tegenover hem te plaatsen.
Wellicht klinkt dat vermoeden aangaande het wezen van de kunst toch iets te altruïstisch. Voor een Hollander is de heersende situatie onverdraaglijk. Anders dan in België heeft de dans in Nederland namelijk een voorbeeldige, evenwichtige, organische groei doorgemaakt: uit wat onoverzichtelijk gerommel na de oorlog ontstonden in de jaren zestig enkele solide dansgezelschappen, waarna in de jaren zeventig een paar vooral in de Verenigde Staten opgeleide pioniers de basis voor de moderne dans legden, die in de jaren tachtig tot volle wasdom kwam met een veelheid aan stijlen en uitingsvormen. Van abstract tot verhalend, van Cunningham-achtig tot expressionistisch, van mime tot zwaar klassiek, van Bewth tot Folkloristisch Danstheater - sinds het begin van de jaren tachtig is er geen dans die in Nederland niet vertegenwoordigd is.
De groei na de oorlog is bijna exemplarisch, met een overheid op afstand die keurig hier en daar faciliteiten verschaft, met een wijdvertakt netwerk van schouwburgen en kleine zalen, en met diverse soorten opleidingen. Misschien wel dankzij die organische groei vormt de dans in Nederland een samenhangend geheel, met dwarsverbanden, uitwisselingen en overlopers, met veel import en export, festivals en intensieve samenwerking met componisten, muzikanten, decorontwerpers en wat er zoal nog meer bij voorstellingen komt kijken. In Nederland is het denkbaar dat Hans van Manen bij een kleine dansgroep als die van Karin Post werkt, en dat de in de discotheek opgeleide Paul Selwyn Norton iets maakt voor het Nationale Ballet. Geen wonder dat de culturele regelgeving zo langzamerhand een belangrijk exportprodukt is geworden.
En toch... en toch willen die Belgen er helemaal niets van weten. Ze hadden geen boodschap aan Bianca van Dillen, Jacqueline Knoops, Beppie Blankert of Hans Tuerlings, ze interesseren zich niet voor Ton Simons, Ed Wubbe, Harijono Roebana, Itzik Galili of Wim Kannekens.
Nee, dan moet je kijken hoe België met zijn grote choreografen omgaat. Maurice Béjart is bij gebrek aan erkenning Brussel ontvlucht, na zijn beste jaren aan Mudra te hebben gegeven. De Keersmaeker heeft jaren moeten leuren voordat de Munt haar binnenliet, Fabre voelt de hete adem van het Antwerpse Vlaams Blok in zijn nek, Vandekeybus moest eerst in het buitenland op zijn waarde worden geschat.
En kijk eens wat voor infrastructuur daarbij hoort: een fatsoenlijke dansopleiding is er jaren niet geweest, zodat veel dansers uit het buitenland komen; er zijn maar een paar theaters die graag dans programmeren; de paar groepen die er zijn hebben vrijwel niets met elkaar te maken. En het allervreemdst: het merendeel van de toonaangevende choreografen heeft geen formele dansopleiding. Zie daar de organisatie van de Vlaamse Golf: je kunt er een pleidooi voor het woestijnmodel aan ontlenen.
Zou je de dans in Nederland een knap georganiseerde, middelgrote stad noemen, met een leuke nieuwbouwwijk, brede verkeersaders en wat goed onderhouden monumentale panden in de binnenstad, dan is de dans in België een archipel van kleine eilanden. En al die eilanden zijn soeverein: eigen brandweer, eigen politie, eigen vuilniswagens. De naijver is groot, de onderlinge verschillen doen niet onder voor die met het buurland. Er zijn vanwege de hoge zeegang amper veerdiensten, en door het isolement moet ieder voor zich het wiel uitvinden. Toch blijven die eilanden onafhankelijk, veel meer dan de door wijkraden en inspraakorganen geteisterde Nederlandse dans. Toch hebben die eilanden bergpieken die tot ver over de grens zichtbaar zijn.
Vergeef me de beeldspraak, deels ingegeven door het feit dat de situatie nu niet veel anders is dan vijftien jaar geleden, al zijn er sindsdien overigens wel verklaringen bedacht voor het eenrichtingsverkeer. Een klassieke verklaring wil het verschil herleiden tot de infrastructuur. Nederlandse dans is overgeorganiseerd, wordt er dan gezegd. De dansers hier worden in de