| |
| |
| |
Gerard Nienhuis
Geloof in het toeval
De vraag naar de zin van het bestaan hangt voor velen nauw samen met de vraag of ons bestaan bedoeld is. Een bevestigend antwoord daarop lijkt moeilijk vol te houden in het licht van de moderne natuurwetenschappen. Die beschrijven alles wat er gebeurt in termen van blinde wetmatigheden en toevalsprocessen. Dat geldt dus ook voor het ontstaan en de ontwikkeling van het leven. Dit artikel gaat in op de spanning tussen het begrip toeval en het geloof in een bedoeling achter de gebeurtenissen. Daartoe bespreken we ook de status van het toevalsbegrip in de natuurwetenschap.
| |
Toeval als ervaring
Ons leven wordt bepaald door onbeheersbare gebeurtenissen. Een toevallige ontmoeting kan het begin zijn van een vriendschap voor het leven. Een ongeval dat een geheel leven een andere wending geeft, komt dikwijls voort uit een kleine onbetekenende omstandigheid, die achteraf gezien gemakkelijk vermeden had kunnen worden. In de gebeurtenissen ervaren we dan ook een element van willekeur. Ze overkomen ons, zoals het wordt uitgedrukt in de voorstelling van de grillige godin Fortuna, die geluk en ongeluk toedeelt naar believen, en die alleen in haar wisselvalligheid betrouwbaar is. Ook onze beslissingen worden door het toeval beïnvloed. De keuze van studie of beroep kan het gevolg zijn van de aanwezigheid van een leraar of kennis die een mogelijkheid oppert waar je zelf nooit aan gedacht zou hebben.
Het begrip toeval is diep geworteld in het moderne levensbesef. Maar wat het precies inhoudt is niet zo gemakkelijk aan te geven. Het wordt algemeen omschreven als het onberekenbare gebeuren. Dat kan verwijzen naar ons gebrek aan kennis. Als we meer wisten, zou wat ons nu toevallig voorkomt te voorzien zijn geweest. ‘Dat is ook toevallig,’ zeggen we als we een bekende tegenkomen tijdens een verblijf in het buitenland. Maar als we op de hoogte waren geweest van de reisplannen van de ander, dan hadden we de toevallige ontmoeting niet toevallig genoemd. Dit toevalsbegrip verwijst naar onze ervaring van de gebeurtenis. Het geeft niet een eigenschap van de werkelijkheid aan, maar het zegt iets over ons.
| |
Het onbedoelde toeval
Een andere, meer fundamentele betekenis van het toeval is zijn onbedoelde karakter. Wat toevallig gebeurt, is door niemand geregisseerd. Als een rechter vaststelt dat een mogelijke verdachte slechts bij toeval aanwezig was op de plaats van een overval, dan wordt hij daarmee van schuld ontlast. Voor een toevallige omstandigheid is niemand verantwoordelijk, en daar hoeven geen redenen voor te worden aangevoerd.
Wanneer dit toevalsbegrip als typerend wordt gezien voor de werkelijkheid, neemt het het karakter aan van een wereldbeschouwing. De vorming van het heelal, de gang van de
| |
| |
geschiedenis, de ontwikkeling van het leven op aarde en onze eigen levensloop worden in deze visie bepaald door onbedoelde gebeurtenissen. Vragen naar de zin van het leven is dan een futiele bezigheid. Het toeval wordt beschouwd als uiteindelijk de hoogste instantie op het wereldtoneel. We kunnen spreken van geloof in het toeval, dat in directe tegenstelling tot een godsdienstige visie op de wereld staat. Immers, daarin wordt aangenomen dat wat er gebeurt niet alleen maar blinde willekeur is, maar dat daarachter betekenis schuilgaat, dat er van een bedoeling kan worden gesproken. Het geloof in toeval staat tegenover het geloof in een hogere macht die de gang van de gebeurtenissen bepaalt, en die daaraan orde en zin geeft. Die hogere macht kan van goddelijke of natuurlijke aard zijn.
