Marc Reugebrink
Omringd door dik gebeente
kanttekeningen bij een bloemlezing
‘Een feit schijnt te zijn, als men in de toestand waarin ik ben nog van feiten kan spreken, dat ik niet alleen over dingen zal moeten spreken waarover ik niet spreken kan, maar ook, wat nog interessanter is, dat ik, wat nog interessanter is, dat ik, ik weet het niet meer, het doet er niet toe. Toch ben ik genoodzaakt te spreken. Nooit zal ik zwijgen. Nooit.’
Beckett natuurlijk.
Ik kwam dit citaat tegen toen ik lezend in de teksten van auteurs uit voormalig Joegoslavië wat in zijn werk begon te bladeren. Waarom juist in zijn werk? Misschien omdat Beckett in bijvoorbeeld Molloy, Malone sterft en vooral in Naamloos (waar bovenstaand citaat uit komt) een vorm heeft weten te geven aan de totale onthechting die veel van de auteurs uit voormalig Joegoslavië op dit moment aan den lijve ervaren. In Becketts werk is alleen nog de stem woonplaats, of beter nog: tijdelijke verblijfplaats voor - ja voor wie eigenlijk, voor wat, ik weet niet wat of wie, voor mij misschien, als ik althans al lezend nog iemand ben, of iets. Want het is een stem die aan alles voorbij is, zelfs aan het strottehoofd en de stembanden, aan de mondholte en de tong en tanden, aan datgene wat haar pas tot klinken brengt. ‘Soms zeg ik tegen mezelf dat ook ik in een hoofd zit, de schrik doet me dat zeggen, en het verlangen in veiligheid te zijn, aan alle kanten omringd door dik gebeente.’
Oorlog, of elke andere werkelijkheid die zich met kracht en eendimensionaal opdringt, maakt aan elk bestaan in het hoofd een einde, zo zou je naar aanleiding van Beckett kunnen zeggen. ‘Das Wort entschläft überall dort, wo eine Wirklichkeit totalen Anspruch stellt,’ schreef Jean Améry in Jenseits von Schuld und Sühne, en dat was een uitspraak over de brutale eisen die de werkelijkheid van het concentratiekamp stelde. Maar het punt is dat dit ontslapen pas Becketts woorden heeft gewekt. Becketts trilogie is uiteraard geen oorlogsliteratuur (of kampliteratuur) in beperkte zin, dat wil zeggen: de oorlog (of het kamp) is niet het onderwerp van zijn boeken, maar na de Tweede Wereldoorlog (en vooral na de kampen) is het moeilijk zijn werk anders te zien dan in het verlengde van die totale, totalitaire werkelijkheden. Beckett laat je de onveiligheid die van het binnendringen van zo'n werkelijkheid het gevolg is, laat je het ontslapen van het woord ervaren. Hij lokt mij uit dik gebeente. Alleen zo kan ik min of meer begrijpen wat het betekent om in oorlog te zijn, om uit de veiligheid van niet alleen huis en haard verdreven te worden, maar ook uit die van de werkelijkheidsconcepties die men zich binnen de vier muren van zijn eigen huis had uitgedacht.
Alleen zo? Ja, alleen zo. Elke andere vorm die aan de oorlogservaring gegeven wordt, maakt van mij enkel een toeschouwer, een buitenstaander voor wie de oorlog is en blijft wat hij altijd al was: een verhaal over wat ooit gebeurde of wat ver weg, iets dichterbij, of zelfs relatief dichtbij maar in ieder geval niet hier gebeurt; een verhaal ook altijd van anderen dan ikzelf, een verhaal waaraan ik te gemakkelijk zelf kan ontsnappen juist omdat het anderen betreft op andere plekken in de wereld.