‘Zo'n grote, sterke hond, en toch zo verlegen,’ zei ik vertederd.
‘Hij was voor de voorstelling al zenuwachtig,’ viel de jongen bij.
‘Zenuwachtiger dan anders?’ informeerde ik nauwkeurig.
‘O, véél!’ klonk het stellig.
‘Plankenkoorts,’ sprak ik op de toon van een arts die genoeg weet. Ik moest de tak loslaten en stond hijgend op. Onmiddellijk kwam Joop met de tak nog in de bek recht tegen mij opstaan. Hij was groter dan ik. ‘De meeste artiesten hebben plankenkoorts,’ vervolgde ik, ‘maar om een olifant te spelen, dat is ook helemaal niet zo gemakkelijk, voor een hond.’
‘Joop kan het anders heel goed,’ bezwoer de jongen mij trots. ‘Vanmiddag bij de generale zwaaide hij zijn slurf nog heen en weer!’
‘Ach, net als een echte olifant!’ riep ik verrast uit, en tegen de hond, terwijl ik die met lange arm van mij afduwde: ‘Echte olifanten zwaaien ook met hun slurf, hé Joop? In Afrika!’
Heel even verheugde ik mij dat de jongen om mij lachte, maar toen zag ik dat hij veeleer vóór mij lachte, zonder mij aan te zien, met een glimlach wegkijkend in het donker - hij lachte als een volwassene, ouwelijk, uit pure beleefdheid... ik stond voor gek...
De koepel scheurde open, van schaamte kneep ik in de aspirinestrip maar reeds hervond ik mij, reeds spiedde ik met snelle blik in het rond. In sommige caravans brandde licht, maar niemand bewoog achter de ramen, iedereen was in de grote tent. Kwispelend lag Joop in de tak te bijten.
‘Joop is vrolijk,’ hernam ik, met een hoofdbeweging omlaag naar de hond, ‘- voor iemand die net voor publiek is afgegaan is hij erg vrolijk, maar de verpleegster zit nu te huilen omdat zij haar nummer niet kon doen... iedereen lachte haar uit toen Joop haar in de gordijnen trok! Jij denkt dat hij verlegen is, maar hij lijkt veel meer op zo'n brutale hond die het allemaal niks kan schelen... Wat voor medicijn geef je hem eigenlijk?’
De jongen lachte niet meer. ‘Medicijn?’ vroeg hij.
‘Ja, medicijn!’ articuleerde ik scherp. ‘Hij moet toch beter worden?’
Het onbekommerde avondpratertje van daarnet had weinig kapsones meer over. Bijna huilend nu zei hij dat Joop niet ziek was.
‘Niet ziek?’ herhaalde ik hogelijk verbaasd. ‘Maar als Joop niet ziek is, waarom komt hij dan met een verpleegster het toneel op? Hij heeft toch plankenkoorts? Wie koorts heeft moet medicijn hebben. Medicijnen zijn gezond! Kijk eens hier, zelf gebruik ik aspirine...’
Ik drukte haastig een pil uit de strip en slikte die door; daarna drukte ik nog twee pillen los waarvan ik er één op de onwillekeurig