De mensen met wie ik daar in gesprek ben geraakt gaven mij keer op keer te verstaan dat zij een fundamenteel wantrouwen koesteren jegens de wereld die in ‘verhalen’ gestalte krijgt. Die ‘verhaalde werkelijkheid’ - de politieke ideologieën die ze verdedigen, het beschavingspeil dat ze nastreven, de vooruitgangsgedachte die hen voortdrijft, de moderne tijd waar zij zich deel van willen weten - beoordeelden zij als een schijnwereld van zoete leugens. De ‘echte waarheid’ zou gezocht moeten worden aan gene zijde van het verstand: in de vervoering en de roes, in lust, pijn en de lichamelijke gewaarwording, in de vernietiging en het geweld, in het onberekenbare krachtenveld van toeval en noodlot. In het zigeunercafé, zo liet men mij weten, daar zou ik het echte, het ware leven kunnen leren kennen.
Die hartstochtelijke pogingen om ‘de-wereld-zoals-die-werkelijk-is’ te betrappen in domeinen die buiten het bereik van het verstand liggen heb ik onderzocht. Ik heb mij afgevraagd waarom deze mensen zo gepreoccupeerd zijn met de vraag wat waarheid is en wat leugen. Ik heb een antwoord trachten te vinden op de vraag waarom ze de verhalen die ze over zichzelf en de wereld vertellen, wantrouwen.
Dat onderzoek is - gezien de omstandigheden waaronder ik moest werken - geheel in het teken van de oorlog komen te staan; het tuchthuis van de oorlog, waar ieder denkbaar taboe wordt geschonden en waar het gemaakte, het geconstrueerde, het ‘verhaalde’ karakter van de normaliteit onverbiddelijk aan het licht komt. Achter mijn vragen over de waarheidsdrang van mijn Novisadse informanten doemden nieuwe vragen op: hoe komen mensen uit een oorlog - een Balkanoorlog - te voorschijn. Hoeveel geloof kunnen de inwoners van Vukovar, Sarajevó of de Krajina nog hechten aan het verhaal dat spreekt over een redelijke mens en een beschaafde wereld? En welke verhouding hebben voorgaande generaties op de Balkan kunnen opbouwen met de vooruitgangsgedachte of het ‘geloof in eigen handelen en dat van anderen’ waar Saris van spreekt?
Mijn onderzoek leerde dat de inwoners van Novi Sad dat geloof in zo'n maakbare wereld niet hebben. Hun geschiedenis kent te veel oorlogen, te veel breuklijnen, te veel geknakte illusies. Net als Frans Saris weten zij allang hoe wreed de wereld is, en ook zij zijn van mening dat de kunst is ervan te leren zodat ze het overleven. Precies dát is wat mijn informanten proberen te doen in hun cultus van de redeloosheid. In hun fantasieën over het leven van de zigeuners, en in de orgiastische vieringen rond het zigeunerorkest onderzoeken zij de naakte grondvormen van het bestaan - dat wat altijd is, in tijden van oorlog en in tijden van vrede. Door nooit te vergeten hoe futiel hun wensen zijn tegenover de onverbiddelijkheid van hun geschiedenissen hopen de Novisadse burgers te kunnen overleven in een wrede wereld.
En heb ik mij, zoals Saris beweert, vereenzelvigd met deze moedeloze opvattingen over het bestaan? Nee. Ik heb geprobeerd mij in de opvattingen van mijn gesprekspartners in te leven, ik heb gerapporteerd waar dat wél en waar dat niet mogelijk bleek. Waar de afstand tussen mijn begrip en dat van mijn informanten onoverbrugbaar scheen, ben ik op zoek gegaan naar analogieën in onze eigen samenleving. Gaandeweg heb ik geleerd dat de waarheden die wij middels wetenschap en gezond verstand produceren ‘blinde vlekken’ vertonen, die verdergaand en andersoortig onderzoek verdienen. Nee, ik heb de sombere, nihilistische waarheidsopvattingen die ik heb beschreven niet tot mijn geloof verheven, maar ik ben me wel gaan realiseren dat Frans Saris en ik in een deel van de wereld wonen waar een blijmoediger en hoopvoller gedachtengoed stand kan houden; waar de gedachte dat je als mens nog iets te vinden of te willen hebt minder is belast met bewijzen van het tegendeel.