Een voorbeeld van een ingrijpend proces dat vrij algemeen als toevallig wordt beschouwd is het ontstaan en de ontwikkeling van het leven op aarde. Dit wordt op meeslepende wijze verwoord in het boek Le Hasard et la Nécessité, van de vermaarde Franse bioloog Jacques Monod. Hij geeft weer hoe fysiologische processen in organismen worden gestuurd door de wisselwerking van grote moleculen. Die wisselwerking wordt beheerst door de wetmatigheden van de scheikunde en de natuurkunde, en vertoont daarmee een noodzakelijk karakter. De processen móeten wel zo verlopen, gegeven de structuur van die moleculen. Maar in de evolutie van de levensvormen zijn die moleculen gevormd door processen die onbedoeld en onvoorspelbaar zijn. De vormen van leven zijn daarmee bepaald door het toeval.
Deze visie wordt vaak als karakteristiek voor de evolutietheorie beschouwd, en als een noodzakelijk gevolg van de natuurhistorische beschrijving van de gang van zaken. Zoals ik hoop duidelijk te maken, berust dat naar mijn inzicht op het misverstaan van de aard van de natuurwetenschappen.
| |
Toeval tegenover noodzaak
Een ander aspect van het toeval is zijn nietnoodzakelijkheid. Wat toevallig gebeurt, had evengoed kunnen uitblijven. Het toevallige gebeuren wordt dan gezien als één mogelijkheid uit vele. In deze betekenis hangt toeval samen met de richting van de tijd. Het verleden kennen we, de toekomst niet. Voor het verleden heeft het toevalsbegrip zijn betekenis verloren. Het verleden ligt immers vast, en het heeft daarom geen zin om van verschillende mogelijke verledens te spreken. Gedane zaken nemen geen keer. Bij de toekomst ligt dat anders. De toekomst is open, en biedt ons vele mogelijkheden.
Eigenlijk is het vreemd dat wij een zo scherp onderscheid maken tussen verleden en toekomst. Dit onderscheid verschuift immers voortdurend. Met het voortgaan van de tijd wordt de toekomst verleden, en daarmee blijkt ze vast te liggen. Uit het oneindige spectrum van mogelijke geschiedenissen wordt er één uitverkoren om werkelijkheid te worden. En juist omdat er zo talloos vele andere mogelijkheden waren, was het bij voorbaat uiterst onwaarschijnlijk dat de dingen zo zouden gaan als ze achteraf bleken te gaan. Daardoor zijn toekomstige gebeurtenissen zo moeilijk te voorspellen. Daarom kan het ook zo moeilijk zijn om ons bij een grote tegenvaller neer te leggen. Het had immers zo anders kunnen gaan. Waarom moest ons dit overkomen? Als we de tijd alleen maar even terug konden zetten, dan zouden we deze ramp vast alsnog kunnen vermijden. Maar dat is niet mogelijk. Met het verglijden van de tijd stollen de vele mogelijkheden van de toekomst in het toevallige heden tot een noodzakelijk verleden.
Strikt genomen is het niet-noodzakelijke karakter van de gang van de gebeurtenissen onbewijsbaar. We kunnen immers de geschiedenis niet overdoen, om zo een andere uitkomst te krijgen. Er is slechts één werkelijke gang der dingen, en de vele andere gangen die wij voor mogelijk houden, bestaan slechts in
| |
| |
onze gedachten. Toch kunnen we de opvatting dat de dingen anders hadden kunnen gaan, en dat mensen anders hadden kunnen handelen, niet zomaar prijs geven. Die opvatting is immers wezenlijk voor het geloof in menselijke vrijheid, en daarmee een wezenlijke vooronderstelling van menselijke verantwoordelijkheid.
| |
Toeval in de natuurfilosofie
In de oude natuurfilosofie speelde het toevalsbegrip een wisselende rol. De werkelijkheid werd gezien als het strijdtoneel van tegengestelde krachten en machten, die al of niet als personen werden voorgesteld. De grilligheid van het levenslot van stervelingen weerspiegelde de onzekere uitkomsten van het optreden van deze machten. Achter het toevalskarakter van de gang van zaken in de wereld ging dus een hogere werkelijkheid schuil, die vaak al evenzeer werd beheerst door wisselende kansen.
