| |
| |
| |
Predrag Dojčinović
Correspondances
Uit een leesdagboek van de post-Joegoslavische literatuur
Het slot van dit dagboek had als volgt kunnen luiden: Ik zou willen dromen dat ik was gaan slapen, dat is de nieuwste van alle dromen en ik zou die nú willen dromen.
Want een schrijver is een eenzaam mens die probeert door wat hij schrijft een schild op te trekken en de trauma's te verbergen die het schrift van zijn litteken vormen. Maar oneindig veel sneller dan zijn gedachten kunnen gaan, verschijnen er doorzichtige plekken die een serieuze bedreiging inhouden voor de noodzakelijke rust om over details na te denken en voor de afzondering die iemand nodig heeft om te schrijven. Zijn poging de wereld in haar eigen stilte en gewelddadigheid aan te raken is reeds bij voorbaat mislukt. In het schrijven manifesteert zich de tragische strijd tegen het verdwijnen.
Het is zeker zo dat de melancholie van de eenzaamheid in het begin werd verzacht door contacten met anderen. Je hoefde er niets van te verwachten, dat had ik inmiddels wel geleerd, ze kwamen tot stand ondanks alles, ondanks het feit dat zoveel dingen geleidelijk uiteenvielen en verdwenen. Die contacten veroorzaakten een nostalgisch, soms amoureus gevoel van zweverigheid, het was alsof ik mentaal weggleed in ruimte en tijd en mezelf met een ontwijkende beweging aan het hier en nu onttrok. Je moet naar anderen toe gaan, altijd ergens naartoe gaan. Dat is iets wat ik nu weet.
Wanneer je van plaats verandert, komen de beelden uit het verleden des te sneller weer boven. Naarmate je langer en verder weg bent zijn het steeds oudere en betekenisvollere beelden die verschijnen. Terwijl in Joegoslavië de oorlog steeds meer om zich heen greep, zocht ik in Amsterdam samen met Dubravka Ugrešić de antiekwinkels af, op zoek naar de verloren en al bijna vergeten glazen bolletjes uit onze jeugd. Deze met plastic landschapjes gevulde voorwerpjes kwamen, wanneer ze heen en weer werden geschud, voor de verbaasde ogen van kinderen als betoverd tot leven. Onze behoefte ze open te maken kwam voort uit het verlangen onze dromen aan te raken. Onze behoefte ze te vinden kwam voort uit het verlangen de brokstukken van onze taal samen te voegen. Het glas was echter vervangen door plastic, en onze gelukkige jeugd door onzekerheid en nostalgie. Wat overbleef waren wat herinneringen van ons, twee mensen op zoek naar hun verleden.
Ik voelde hoe een tot dusver onbekende angst geleidelijk bezit van me nam. Op een zekere dag begonnen op mijn nieuwe Europese adres pas verschenen boeken bezorgd te worden van schrijvers uit het land dat door barbaren werd verscheurd en waarvan de naam derhalve was voorzien van het voorvoegsel ‘ex’. Verhalen, romans, gedichten, essays, drama's - kortom, alle teksten, of ze nu tot één bepaald genre behoorden of tot meerdere tegelijk - ik las ze aandachtiger dan ooit tevoren en in de kantlijn noteerde ik elke twinkeling van ironie, elke nieuwe verwijzing en elke gedachte die plotseling iets zou kunnen betekenen. Uit deze aantekeningen ontstond in de loop van de tijd een omvangrijk leesdagboek. Op dit moment,
| |
| |
terwijl ik deze teksten voor de Nederlandse lezer kritisch doorneem (ook al is het nog altijd work in progress: oorlog, leven en dood), en het ingewikkelde cardiogram van mijn eigen lezen en schrijven, de ritmestoornissen, het samenkomen en het weer uiteengaan van ruimte en tijd bij zowel de schrijver als de lezer bestudeer, overheerst de angst voor de eerste zin die ik van mijn dagboek neer zal schrijven alle andere: De hervonden taal van de waarheid heeft niets nieuws te bieden, ze doet slechts de herinnering ontwaken in het geheugen van een mens die bidt.
