop staan dat jullie terugkeren - wel, in dat geval heb ik daarover natuurlijk wel iets op te merken! Ik zal verklaren dat jullie al sinds zoveel jaren in China verblijven, en zo gewend zijn aan het klimaat, dat jullie praktisch gelijk zijn aan Chinezen...’ (Als de Paus volhardt in zijn eis, dan zal ik alle westerlingen in China laten onthoofden, en de hoofden naar Rome sturen - daar zal hij niet van terughebben! Maar wees niet bang: wie het certificaat heeft ontvangen zal als een Chinees behandeld worden.)Ga naar eind1.
(2) - (13 november 1716, Kangxi leest de missionarissen de les tijdens een audiëntie): ‘...Als jullie je niet houden aan de regels van Ricci, dan zal de leer die sinds Ricci al tweehonderd jaren (in China) bestaat niet meer verkondigd mogen worden, en de westerlingen zullen niet in China mogen verblijven. Herhaaldelijk heb ik met jullie gesproken over de wandaden van De Tournon en Maigrot - waarom hebben jullie dan nooit mijn inzichten per brief kenbaar gemaakt aan de Paus? Waarom hebben jullie hem eerder het tegenovergestelde bericht? Door zo te schrijven hebben jullie zwaar gezondigd; als ik jullie had laten vonnissen volgens de Chinese wetten, dan had dat grote schade opgeleverd voor jullie leer, en voor alle westerlingen... Dat is zeker niet de bedoeling van de Heer des Hemels, want de Heer des Hemels leidt de mensen altijd tot het goede. Ik heb (jullie) westerlingen wel eens horen zeggen dat de duivel de mensen leidt tot het kwade - (jullie gedrag) zal wel geen andere oorzaak hebben!’Ga naar eind2.
(3) - (17 december 1720, kort vóór de aankomst van Mezzabarba: alle Peking-missionarissen worden geroepen naar het Paleis van de Hemelse Zuiverheid (Qianqing gong, in het noordelijk deel van de Verboden Stad) voor mondelinge instructie. Kangxi): ‘Meer dan tweehonderd jaren zijn verstreken sinds Matteo Ricci naar China kwam, en (al die tijd) hebben jullie je niet schuldig gemaakt aan wetteloos en opstandig gedrag; jullie hebben je uitsluitend toegelegd op het religieuze leven, in vrede en zonder incidenten, en zonder de Chinese wetten en regels te overtreden. Varend over de zeeën hebben jullie een afstand van 90.000 li afgelegd, met als (enige) | |
[pagina 516]
| |
wens om jullie voor ons in te spannen. Ik heb daarom gevoelens van sympathie gekoesterd voor jullie, mensen van verre, en mijn mededogen op jullie doen neerdalen, om te tonen dat de keizer van China geen onderscheid maakt tussen wat eigen en vreemd is; zelfs heb ik jullie toegestaan om regelmatig het verboden paleis te bezoeken, en blijk gegeven van mijn uitzonderlijke goedertierenheid en genegenheid. De leer die jullie beoefenen heeft voor China niet het minste voordeel of nadeel, en het maakt ook niet uit of jullie hier blijven dan wel vertrekken. Nu echter heeft De Tournon, zeer ten onrechte luisterend naar de woorden van Maigrot, allerlei valse theorieën verkondigd, zonder ook maar iets af te weten van de (Chinese) cultuur.Ga naar eind3. Als die man ook maar oppervlakkig op de hoogte was geweest van de Chinese literatuur en morele principes, dan was dat nog te vergeven geweest. Maar hij was niet alleen onkundig van onze cultuur - zelfs het eenvoudigste schriftteken kon hij niet lezen. Hoe zou hij (het recht hebben) om zo lichtvaardig te spreken over de juistheid en onjuistheid van Chinese principes? Neem bijvoorbeeld (zijn uitspraak) dat men de Hemel (tian) niet mag vereren, omdat de Hemel een (onbezield) ding is. Men kan dit vergelijken met uitdrukkingen als “de Troon van de Keizer”, of “de Troon”, die men altijd gebruikt in (tot de keizer gerichte) memories en dankbetuigingen, of met de gewoonte om haastig te lopen (als teken