ners van Salomon's House in het New Atlantis (1626) van Sir Francis Bacon doen onderzoek niet om het plezier van de ontdekking, niet om zich superieur te voelen aan anderen, niet om zich te verrijken of beroemd te worden. Zij bedrijven ‘philanthropia’ tot heil van de mensheid en om alles wat mogelijk is ook werkelijk te realiseren. Van Francis Bacon stamt: kennis is macht. Zijn ideaal en ook dat van zijn navolger in de twintigste eeuw, H.G. Wells, staat of valt met het moreel besef van de onderzoeker. Hoewel filosofen als Popper, Kuhn en Feyerabend hebben laten zien hoe het met de idealen van de wetenschap werkelijk is, blijft het beeld van de onbevooroordeelde waarheidszoeker in stand, vooral bij de wetenschappers zelf.
In schril contrast met de koude emotieloze onderzoekers staan de romantici, die hun ziel en zaligheid in dienst stellen van de wetenschap. De meest beroemde romanticus is Goethes Faust (1805 en 1832), een eminent geleerde die thuis is in alle wetenschappen en met de alchemisten gemeen heeft dat hij zich tot de magie keert om het laatste geheim der natuur van binnenuit te leren kennen. Goethe transformeert Fausts traditionele vraag naar kennis in een drang naar spirituele eenwording met de natuur. Goethes Faust wil niet meer wéten maar meer zíjn dan andere mensen. Hoe het romantici vergaat is ons vooral bekend van Mary Shelley's Frankenstein. Deze is tegelijkertijd wetenschappelijk rationalist en gepassioneerd idealist. Ontevreden met het verzamelen van feiten creëert hij leven uit dode materie. Het monster dat ontstaat heeft hij echter niet in de hand, mede doordat Frankenstein zich als onderzoeker van het gewone maatschappelijk leven isoleert. In de lijn van Faust en Frankenstein staat ook Dr Moreau (H.G. Wells, 1896), een fanatieke bioloog die, na een schandaal met vivisectie, buiten Engeland op een eiland leeft, waar hij Darwins ‘survival of the fittest’ toepast op dieren die hij het leven zuur maakt ten einde menselijke wezens te creëren. Moreau negeert morele codes: ‘I went on with this research just the way it led me. That is the only way I ever heard of research going. The thing before you is no longer an animal, a fellow-creature, but a problem.’ Net als Frankenstein valt Moreau ten prooi aan een van zijn monsters. Hoe meer Moreau tracht van het beest een mens te maken, hoe meer hij in de mens het beestachtige bloot legt.
De literatuur heeft niet alleen een kritisch beeld geschapen van de wetenschapper in onze maatschappij, de literatuur heeft ook de technologie van de toekomst verwoord. Roslynn Haynes geeft twee voorbeelden. In 1914, vijfentwintig jaar voor de ontdekking van kernsplijting, publiceert H.G. Wells The World Set Free waarin de natuurkundige, Holsten, het mechanisme vindt van atomaire kettingreacties. Hij besluit zijn ontdekking geheim te houden omdat hij bang is dat zijn kennis zal leiden tot een ‘atoombom’. In 1921 publiceert Karel Capek het beroemde toneelstuk R.U.R. waarin de fysioloog, Rossum, een kloon van de mens weet te maken. Samen met zijn zoon begint hij een fabriek van ‘robots’, die niet van gewone mensen te onderscheiden zijn, maar in hun plaats gebruikt kunnen worden als soldaten.
Zelf vergelijk ik onderzoekers graag met ontdekkingsreizigers. Op school verslond ik de heroïsche avonturen van Jules Vernes geologen en oceanograven, maar toen in 1953 Hillary en Tenzing de Mount Everest beklommen, verdween het laatste witte vlekje van onze globe. De wereld van de wetenschap heeft echter nog vele witte plekken te ontdekken. Waar de expeditie naar toe gaat wordt niet alleen door wetenschappers bepaald, maar vooral door de sponsors. De literatuur laat zien dat de maatschappij benieuwd is naar onze ontdekkingen, als wij maar bereid zijn tot communicatie. Roslynn Haynes zegt het zo: ‘By failing to discuss with nonscientists what they are doing, scientists not only endanger society but limit themselves and their research in a number of ways. They may fail to perceive directions that