Met de komst van de moderne natuurwetenschap leek toeval voorgoed te worden vervangen door noodzaak en wetmatigheid. Na de grote doorbraken in de natuurwetenschap van de zestiende en de zeventiende eeuw, met het werk van (onder vele anderen) Copernicus, Galileï en Newton, ontstond het mechanische wereldbeeld. Dit betreft allereerst astronomische en natuurkundige verschijnselen. De planeten werden tevoren beschouwd als goddelijke boodschappers die niet aan aardse wetten gehoorzamen, of als getuigen van de grootheid van God die hen in hun baan houdt. Nu werden ze opgevat als brokken materie in vrije val in het zwaartekrachtveld van de zon. Eb en vloed komen voort uit de beweging van maan en aarde als dubbelplaneet. Onweer en storm zijn het gevolg van bijzondere temperatuurverdelingen en luchtdrukverschillen. Door de voortgang van de wetenschap kwamen ook medische, biologische en psychologische processen te passen binnen hetzelfde beeld, waarin alles wat gebeurt wordt gezien als het gevolg van natuurlijke processen. Studie van bacteriën en virussen geeft inzicht in de oorzaken van epidemieën, en onderzoek van de fysische en chemische werking van het zenuwstelsel laat zien hoezeer het gedrag en het karakter van mensen wordt bepaald door dezelfde causale wetten die gelden voor natuurkundige processen. De hele werkelijkheid werd gezien als een gesloten causaal systeem, waarin alles wat gebeurt bepaald wordt door oorzaken binnen het systeem.
De basiswetten die dit mechanische wereldbeeld bepalen zijn de wetten van de klassieke natuurkunde, de natuurkunde zoals die aan het begin van de twintigste eeuw bestond. Eén karakteristiek van deze natuurwetten is dat de beschrijving van de werkelijkheid deterministisch van aard is. Dat betekent dat de toestand van een gesloten systeem op een zeker ogenblik het toekomstige gedrag geheel bepaalt. En omdat het heelal in beginsel wordt opgevat als zo'n gesloten fysisch systeem, geldt hetzelfde voor de gehele werkelijkheid waarin wij leven. In wat er gebeurt ontstaat niets fundamenteel nieuws, omdat alle toekomstige gebeurtenissen al in het heden besloten liggen. Alles wat gebeurt komt als een noodzakelijk gevolg voort uit de voorgaande situatie. Elke gebeurtenis heeft een natuurlijke oorzaak, en is daarmee een schakel in een causale keten van oorzaak en gevolg.
Een ander gevolg van dit wereldbeeld is dat van toeval in de betekenis van het niet-noodzakelijke geen sprake kan zijn. Volgens de natuurlijke wetmatigheden is alles wat gebeurt immers een noodzakelijk gevolg van de huidige stand van zaken. De dingen zouden anders zijn gegaan als de beginsituatie anders was. Onzekerheid in het verloop is slechts een gevolg van onzekerheid over de huidige situatie. We zien dus dat de klassieke natuurkunde geen toeval in fundamentele zin kent. Als bepaalde gebeurtenissen niet voorzien zijn, en ons als toevallig voorkomen, dan komt dat alleen maar omdat onze kennis van het heden
| |
| |
onvolledig is. Het toeval wordt geheel overvleugeld door de noodzaak. Desgewenst zouden we kunnen zeggen dat gebeurtenissen worden bepaald door een noodlot. Maar dat noodlot is niet langer grillig of wispelturig. Er is geen groots meeslepend drama, dat ons onafwendbaar voert naar een tragische of gelukkige ontknoping. Er is alleen de toestand zoals die is, en daarmee is alles gezegd.
