ondergeschikt of zelfs van geen belang (Alain Platel heeft laten zien welke resultaten je daarmee kunt bereiken). Dat Nederlands nieuwe lichting hard haar best deed om zich op haar manier van de illustere voorgangers te onderscheiden, dat ontging de Belgische bezoeker totaal. Wat zou je in Truus Bronkhorst of Pauline Daniëls geïnteresseerd raken als je hun werk wel een keertje ziet maar het niet werkelijk kunt plaatsen, dat wil bijvoorbeeld zeggen: zien hoe het zich tot Van Manen verhoudt. Met betrekking tot Nederlands werk ontbreekt het de Belg aan het juiste perspectief. Hij durft wél naar het Muziektheater en het Danstheater te trekken als er een stuk van Jan Fabre in première gaat, of als de ultra-postmoderne William Forsythe (in België nauwelijks te zien, wel de mond van vol) op het programma staat. Maar in hetzelfde Muziektheater Balanchine gaan zien, toch geen overbodige luxe als je van de verhouding van bovenstaande choreografen tot het klassiek ballet wat wilt begrijpen? Nee hoor! Te veel gevraagd.
Ik zou terugkomen op verbanden tussen verschillende kunstvormen - neem nu literatuur en dans. Bij sommigen in de Belgische danswereld is daaromtrent de merkwaardige opvatting gangbaar dat, kort gezegd, om de vijftien jaar in de podiumkunsten het wiel opnieuw mag worden uitgevonden. Want, zo gaat het betoog, dans en theater zijn in tegenstelling tot bijvoorbeeld de letteren levende kunsten. Hetgeen betekent dat een nieuwe generatie - en onderhand dient er zich een aan - een vrijbrief krijgt om het (post)modernisme van de jaren tachtig opnieuw te gaan introduceren, alsof er niets aan de hand is, alsof we al die tijd in de woestijn zijn blijven leven. De volstrekte onschuld tot de ware kunst verheven in termen van: blijvend onderzoek, zichzelf radicaal herdenken... en daarmee de traditie blijvend afketsen alsof zij de oorsprong van alle conservatieve en slaapverwekkende kunst is. Je reinste theatrocentrisme vind ik dat. Want wie meer doet dan zijn dagen vullen met toneel en dans en ook wel eens een boek leest of een film ziet, die zal vaststellen dat het werk op het podium dan geen gelijke tred houdt met de andere kunsten. Je wordt geconfronteerd met een vierderangs modernisme dat zijn eigen geschiedenis niet kritisch doordacht heeft, want het erkent geen geschiedenis. En op die manier is het mogelijk dat een ‘klassiek’ choreograaf als Hans van Manen hedendaagser kan zijn dan ‘het jonge geweld’ dat vandaag debuteert. Zo kan het dat Anne Teresa De Keersmaeker, vijftien jaar na haar aantreden, niet enkel qua reputatie de leading lady van de dans blijft, maar ook op inhoudelijk vlak.
Dat is een trieste ontwikkeling, want ze laat zien dat er eigenlijk geen ontwikkeling is. Wie er prat op gaat nooit een boek te lezen en enig besef van dansgeschiedenis wegwuift als onbelangrijk voor een ‘levende kunst’, die verzandt in een dodelijk subjectivisme. Elke nieuwe voorstelling wordt gemeten aan die van de vorige dag of, in het beste geval, naar waarde geschat in het licht van die vijftien jaar van ‘radicale’ verandering. De uitkomst daarvan ligt voor de hand: een eeuwig jaar nul. Maar de ontwikkeling van de dans kán niet eindigen met de installatie van een nieuwe generatie; zij begint dan pas, en gaandeweg zal duidelijk worden dat ook zij haar voorlopers heeft en in een traditie staat. Was het vijftien jaar geleden niet wenselijk zich te veel met de Nederlandse dans in te laten, opdat een nieuwe lichting zich voluit kon manifesteren, nu is het denk ik noodzakelijk geworden dat wel te doen, wil de dans in België niet blijven steken in een verkeerd begrepen oorsprongsdenken. Nederland hoeft dus niet gefrustreerd achter te blijven - het moment is gekomen waarop het België weer wat te vertellen heeft.
Met een koloniale reflex van ‘eindelijk lijven we ze in’ heeft dit niets te maken. Ik zou aan dit verhaal het gevoel willen koppelen dat mij Belg soms overvalt, het gevoel in Nederland te (moeten) leven, in een zuidelijke annex van het Huis van Oranje. Kijk maar in de boekhandel: er zijn zo goed als geen Belgische uitgevers