van respect) en eerbied te betuigen wanneer men vóór de troon langsgaat. Dat zijn allemaal uitingen van het gevoel “eerbied voor de heerser”, en dat doet men overal zo. Als men de Troon (bij dat ritueel) slechts zou beschouwen als een zitmeubel, gemaakt door een timmerman, dan zou dat toch wel een ontoelaatbare veronachtzaming (van de essentie) zijn! Dat is ook de intentie van de Chinese verering van de Hemel. Als men, volgens Maigrots redenatie, beslist de term “Heer des Hemels” (tianzhu) moet gebruiken, en die alleen mag vereren, dan is dat wel zeer strijdig met de intentie waarmee men in China de Hemel vereert. (Wat betreft de voorouderverering): wanneer jullie westerlingen jullie leer beoefenen, worden jullie vooral gedreven door de overtuiging dat de (individuele) ziel zijn toevlucht moet nemen tot de Heer des Hemels - dat is waarnaar jullie met alle macht streven, je leven lang. Dat heeft te maken met (jullie geloof in) de eeuwigheid van de ziel. Dat men in China eer bewijst aan het zieletabletGa naar eind4. komt voort uit de behoefte die de zoon voelt om zijn ouders vanwege hun liefdevolle verzorging te gedenken. Het is te vergelijken met de manier waarop jonge dieren dagenlang blijven roepen en jammeren als zij hun moeder verloren hebben - zij denken aan hun naaste bloedverwant. Hoeveel temeer moet dat gelden voor de mens, het meest intelligente van alle wezens! Wanneer oprechte gevoelens zich roeren in zijn innerlijk, dan zullen zij zich vanzelf manifesteren in zijn uiterlijk gedrag. Zelfs jullie religieuzen zullen (toch wel) als vanzelf door smart en droefenis worden beroerd als een van jullie ouders overlijdt? Als je dat opzij zet en er niet van wil weten, dan ben je minder dan een dier! Voorts (wat betreft de verering van Confucius), hoe zou (De Tournon) in staat zijn om te discussiëren over de wijze waarop China eer betuigt aan Meester Kong? Met zijn grote richtlijnen betreffende de Vijf Constante (Sociale Betrekkingen)Ga naar eind5. en de talloze (overige) gedragswijzen, en met zijn (onderrichting betreffende) de Grote Relaties tussen heerser en onderdaan, vader en zoon, heeft de Heilige zijn leer verkondigd voor tienduizend generaties. Hij heeft de mensen de grote weg geleerd van liefde en opofferingsgezindheid ten opzichte van bloedverwanten en meerderen. Dat is de reden waarom hij vereerd moet worden als de Hoogste Heilige en Eerste Leraar. Jullie westerlingen hebben toch ook heiligen die jullie vereren vanwege hun voorbeeldig gedrag? Hoe zouden onwetende figuren zoals | |
[pagina 517]
| |
De Tournon en Maigrot in staat zijn om te spreken over de Hemel, en om inzicht te hebben in de verering van de Heilige?... Wanneer nu de gezant van jullie Paus (= Mezzabarba) naar de hoofdstad komt om zijn eerbied te betuigen en te danken voor ontvangen gunsten, en hij stelt vragen over jullie religieuze praktijk, dan zullen jullie eenstemmig antwoorden: “Bij de beoefening van de leer in China volgen wij in alle dingen de regels van Matteo Ricci; Zijne Majesteit is daarvan sinds vele jaren op de hoogte. Bovendien: de memorie die U komt aanbieden bevat niet anders dan een betuiging van eerbied en van dank voor de grote gunsten die Zijne Majesteit ons heeft bewezen, door ons westerlingen zo liefdevol te verzorgen. Als U nog over (andere zaken) wil spreken, dan moet U die aan Zijne Majesteit per memorie voorleggen; wij kunnen daaromtrent geen antwoord geven!” Jullie moeten dus niet jullie eigen inzichten naar voren brengen, en in het wilde weg antwoord geven, want dat zou slechts leiden tot verwarring en geredetwist. Laat ieder van jullie sidderend gehoorzamen! Dit is een speciale instructie.’Ga naar eind6.
