De Gids. Jaargang 159
(1996)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
MaupertuusZwetend was de vos de heirbaan overgegaan,
hij noemde zich Zoutpels in deze windstreken
waar hij een schuilplaats zocht en de klassieke
kronieken gewagen ervan: ‘Het was in enen
tsinxen daghe dat bede bosch ende hage met
groenen loveren waren bevaen.’ En als dier
tussen dieren was hij tot de hof van mensen
gegaan. De hekken waren dicht, maar hij zag
wel een jongen staren. Met zijn baronnestem
sprak de vos hem aan: ‘Je bent me toch nog
niet vergeten, welp aan mijn nest ontsproten?’
De jongen sprak met zachte stem: ‘Ik zoek
naar paddestoelen aan de breedste berkestam,
soms pluk ik wat, maar de meeste laat ik staan.’
| |
[pagina 204]
| |
Cives TvihaniZo was hun unieke verbintenis geboekstaafd:
bruid land, dichter bruidegom. Later die nacht
vond men hem zandhappend, een kruimeldief
likkend de aarde, de fraaiste korrels nam hij
in de hand, bekeek ze nauwgezet, stak ze soms
preuts in de mond, kauwde, spuugde, staarde.
En als de wind door haar donkere haren woei
laaiden de bladeren in het laatste zonlicht op
en daar de dichter ietwat problematisch lag
hebben ze tijdelijk de rollen omgedraaid: want
hij liet haar grondig spreken. Ze sprak weken
lang, liet zich niet onderbreken. Wat ze zei
begreep hij niet, daarom gaf hij de woorden
namen in een oogwenk die eeuwigheid heet.
| |
[pagina 205]
| |
HeksenkringDicht open, maar niet plompverloren. Steek
af en toe de handen in de aarde waar sporen
tussen maden, torren, hagedissen vallen. Wat
kan je eigenlijk verwachten? Dat de gastheer
op een kikvorsstoel gezeten zijn vossebont al
heeft versleten voordat de winter in het woud
is teruggekeerd? Dat bovisten die niet wisten
dat ze barsten moesten blijkbaar imploderen
in een minuscule sterrennacht? En ze blijven
ongeteld, verwachtingsvol verdwenen, stevig
ingeregen buisjes, spoeltjes en gameten. Cel
na cel vergeten, nooit zygote, nooit gespleten,
Onttakel herfst, maak dat ook de rotte mispel
leve, ontketen het, ontketen het met verve.
| |
[pagina 206]
| |
Klein lied voor H.O fungus dodenstoel, verraad
de bodem niet waarop je staat
spaar hoed en kraag gedegen
en gooi alle ballast over boord
die de schoonheid niet gelegen
komt. Keer keer op keer weer
terug in talloos vele sporen en
draai de wind een loer zolang
het vossebeest mooi weer speelt
van je genadeloze levenskracht
strooi witte regen over zwarte
grond, verleng het leven met
de dood, bevrucht, ontrafel en
leg bloot wat wordt verzwegen.
| |
[pagina 207]
| |
Ander klein lied voor H.Korstmos Ramalina, klamp mij aan
als nabijheid nodig is, een haventje
van woorden in de jungle. Omklem
de stam, ik laat je toch niet zakken
want je stem trilt mijn ingewanden
hevig, eet mijn honger zingend weg,
je laat mijn maag bewegen. Dikwijls
gaat de man die niemand kent langs
's heren wegen en zoekt zich blind
het pad dat daar gelegen is; simpele
herkenning is 't streven, maar vaak
lukt 't niet meteen. En dan kom jij,
Korstmos Ramalina, jij kent dit lied
van buiten. O Neurie, neurie gretig.
| |
[pagina 208]
| |
uit: De Morgen, 1995
|
|