| |
Een dag met zonder vaderland
(Bora Ćosić, Dagboek van iemand zonder vaderland, 1993)
riverrun van een tekst die al tientallen jaren lang de betekenis in zich opneemt van alles wat ineens opduikt: de sublimatie van verschillende ervaringen. Vertellen is denken, een proces waarin de meervouden van het leven worden geconstrueerd en gedeconstrueerd. Vanuit het randgebied van de tragedie (de oorlog, de dood) blijft Bora Ćosić zijn standpunt bepalen met behulp van het paradigma van de Alexandrijnse bibliotheek, met een poëtica waarin de Boeken alle codes van de Werkelijkheid bewaren. (Hacer tiempo betekent in het Spaans iets wat in het verleden is gebeurd maar zich in het heden voort lijkt te zetten. Hacer tiempo heet ook het boek een van Bretons vrienden, de in Beograd wonende surrealist Marko Ristić; het is een boek dat Tito ondanks sterke aandrang van de kant van de Sovjetunie nooit heeft laten censureren of verbieden.) Maar alles wat ooit over de tijd geschreven is, kunnen we vinden bij Proust, zegt Bora Ćosić, een schrijver die geen vaderland heeft, maar die in staat is zich te verplaatsen in ruimte en tijd. (Bora Ćosić verruilde Belgrado, d.w.z. Servië en het uiteengevallen Joegoslavië aan het begin van de oorlog voor Rovinj, d.w.z. Kroatië, en vervolgens, nog maar kort geleden, dus voor het einde van de oorlog, voor Berlijn, d.w.z. het herenigde Duitsland.) Ook de dagelijkse persberichten hier of daar brengen niets nieuws en daarom is Bora Ćosić genoodzaakt voortdurend Proust te raadplegen. (Dagboek van iemand zonder vaderland is een direct voorbeeld voor mijn leesdagboek waaraan ik, toevallig of misschien ook wel niet, op dit moment zit te werken in de aangename koelte binnen de muren van El Escorial, de kloosterachtige vesting van de Spaanse koning Filips ii die vier eeuwen geleden werd gebouwd ter gelegenheid van de militaire
overwinning op Frankrijk.) Net ontwaakt uit onze winterslaap, hebben we iets van een mammoet die ineens uit het ijs der historie wordt opgegraven. Daarom spreekt Bora Ćosić aan het einde van zijn dagboek over beweging als over een decadente vlucht naar een tentoonstelling van Magritte in Verona en daarbij lijkt hij, zonder dat hij het schrijft, te denken: I can't go on, I'll go on.
| |
Een dag in een droombeeld
(Nina Živančević: Inside & Out of Byzantium, 1994)
In de ruimte van de fictie, achter de horizon van de feiten (authentieke personages, steden, gebeurtenissen), glijdt alles weg om voor altijd in de intrigerende afgrond van het onwaarschijnlijke en onware te verdwijnen. In navolging van de kritische theorieën van Jean Baudrillard beschrijft Nina Živančević op een geloofwaardige wijze een ‘waarheid’ die daarna ook buiten haar teksten ophield te bestaan. Zo is ook Joegoslavië zoals het werkelijk was niet hetzelfde als het land waarin Nina Živančević en ik ooit woonden. Als een fragment van een spookachtig, virulent en noodlottig hologram. En het Europa waarin we nu wonen? Wat zou Baudrillard zeggen over ons verlangen naar Europa? Een simulatie van zijn manier van denken en schrijven: ‘De westerse waarden
| |
| |
hebben hun energie en hun vitaliteit verbruikt en bevinden zich nu in een fase waarin ze geleidelijk afsterven. Dat dit proces zich werkelijk voltrekt, moge blijken uit de gebeurtenissen in het zogenaamde voormalige Joegoslavië, vooral in Bosnië. Het Westen staat onverschillig tegenover zijn eigen culturele tradities en elk mensenleven waarvan de waarde niet in geld is uit te drukken. Er bestaat ook angst voor de islam. Het “blanke Europa” krijgt een nieuwe definitie door het front dat zich tegen de islam vormt. Europa is multicultureel binnen zijn eigen (natuurlijke? kunstmatige?) grenzen, maar daarbuiten slechts wanneer het in staat is zijn eigen waarden te exporteren. Daarom is hier in plaats van “integratie” sprake van een proces van “desintegratie”, van de vernietiging en het wegsmelten van de diversiteit. Het principe van het Kwaad komt op dit moment het duidelijkst tot uiting in de politiek en de levensstijl van het Westen.’ Het verhaal van Nina Živančević is niet meer dan een droombeeld van herinneringen en gevoelens, een afgrond waarin ook de lezer voor altijd achter de horizon van de lopende gebeurtenissen zal verdwijnen.