(4) - (24 december 1720: Mezzabarba is in Peking aangekomen en gehuisvest in de Gongji Vesting, een militair bastion ten zuidwesten van Beijing; hij meldt de keizer dat hij, afgezien van betuiging van respect en dank, nog twee pauselijke wensen moet voorleggen: (1) toestemming om een pauselijk vertegenwoordiger in China te laten verblijven om toezicht te houden op de missionarissen, en (2) oplegging van de pauselijke richtlijnen aan allen die in China toetreden tot de leer. Op 26 december volgt het keizerlijk antwoord): ‘De richtlijnen van jullie Paus zijn totaal in strijd met de Chinese morele principes. (Als die richtlijnen van kracht worden) dan zal jullie leer van de Heer des Hemels in China niet meer kunnen worden beoefend, en verboden moeten worden. Als de leer niet beoefend wordt, dan heeft het voor westerlingen ook geen zin om als missionaris in China te blijven. Je moet hen dus allemaal maar mee terug nemen naar het Westen, afgezien van degenen die ik hier in dienst zal houden omdat zij bepaalde vaardigheden en kunsten beheersen, en met uitzondering van degenen die wegens ouderdom of ziekte niet terug kunnen keren - hun zal ik toestaan om hier te blijven. Voorts, jullie Paus kan alleen verboden opleggen aan westerlingen; Chinezen kan hij niets verbieden...’Ga naar eind7.
(5) - (Mezzabarba is wanhopig vanwege de afwijzende keizerlijke reactie en om het feit dat Kangxi weigert om de tekst van de pauselijke richtlijnen te lezen. 28 December: Kangxi laat hem weten dat Mezzabarba niets nieuws te melden heeft, en dat hij niet bereid is het stuk te lezen. Mezzabarba reageert pathetisch; de ambtenaren melden): ‘Diezelfde dag hebben wij dit edict aan Carlo overhandigd. Carlo, kowtowendGa naar eind8. en in tranen, verklaarde: “Uw dienaar is uit het westen gekomen, over een afstand van 90.000 li, in opdracht van de Paus. Uw van verre gekomen onderdaan is wel zeer onfortuinlijk, daar hij niet eenmaal Uw hemels gelaat (in een persoonlijke audiëntie) heeft mogen aanschouwen, en niet in staat is de tekst van de pauselijke memorie onder Uw hemelse aandacht te brengen. Aangezien het geluk van Uw onderdaan zo gering is, hoe zou hij het wagen nog meer te zeggen?”’Ga naar eind9.
(6) - (28 december 1720: Kangxi roept op tot een debat van alle betrokken partijen, om een eind te maken aan deze twist. Hij herhaalt dat De Tournon en Maigrot zich op schandelijke wijze hebben misdragen, en dat zij eigenlijk zwaar zouden moeten worden gestraft, maar genoeg daarover. Het probleem is ontstaan door een verschil van mening tussen de jezuïeten en de woordvoerders van de Paus (deze laatsten door Kangxi gemakshalve aangeduid als Paiduoluo hui, ‘de Orde van Petrus’). De Paus moet toch inzien dat het geschil in redelijk overleg kan worden opgelost?): ‘Bij zijn beleid moet jullie Paus zich laten lei- | |
[pagina 518]
| |
den door onpartijdigheid. Hij zou bijvoorbeeld alle ordes in alle landen van het Westen (opdracht kunnen geven) om per orde één persoon af te vaardigen, en hen dan laten discussiëren. Maar nu heeft hij (alleen) leden van de Orde van Petrus hierheen gestuurd om ruzie te maken en moeilijkheden te veroorzaken. Hier is duidelijk sprake van een vooringenomen standpunt - waar is het principe van onpartijdigheid gebleven? (En dan nog:) wat valt er voor jullie te beoordelen? Jullie westerlingen zijn niet bekend met de Chinese canonieke teksten, en jullie begrijpen niets van de Chinese cultuur. Hoe kunnen jullie dan in het wilde weg oordelen over de Chinese morele principes?’Ga naar eind10.