Zo'n wereldbeeld, waarin de wereld wordt gezien als een gesloten fysisch systeem, heeft een aantal levensbeschouwelijke gevolgen. In de eerste plaats verdraagt het zich slecht met het geloof in een persoonlijke God, die handelend in de wereld aanwezig is. Dat is van belang voor wie de zin van het bestaan vooral verbindt met het bestaan van God. Maar er is een ander, even fundamenteel gevolg van deze visie. Ook de menselijke vrijheid is in het geding. Wat is immers de betekenis van die vrijheid voor wie gelooft dat ons handelen gedetermineerd is door blinde natuurwetten, door fysiologische en neurologische processen? Hoe kunnen we iemand verantwoordelijk stellen voor wat niet anders had gekund? We zeggen toch dat niemand tot het onmogelijke is gehouden? Kortom, natuurwetenschappelijke bezwaren tegen het geloof in een God die handelt tasten ook het geloof in de menselijke vrijheid aan, en ondermijnen daarmee onze verantwoordelijkheid.
Het wereldbeeld dat door de hedendaagse natuurkunde wordt opgeroepen is overigens aanzienlijk minder rigide dan dat van de klassieke natuurkunde. Het strikte determinisme, zoals we dat juist geschetst hebben, is niet houdbaar gebleken. Het toeval heeft terrein veroverd ten koste van de noodzakelijkheid. Daarvoor zijn twee belangrijke ontwikkelingen te noemen, te weten de chaostheorie en de quantummechanica.
| |
Chaos als eerherstel voor het toeval
Uit recente studies van dynamische systemen is het besef voortgekomen dat het determinisme in praktische gevallen dikwijls zijn betekenis verliest. Dat komt doordat een miniem verschil in de toestand van een systeem op een zeker ogenblik al snel leidt tot totaal verschillende vervolgtoestanden. Ook al wordt het determinisme aanvaard, het leidt slechts tot betrouwbare voorspellingen als de beginsituatie met mathematische precisie is gegeven, met oneindig veel cijfers achter de komma. Een afwijking in de dertigste decimaal (of de drieduizendste) betekent dat na verloop van een beperkte tijd de afwijking tussen voorspelling en werkelijkheid enorm kan zijn. En omdat mathematische precisie bij metingen nu eenmaal niet te realiseren is, is het gedrag van het systeem na die beperkte tijd onvoorspelbaar geworden.
Kenmerkend voor dergelijke systemen is dat het gedrag uitermate grillig verloopt, en eruitziet alsof het door een toevalsproces wordt voortgebracht. Men spreekt dan van chaotisch gedrag. Dit gedrag kan slechts in statistische termen, in termen van kansen en waarschijnlijkheid worden beschreven, ook al wordt dit gedrag op deterministische wijze door een eenvoudig wiskundig voorschrift exact bepaald.
Eigenlijk is chaotisch gedrag regel, terwijl voorspelbaar gedrag van systemen uitzondering is. Een bekend voorbeeld van een voorspelbaar systeem wordt gevormd door het zonnestelsel. De beweging van de planeten om de zon is dan ook zonder problemen in algebraïsch-analytische vorm te beschrijven. De stand van de planeten aan de hemel is daardoor over een periode van vele eeuwen nauwkeurig te voorspellen, evenals het optreden van verduisteringen van zon en maan. Van toeval is in het zonnestelsel dan ook geen sprake. Een alledaags voorbeeld van chaotisch gedrag is het weer, dat alleen met kansuitspraken is te voorspellen, en waarbij de betrouwbaarheid van die voorspellingen over een periode van meer dan
| |
| |
een paar dagen dramatisch afneemt.