| |
Een dag in een hologram
(Danijel Dragojević: Het Bloemenplein, 1994)
Met zijn taal van nieuwe en oude namen onderzoekt en beschrijft Danijel Dragojević een bekend maar getransformeerd segment van de stad die ons tot leefomgeving dient, hij dringt door in de poriën van de systemen en subsystemen die in de chaos van de huidige sociale en historische (wan)toestanden zijn ontstaan. Door tijd en ruimte, orde en wanorde, het benoembare en het onbenoembare op een nauwelijks waarneembare wijze met elkaar te kruisen, begint de schrijver een dynamisch spel van correlatieven - als een litho van Escher waarop een fonkelende hemel neerziet op het ritmische golvenpatroon van de zee. Dat brengt een aantal processen op gang als in het leven van de Japanse tuinen, die voor stille contemplatie zijn geschapen en op grond van hun materiële structuur veranderlijk zijn. Want alleen in een opnieuw ontworpen microkosmos openbaart zich van tijd tot tijd ook de macrokosmos. En zo manifesteert de innerlijke wereld van de mens zich aan de tuin als een uiterlijke wereld, en omgekeerd. De ruimte en de tijd uit het vooroorlogse Zagreb verplaatsen zich door de verbeeldingskracht van de schrijver naar de realiteit van nu, maar keren dan onherroepelijk terug, net als een filmcamera die in zijn onregelmatige baan om de bolvormige aarde aan een filmer - die zich altijd in het centrum van zijn eigen beeld bevindt - slechts een vage aanduiding geeft van het centrale tafereel, zonder het uiteindelijk te onthullen. Het verhaal over het plein is niet meer dan een verkleind fragment, een beeldje uit een onoverzienbaar hologram.
| |
De dag van de lach en de herinnering
(Aristid Teofanović: Brieven aan een hoofdstedelijke krant, 1992)
Net als in Charms' anamnese van een patiënt die lijdt aan het bizarre syndroom waarbij twee of meer persoonlijkheden in één lichaam huizen, tonen de ‘gefingeerde’ Brieven aan een hoofdstedelijke krant van de dichter Aristid Teofanović (een van de twintig pseudoniemen van Slobodan Blagojević uit Sarajevó) ons het sociale en culturele potentieel dat voor de ogen van een onbetekenende minderheid, dat wil zeggen: de intellectuelen, onverwacht en onmerkbaar, onder niet-specifieke algemene omstandigheden, dus vanuit een traditie, van het meervoud in het enkelvoud overgaat. Net als een onnoemelijk groot aantal stemmen die in hun samenzang, onbeholpen en karikaturaal, maar eendrachtig als een koor, ten slotte altijd tot één stem versmelten. Als een regelma- | |
| |
tig terugkerende epidemie die alle kranten ter wereld treft. Universeel en niet tegen te houden. ‘Maar terwijl deze brieven werden gedrukt, wierpen de briefschrijvers hun pennen weg en grepen naar hun moordwapens; ze keerden het gezeur in de kranten de rug toe en gingen van woorden over op daden. Ze stortten zich direct in het heetst van de geschiedenis, van de geschiedenis zoals ze op dat moment geschreven werd,’ iets waarop een vriend ons (de dichter Aristid Teofanović en mij, die beiden naar Amsterdam waren gevlucht) helaas veel te laat attendeerde.