(7) - (Wanneer de ambtenaren dit edict aan Carlo bekend maken (nog op dezelfde dag, 28 december), reageert Carlo opnieuw zeer pathetisch. Hij kowtowt, stort tranen, en verklaart): ‘Uw onderdaan heeft niets anders te zeggen: hij wenst slechts dat Uwe Majesteit goedgunstig bereid is om de pauselijke memorie en de door (de Paus) uitgevaardigde verbodsbepalingen te lezen. Als sommige daarvan overeenstemmen met de Chinese morele principes, moge Uwe Majesteit deze dan goedkeuren, opdat alle gelovigen daarnaar handelen. Als sommige (verbodsbepalingen) niet overeenstemmen met de Chinese morele principes, laat ook dan Zijne Majesteit hierover een duidelijke aanwijzing geven. Uw onderdaan Carlo is slechts een afgezant; hij vermag niet af te wijken van de opdracht die hij van de Paus heeft gekregen.’Ga naar eind11.
(8) - (De ontvangst bij de keizer, gedurende welke Mezzabarba de (nog niet vertaalde) tekst van de Latijnse pauselijke memorie persoonlijk aan de keizer mag overhandigen. Het keizerlijk onthaal vindt plaats op 31 december 1720 in de Hal van de Negen Richtlijnen en Drie Bezigheden (Jia jing san shi dian), de voornaamste hal van Kangxi's zomerpaleis, aan de zuidkant van het complex. Mezzabarba wordt tot bij de troon geleid en overhandigt de tekst; hij volvoert het drievoudige knielen en het negenvoudige kowtowen. Daarna mag hij plaatsnemen in de westelijke groep, op de rang van de eerste klasse hoogwaardigheidsbekleders. De keizer onthaalt hem, en schenkt hem persoonlijk een beker wijn in. Dan vraagt hij Carlo): ‘Op een van jullie westerse schilderijen heb ik eens een menselijke figuur gezien die voorzien was van vleugels. Wat is de diepere bedoeling daarvan?’ Carlo zei: ‘Dat is een zinnebeeldige voorstelling, die uitbeeldt hoe snel een hemelse geest (= een engel) zich voortbeweegt, (zo snel) als had hij vleugels. In werkelijkheid is (een engel) niet een persoon met vleugels.’ Zijne Majesteit verklaarde: ‘Wij Chinezen begrijpen niet de betekenis van westerse termen, en daarom is het niet passend dat wij oordelen over jullie westerse principes. Jullie westerlingen begrijpen niet de betekenis van Chinese termen; hoe zouden jullie dan in het wilde weg mogen discussiëren over de juistheid of onjuistheid van de Chinese principes? Dat was de bedoeling van mijn vraag (over die engel).’ (Het onthaal verloopt in goede stemming. De keizer laat wijn uitdelen aan alle aanwezigen. Als hij bemerkt dat Mezzabarba zit te rillen in zijn soutane - het is bitter koud - geeft Kangxi hem zijn eigen met sabelbont gevoerde vest.)Ga naar eind12.