De conclusie van de theorie van chaos is onontkoombaar. Vrijwel alle dynamische systemen die van praktisch belang zijn, ook al zijn ze nog zo deterministisch, kunnen in feite slechts in termen van waarschijnlijkheid worden beschreven. Ook al is het toeval in de mathematische vergelijkingen afwezig, voor alle praktische toepassingen kan men het niet missen. Het toeval regeert in de praktijk van alledag, zelfs waar het volgens de wiskundige beginselen buitenspel had moeten staan. Toeval en noodzaak sluiten elkaar niet uit.
| |
Toeval en quantummechanica
Bij deze onverhoedse machtsgreep van het toeval in de natuur is het niet gebleven. In de hedendaagse natuurkunde is het kansbegrip wezenlijk geworden, juist op het meest fundamentele niveau. Dat is gebleken bij de komst van de quantummechanica. Die is aanvankelijk ontwikkeld om het gedrag en de eigenschappen van atomen te kunnen beschrijven. Gebleken was dat het gedrag van elektronen in atomen en in vaste stoffen alleen begrepen kan worden door aan het elektron een golfkarakter toe te kennen. Die golf beschrijft niet een uitgesmeerd deeltje, maar een kansverdeling voor de plaats waar het elektron zich bij een meting kan vertonen. Daarbij is het strikte determinisme vervallen. Algemeen geldt in de quantummechanica dat waargenomen verschijnselen niet volledig worden bepaald door de toestand van het waargenomen systeem. De huidige toestand bepaalt alleen de kansverdeling over mogelijke meetuitkomsten. Dat houdt in dat identieke systemen in identieke toestanden tot verschillende verschijnselen kunnen leiden. Voor dit verschil in gedrag van identieke systemen is er dus geen oorzaak, in de strikte zin van het woord. Ook als we met mathematische precisie alles weten wat er te weten is, dan nog weten we niet wat er zal gebeuren. De keuze tussen verschillende mogelijke gebeurtenissen wordt bepaald door toeval.
| |
De aard van natuurwetenschappelijke kennis
We hebben gezien dat de moderne natuurkunde wordt gekenmerkt door een subtiele combinatie van toeval en noodzaak. Omdat het determinisme op gespannen voet staat met de menselijke vrijheid, zou men kunnen denken dat dit nieuwe natuurwetenschappelijke wereldbeeld die spanning opheft, en dat nieuwe ruimte is ontstaan voor het geloof in vrijheid van handelen, van mensen, en misschien ook van God. Ik meen dat dat niet het geval is. Zowel de quantummechanica als de theorie van chaotisch gedrag zijn en blijven strikt mechanische theorieën, waarin alleen het strakke determinisme is vervangen door een element van toevalligheid. Maar ook dit toevalsbegrip laat zich strikt mathematisch beschrijven, als we maar gebruik maken van het waarschijnlijkheidsbegrip. Weliswaar is het gedrag van een enkel systeem niet met zekerheid te voorspellen, maar de kansverdeling over mogelijke gedragingen is dat wel. Nog steeds wordt het gedrag bepaald door wetten, en de wetten die kansverdelingen bepalen zijn even blind als wetten die het gedrag geheel vastleggen. Het lijkt mij niet erg overtuigend om de mogelijkheid van vrij handelen in de wereld te rechtvaardigen door een beroep te doen op de onzekerheid in de uitkomst van kanssystemen, te vergelijken met dobbelstenen of roulette. De vrijheid zoals wij die ervaren strookt niet met het lukrake karakter van statistische willekeur. Ze duidt op de mogelijkheid van bewuste en doelgerichte keuze. De keerzijde van vrijheid is altijd verantwoordelijkheid. En je kunt moeilijk iemand verantwoordelijk houden voor de uitslag van een loterij. Dat geldt voor vrij menselijk handelen evenzeer als voor het mogelijke handelen van God.