| |
De dag met de uil
(David Albahari: De pelerine, 1993)
Tussen de kunstig ontworpen letters door zijn ze vaag te zien, als stemmen van de Zeitgeist, ze plukken, pikken en kwetteren luidruchtig als mussen; uit de diepe duisternis van de schaduw dringt het gehuil door van een uil, de dirigent die zich onttrekt aan de wetten van de menselijke fysica. Maar wanneer de mussen voldaan wegvliegen, blijft ook van de verhalen van David Albahari niets over dan wat kruimels, woorden als atomen en letters als deeltjes, en slechts de grote, felle ogen van de uil blijven over om het clair-obscur van de ruimte en de kakofonie van de tijd te bewaken. Of: wanneer de postmodernen het voorvoegsel afbijten en het overige als versleten en verouderd verdwijnt, zullen één zin en één woord van David Albahari in staat zijn de reputatie van het verhaal te beschermen. Die Grenzen meiner Sprache bedeuten die Grenzen meiner Welt was een mantra waarvan David Albahari veel hield, maar hij was bang deze te herhalen. Maar misschien geloofde hij toen niet dat in zijn verhalen de gedachten opnieuw hun eigen betekenis ontdekten, achter de geheimzinnige wereld van de getallen die hij had geërfd, hoewel ook de wereld van het gevoel, vergeten achter die wereld van getallen, ooit opnieuw zou moeten worden ontdekt. Nu weet ik het zeker, want net als mijn gedichten proberen zijn verhalen de laatste vijf jaar niet langer de hartslag te registreren, maar alleen de onregelmatige pauzes in het cardiogram van de gebeurtenissen waarin we ons bevinden: een hortende ademhaling en ritmestoornissen.
| |
Een dag in de wind
(Dragan Velikić: Hamsin 51, 1993)
Reeds bij de oude Egyptenaren, de Chinezen en de indianenvolkeren uit Zuid-Amerika, maar ook bij Goethe, Strindberg en Huxley kunnen we beschrijvingen vinden van een toestand waarin we voelen dat onze geest ineens ons lichaam verlaat om voor een ogenblik op een andere plaats en in een andere tijd te vertoeven. Over dit soort ‘reizen’ schrijft ook Dragan Velikić: het gaat over de verdeelde en bedreigde, zowel individuele als collectieve (Servische, Joegoslavische, Middeneuropese) identiteit. Dragan Velikić schrijft in een poëtisch proza waarin het onderscheid tussen verleden, heden en toekomst volledig wordt opgeheven. Juist daarom is Hamsin - de naam van een woestijnwind die het roodachtige ‘zaad’ van het zand over de andere continenten verstrooit - niet meer dan een metafoor van de door de recente oorlogen ‘verwaaide’ inwoners van Joego-Atlantis, een verhaal over de kolkende, onrustige donderwolken van waaruit ik net zelf deze regels neerschrijf. Maar ‘vliegen’ in de wind, zowel echt als gesimuleerd, gebeurt meestal, zoals ik nu weet, wanneer men onrustig slaapt, lijdt aan ziekten en hallucinaties of verkeert in een traumatische shocktoestand... Ballingschap?
| |
| |
| |
Een dag in een roos
(Miroslav Mandić: De Roos van het zwerven, 1992)
Met kleuren en woorden schildert en beschrijft de dichter zijn eigen tocht. Midden in een wereld laat hij een andere wereld tot leven komen. (Ongeveer twintig jaar geleden werd Miroslav Mandić wegens twee gedichten die hij in een Joegoslavisch literair tijdschrift had gepubliceerd, veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf. Sindsdien leidt hij een wandelend, schrijvend en schilderend bestaan, zonder aardse bezittingen en zonder grenzen behalve die welke zijn eigen lichaam hem oplegt.) Terwijl ik het tweede deel van De Roos van het zwerven lees, probeer ik me het gesprek te herinneren dat we hadden in de zomer van 1991, vlak voor het begin van de oorlog in Joegoslavië, het ging over zijn eenzame project: ‘...fysieke arbeid is tegelijk geestelijke arbeid... elke dag te voet twintig kilometer afleggen en leren dat het lichaam niet liegt... De Roos... is een brug tussen de millennia, een poging al wat Franciscus van Assisi, Jakob Breme, Leonardo da Vinci, Charlie Chaplin en Mick Jagger ons de afgelopen duizend jaar hebben geleerd, door middel van het menselijk lichaam vanaf Europese bodem naar het derde millennium over te brengen... De roos is de koningin van alle bloemen, de roos is het symbool van de kunst... te voet rondtrekken is het gedicht van het leven... de verschillen tussen de talen zijn slechts oppervlakkig, want de mensen drukken in de meest uiteenlopende talen dezelfde dingen uit: verlangens, liefde... het gaat om een horizontale plastiek, een lange performance, een vorm van totaaltheater; de roos manifesteert zich als blauw, als een totaal vertellen, een symbool van het onmogelijke...’