(9) - (Op 10 januari 1721 laat Kangxi Mezzabarba met zijn gevolg en met alle missionarissen in de hoofdstad bijeenkomen in de Bibliotheek van de Heldere Bergbeek (een studeervertrek in het noordelijk deel van Kangxi's zomerpaleis); hij licht hen alvast in over de inhoud van het tot de Paus gerichte edict dat hij laat opstellen. Hij verklaart dat het edict kort zal zijn, en slechts drie punten zal bevatten: (1) waardering voor gezantschap; (2) reactie op heilwens, en (3) geschenken. Dus uiterst formalistisch en stereotiep: geen woord over de religieuze strijdpunten! Het keizerlijk edict gericht tot paus Clemens xi, gedagtekend 10 januari 1721): ‘Keizerlijke instructie gericht tot de Paus in Italië. Uw gezant Carlo is hier op 31 december | |
[pagina 519]
| |
aangekomen, om te informeren naar Ons welzijn, en tevens om Ons te danken voor de bijzondere gunsten die wij in de loop der jaren de westerlingen bewezen hebben, met liefde en zorgzaamheid. Met waardering overdenken Wij dat het westen 90.000 li van China verwijderd is, en sinds de oudheid geen tribuutrelatie met Ons heeft gehad, en dat nu Gij, o Paus, met volmaakte oprechtheid Uw gezant heeft afgevaardigd om van verre tot Ons te komen; dat is bijzonder prijzenswaardig. Indachtig het feit dat Uw gezant Carlo door U, o Paus, is afgevaardigd, hebben Wij hem bijzondere gunsten verleend, en hem overladen met rijke weldaden. Thans gebruikmakend van het feit dat de gezant Carlo iemand terugstuurt naar het westen, zenden Wij hierbij U, o Paus, een aantal snuisterijen, als blijk van Onze gevoelens van vriendelijkheid en attentie.’Ga naar eind13.
(10) - (Door dit nietszeggende edict is aan de eisen van het protocol voldaan; Mezzabarba krijgt nu de gelegenheid om de religieuze problemen aan de orde te stellen, maar alleen mondeling. Op 14 januari worden hij, zijn gevolg en alle missionarissen in Peking bijeengeroepen in het Studeervertrek der Peilloze Bespiegeling (Yuanjian zhai, in het oostelijk deel van Kangxi's zomerpaleis) voor een persoonlijke audiëntie): ‘Zijne Majesteit vroeg Carlo: “Als gezant van de paus zul je nu mondeling uiteenzetten op welke punten hij de (Chinese) morele principes ter discussie stelt. In China (plegen wij) rondborstig te spreken, zonder verheimelijking, heel anders dan het gedraai en de achterbaksheid van jullie westerlingen. Maar (bedenk wel): aan de intentie en bewoordingen van wat hier gezegd wordt moet groot gewicht worden toegekend. En bovendien: als jij een discussie wilt over de Chinese morele principes, dan moet je wel doorkneed zijn in de Chinese cultuur, en alle Chinese canonieke teksten gelezen hebben - eerst dan kun je daarover discussiëren. Ikzelf ken de westerse geschriften niet, en dus matig ik mij geen oordeel aan over westerse zaken. Welnu: op welke punten zijn de principes van de missionarissen, die sinds de tijd van Matteo Ricci in China werkzaam zijn geweest, strijdig met jullie leer? Als er onder de westerlingen die (nu) in China verblijven personen zijn die zondigen tegen jullie leer, dan moet je hen maar mee terug nemen naar het westen, en volgens de bepalingen van jullie leer veroordelen. Geef nu je mondelinge oordeel over hen, stuk voor stuk!” Carlo verklaarde daarop: “Toen Matteo Ricci in China verbleef, hebben zich (inderdaad) zaken voorgedaan die niet overeenkomen met de leer. Voorbeelden daarvan zijn de verering van vooroudertabletten en het aanduiden van de Hemel (tian) met de term de Hoogste Soeverein (shangdi) - op die punten week hij af van de leer.” Zijne Majesteit instrueerde Carlos als volgt: “De verering van vooroudertabletten stamt niet uit de tijd van Confucius. Het is de wijze waarop in latere tijden de mensen uiting zijn gaan geven aan hun gevoelens van verering en respect - maar hierbij is beslist geen sprake van onorthodoxe praktijken. Dat men de Hemel de Hoogste Soeverein noemt is te vergelijken met de wijze waarop men mij aanduidt met de termen “Tienduizend Jaren” en “Zijne Majesteit”: ook al zijn de benamingen verschillend, zij stemmen met elkaar overeen als (uitingen van) eerbied voor de heerser. (Ze zijn niet letterlijk te interpreteren), maar ook al realiseren we ons dat van het ontstaan van het heelal tot heden slechts ruim 7600 jaren zijn verstreken,Ga naar eind14. dus nog niet eens tienduizend jaren, zouden wij daarom moeten afzien (van de gewoonte) om mij “Tienduizend Jaren” te noemen? Maar al dit soort zaken zijn toch zeer onbelangrijk!...”’ (Mezzabarba dankt de keizer voor zijn instructie; hij verklaart dat hij zelf niet in staat is om over zulke zaken te discussiëren. Hij heeft slechts de taak om de westerlingen op te roepen tot eendracht en harmonieuze vriendschap, zodat zij des te beter hun dank tot uiting kunnen brengen voor de keizerlijke gunsten. Kangxi prijst hem voor dit antwoord, en uit opnieuw zijn gramschap over de schandalige uitlatingen die Maigrot c.s. - ‘minder- | |
[pagina 520]
| |
waardige ignoramussen’ - over grote figuren als Ricci, Adam Schall en Ferdinand Verbiest hebben gedaan.Ga naar eind15.)
(11) - (17 januari: opnieuw dringt Mezzabarba aan op vertaling van de pauselijke richtlijnen en op lezing daarvan door de keizer; als gezant heeft hijzelf alleen maar de taak om des keizers oordeel over te brengen aan de Paus): ‘De westerlingen die (hier) als tolken optreden zijn niet in staat om de inhoud van Uwer Majesteits aanwijzingen over te brengen aan mij, Uw onderdaan, en wat Uw onderdaan aan U voorlegt kunnen zij niet volledig doen doordringen tot Uw hemelse gehoor. Uw onderdaan heeft daar zeer onder te lijden. Maar hij heeft slechts de bedoeling om in alle zaken te handelen overeenkomstig de keizerlijke aanwijzingen. Hij zou wensen dat de pauselijke gedragsregels die hij (als gezant) meegekregen heeft op bevel van Uwe Majesteit door de westerlingen vertaald worden, ter lezing. Als (dit document) punten van overeenstemming met de Chinese morele principes bevat, dan moge Uwe Majesteit deze goedkeuren; en ook als het punten bevat die niet daarmee stroken, dan moge Uwe Majesteit deze aan mij openbaren, opdat zij per brief ter kennis van de Paus worden gebracht.’Ga naar eind16.