| |
Een dag met schaduwen
(Ivan Lovrenović: Liber memorabilium, 1994)
De banden tussen tijd en ruimte zijn intiem. Soms, wanneer een vreemde onbestemdheid hun Siamese identiteit binnensluipt, gaat, ver buiten het bereik van de vertrouwde menselijke zintuigen, de tijd over in ruimte of verandert een ruimtelijke dimensie voor een kort moment in tijd. Te midden van dat proces leven schaduwen, in volledige vrijheid. Achter de epiloog van Lovrenović’ ‘quasi-roman’ verbergen zich onbetrouwbare cijfers en onzichtbare deeltjes, de ruimte-tijd in een ‘werveling van herinneringen’, melancholie en nostalgie, een bittere distantie tot de ‘heilzame profaniteit van het moment’. Wie kan tegenwoordig nog zeggen waar Sarajevó precies ligt, en waar Zagreb, en waar de mensen zijn die van stad, tijd en ruimte hebben gewisseld? Waar zijn zij die er niet meer zijn? Ivan Lovrenović is een zoekende, vanuit de schaduw, die nu enkel nog gevoelens en verschijnselen registreert in een tussenruimte, een tussentijd waar het drama van de herkenning wordt verzacht door het zachte spinsel van het verhaal, door een stem uit het steeds groter wordende litteken op het kleine lichaam van onze planeet.
| |
Een dag met de stad in de mens
(Bogdan Bogdanović: De stad als cenotaaf, 1993)
Een litanie: Jericho, Jeruzalem, Petra, Pela, Gordium, Ai Kanum, Pompeji, Ostia, Kosa, Eburacum-Jorvik-York, Novgorod, Teotihuacán, Sarajevó... De stad is een mens, een spel van dynamische, evolutionaire reconstructie dat kleine fragmenten en schimmen van personen uit zichzelf opnieuw tot een dwingende beweegreden omvormt. Alsof voor de herinnering een moment van vergetelheid nodig is,
| |
| |
blijft de klok af en toe stilstaan in de onvoltooid verleden tijd. Iemand heeft vast en zeker wel eens geschreven dat we een kristal kunnen isoleren, maar dat steden en levende cellen die van hun omgeving zijn afgesneden ten dode zijn opgeschreven. Maar Bogdan Bogdanović schrijft: ‘In elk van mijn cellen schitteren de polyeders van de verwoeste stad.’ (De schrijver vertrouwde me in de winter van 1992 - twee jaar voordat de Servische inwoners van Belgrado hem dwongen naar Wenen te vertrekken - toe dat hij in zijn woning twee verzegelde dozen bewaarde waarin hij al tientallen jaren lang papiertjes opborg met notities en nietuitgewerkte gedachten; ooit zou de inhoud van die twee dozen, zo dachten we tegelijkertijd, kunnen dienen om een quantumreconstructie van zijn leven te maken.) De angst voor het verdwijnen van een stad is te vergelijken met de angst voor de dood van een beschaving. Maar verdwijning is een omkeerbaar, en de dood een onomkeerbaar proces; de genetica van de urbis, van de stad in de mens. Een paradox?
| |
Een dag in de karavanserai
(Izet Sarajlić: Oorlogsvertellingen uit Sarajevó, 1994)
In de naam van de schrijver Izet Sarajlić leven de stad en het ‘paleis’ tussen de puinhopen waarin hij tegenwoordig ook zelf leeft. Gedwongen te spreken over het onuitsprekelijke, over het niet-bestaande en over het onwerkelijke, laat de schrijver ons weten dat hij zonder illusies leeft, misschien wel gelukkig. De kinderjaren van de oude Bosnische dichter zijn kort geleden ineens afgebroken. Als een Orpheus van onze tijd, onwankelbaar en nieuwsgierig, accepteert Izet Sarajlić niet het bevel van het einde zolang hij zingt van iets wat verloren is, want zijn lied is een bestaan in een paradox. Dood, angst en verdriet worden door de schrijver vertaald als de vele betekenissen die het leven heeft. Als taal, als beweging. De dichter Sarajevó.
| |
Aan mijn vrienden uit voormalig Joegoslavië
Wat is er vannacht met ons gebeurd, vrienden?
Ik weet niet,
wat jullie doen.
Wat jullie schrijven.
Met wie jullie drinken.
Welke boeken jullie lezen.
Ik weet zelfs niet
of we nog wel vrienden zijn.
|
|