(12) - (De keizer, blijkbaar murw geworden, geeft opdracht tot vertaling van het document. Op 18 januari 1721 wordt de Chinese versie van de pauselijke gedragslijnen aan de keizer voorgelegd. Zijn reactie is vernietigend): ‘Na lezing van deze gedragslijnen kan ik alleen maar zeggen dat dit soort westerlingen inferieure personen zijn; hoe zouden zij kunnen spreken over de grote principes van China? Bovendien is er onder dit soort westerlingen niet één die Chinese teksten kan lezen; veel van wat zij zeggen en betogen is lachwekkend. Als ik nu kijk naar (de inhoud van) de gedragslijnen die de gezant heeft meegenomen, dan blijkt dat die in veel opzichten overeenstemmen met de onorthodoxe en inferieure leerstellingen van boeddhisten en daoïsten. Dit is de grootste wartaal die zich denken laat. In het vervolg is het niet nodig dat westerlingen in China hun leer beoefenen - men zou die (eigenlijk) maar moeten verbieden, om te voorkomen dat er (in de toekomst) veel problemen ontstaan.’Ga naar eind17. - (Deze ontboezeming, door de keizer eigenhandig geschreven met het ‘purperpenseel’, wordt ter kennis van Mezzabarba gebracht, samen met een ander, zeer streng edict: je zult vanaf heden niet meer in persoonlijke audiëntie ontvangen worden; alles zal verder schriftelijk worden afgedaan. Uit alles blijkt dat je volledig aan de kant staat van De Tournon. Het komt goed uit dat er juist nu een Russisch gezantschap in Peking verblijft.Ga naar eind18. Ik zal hun kopieën van alle documenten (mijn instructies en jouw antwoorden) meegeven, en ook kopieën laten uitdelen aan de westerse schepen in Canton om mee te nemen naar Europa, ter verbreiding: zo zal er in het Westen tenminste een onpartijdige discussie kunnen ontstaan!)Ga naar eind19.
(13) - (Als Mezzabarba beide keizerlijke reacties ontvangen heeft wordt hij zeer bang en nerveus. Hij merkt op dat hij ook nog een ‘uitleg van de verbodsbepalingen’ van de Paus heeft meegekregen: mag hij die laten vertalen en aan de keizer voorleggen? Begrijpt U alstublieft mijn positie: als afgezant kan ik op eigen houtje niets aan de pauselijke tekst veranderen. De keizer geeft toestemming om ook de ‘uitleg’ in het Chinees te laten vertalen; de Chinese versie wordt op 19 januari aan de keizer voorgelegd. De keizer reageert prompt met een ‘purperpenseel’-instructie en met een edict; beide zeer afwijzend. In het eerste stuk stort hij opnieuw zijn gram uit over Maigrot): ‘Ik heb een buitengewoon lange bestuurservaring, en ben dus zeer wel in staat juist en onjuist, echt en vals te onderkennen. Deze (nu aan mij voorgelegde) paragrafen stemmen alle overeen met de ontoelaatbare praatjes die Maigrot indertijd dagenlang heeft gehouden in de keizerlijke presentie. Hijzelf kende nog geen vijftig Chinese karakters, en hij kon geen onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken. | |
[pagina 521]
| |
Toen zijn woorden waren uitgeput en zijn argumenten teniet waren gedaan, bestond hij het om boos te worden in plaats van (verder) te spreken. In China zou hem dat, vrees ik, zijn leven gekost hebben! Maar hij maakte zich zonder afscheid te nemen uit de voeten, en hij keerde terug naar het Westen om daar tweedracht te zaaien. (Wat hij gedaan heeft) is niet alleen het zaaien van twijfel en verwarring in de geesten van de massa - het komt neer op een zware misdaad jegens (jullie eigen) leer van de Heer des Hemels, en rebellie ten opzichte van China. Bij lezing van deze zinnen (die nu aan mij zijn voorgelegd) is mij gebleken dat ze in geen enkel opzicht verschillen van de memorie die Maigrot indertijd heeft ingediend...’Ga naar eind20.
(14) - (In het tweede edict maakt Kangxi zich boos over het feit dat in het pauselijke document de verering van de Hemel en van Confucius worden aangeduid als ‘onorthodoxe principes’ (yiduan, ‘bijgelovige praktijken’): ‘In de gedragsregels van jullie Paus worden de Chinese verering van de Hemel en de cultus van Confucius aangeduid als “onorthodoxe principes”. Jullie zijn niet op de hoogte van de Chinese cultuur, en evenmin kennen jullie de inhoud van boeddhistische en daoïstische canonieke teksten. Zelfs jouw eigen naam, Carlo, stemt overeen met de (boeddhistische term) âcârya-lama, en de naam van Duoluo (= De Tournon), jouw voorganger, is een onderdeel van de naam Târa-mahâsattva die we in boeddhistische teksten vinden. Als jullie de Heer des Hemels beschouwen als de schepper van alle dingen, dan hebben jullie dat ontleend aan de diverse “Waarachtige Openbaringen” in de daoïstische canon. Ik heb alle teksten gelezen, daardoor kan ik (zulk plagiaat) direct herkennen! Jullie westerlingen kennen niet één schriftteken, niet één zin kunnen jullie begrijpen, maar als jullie je mond opendoen dan produceren jullie (zelf) niet anders dan de onorthodoxe en inferieure leerstellingen van de boeddhistische sûtra's en de daoïstische canon. Hoe bestaan jullie het om nota bene de morele principes van Confucius te bestempelen als “onorthodox”? Dat is toch wel uiterst onredelijk! Bovendien: in China noemt iedereen van hoog tot laag de Hemel “de Hoogste Souverein” (shangdi), er is niemand die daar anders over spreekt. Jullie westerlingen noemen de Heer des Hemels deus, dat is een Italiaanse term, en in andere landen noemen ze hem weer anders. Bovendien is deus eigenlijk ook een Mongoolse term. Dus voor wat betreft de verering van de Hemel: wat is hoofdzaak en wat is bijzaak (de intentie of de naam)?’Ga naar eind21.
(15) - (De keizer heeft zich blijkbaar bedacht: op 20 januari laat hij Mezzabarba en alle Peking-missionarissen bijeenkomen in de Bibliotheek van de Zuivere Bergbeek en geeft hun een mondelinge instructie): ‘Ik heb in een eerder edict al (duidelijk gemaakt) dat men bij discussies over morele principes groot gewicht moet hechten aan de woorden (die men gebruikt). Jullie westerlingen zijn zelf vervallen tot onorthodoxe principes, zonder dat jullie dat weten, en nu bestempelen jullie nota bene de Chinese morele principes als “onorthodox”! Maar zodra het aankomt op discussie, zijn jullie niet in staat om te antwoorden, al was het maar met één woord. In China kennen alle mensen de term “de Hoogste Soeverein” (shangdi), en er is niemand die hem niet vereert en ontzag voor hem voelt. Sinds ikzelf belast ben met (de zorg over) de Grote Kostbaarheid (= het rijk), tracht ik mij in alle zaken te richten naar de Hemel, en ik waag het niet in enig opzicht nalatig te zijn. Sedert zestig jaren ben ik slechts bedacht op het volvoeren van het Mandaat van de (Hoogste) Soeverein, van de ochtend tot de avond bevreesd (om tekort te schieten). Zo is de wijze waarop men in China eerbied betuigt aan de Hemel. Hoe zou je (die verheven leer) gelijk mogen stellen aan die van jullie westerlingen, die (de Hemel) beschouwen als een schepper, van wie jullie op een kleinzielige manier geluk | |
[pagina 522]
| |
en welzijn afsmeken? Waarin verschilt dat (christelijke) bidden om geluk en welzijn van de (verwerpelijke) principes van boeddhisten en daoïsten?’Ga naar eind22.
(16) - (21 januari: laatste audiëntie, in aanwezigheid van alle Peking-missionarissen in de Bibliotheek van de Zuivere Bergbeek. De keizer herhaalt dat Carlo zich op sleeptouw heeft laten nemen door Maigrot en andere ‘onwetende inferieure lieden’. Maar hij is bereid om Maigrot c.s. vergiffenis te schenken. Hij neemt vriendelijk afscheid van Mezzabarba): ‘Je mag nu (vóór je vertrek) nog een of twee dagen in de Hal van de Heer des HemelsGa naar eind23. in de hoofdstad doorbrengen om een beetje uit te rusten; verblijf daar op je gemak, dit als blijk van mijn goede gezindheid. Respecteer dit!’Ga naar eind24. |
|