| |
| |
Een mogelijke uitweg zou kunnen zijn om dan maar te aanvaarden dat onze vrijheid een illusie is, en dat ons handelen gebaseerd is op een soort gewogen loting. Op het eerste gezicht lijkt dat niet eens zoveel uit te maken. Vrijheid betekent dan afwezigheid van uitwendige dwang. We moeten echter bedenken dat dezelfde argumenten die ons handelen terugbrengen tot de uitkomsten van blinde natuurlijke processen hetzelfde doen met onze denkbeelden en overtuigingen. Ook dat zijn nog slechts noodzakelijke of toevallige gevolgen van fysiologische processen. Maar waarom zouden we dan onze eigen overtuigingen nog ernstig nemen? Wat onderscheidt onze mening dan nog van de tegenovergestelde visie, die door soortgelijke processen wordt bepaald?
| |
Lagen in de werkelijkheid
Het ligt meer voor de hand te concluderen dat natuurwetenschappelijke waarheden niet het absolute en alomvattende karakter hebben dat er vaak aan wordt toegekend. Wetenschappelijke wetmatigheden zijn ontdekt en beschreven binnen een welbepaalde context, om een bepaald soort verschijnselen te verklaren. Natuurkundige wetten hebben een verrassend grote voorspellende waarde, en ze hebben eenheid gebracht in een enorme verscheidenheid van verschijnselen. De natuurkundige werkelijkheid, die door een beperkt aantal natuurwetten wordt beschreven, heeft een zeer rijke structuur. Ze omvat materie en straling, radioactiviteit, magnetisme, vloeistoffen en vaste stoffen. Ze is evenzeer toepasbaar op de aardse werkelijkheid als op de buitenaardse ruimte, de sterren en de planeten. Ze blijkt de bouw van het heelal te kunnen beschrijven en de bouw van atomen. En bovendien zijn natuurwetten tijdloos in de zin dat als ze eenmaal overtuigend zijn aangetoond voor bepaalde omstandigheden, dat ze dan altijd in dezelfde omstandigheden toepasbaar blijken. Natuurwetten hebben een groot gezag voor de natuurkundige, materiële kant van de werkelijkheid.
Maar de werkelijkheid heeft andere aspecten dan het fysische. De werkelijkheid heeft een gelaagde structuur, en kent verschillende niveaus. Problemen en paradoxen ontstaan als we proberen om begrippen die voor één niveau zijn ontwikkeld toe te passen op een ander. Een dergelijke vermenging ligt vaak aan de basis van pseudowetenschappen, waarvan de astrologie wel het bekendste voorbeeld is. We zien soms dat een fysisch begrip als energie eenvoudig wordt overgeplant naar de psychologie, dat de associaties die in een bepaalde cultuur worden verbonden met kleuren of stoffen direct worden toegepast in een chemische context, of dat de archetypische duiding van mythologische figuren probleemloos wordt verbonden met de planeten die dezelfde naam dragen. Dergelijke associaties kunnen zeer overtuigend zijn, al is dat volstrekt ten onrechte. Ik meen dat iets dergelijks gebeurt als fysische wetmatigheden in verband worden gebracht met een weids begrip als vrijheid. Dit begrip beschrijft een menselijke ervaring op het niveau van het bewustzijn en het geweten. Het probleem van de vrijheid ontstaat als we dit ervaringsniveau beschrijven met behulp van de natuurwetten die op grond van verschijnselen op het fysische niveau zijn geformuleerd.
De natuurwetten zoals de natuurkunde die vindt en ontwikkelt beschrijven het gedrag van fysische objecten, zoals straling en materie. En omdat alle verschijnselen en ervaringen een materiële kant hebben, zijn die natuurwetten ook overal toepasbaar. Ze vertonen een gesloten en volledig karakter, en er lijken geen losse einden te zijn. Maar daaruit volgt nog niet dat de natuurwetten in beginsel alles zeggen wat er te zeggen valt. Wie dat denkt, baseert zijn wereldbeeld op het fysische aspect van de werkelijkheid. Hij breidt het gezag van de natuurkunde uit op gebieden waar dat gezag niet gefundeerd is.
| |
| |
| |
Materie en leven
Het probleem van materie en vrijheid kan misschien worden vergeleken met het oude probleem van materie en leven. Het is bekend dat levende materie zich geheel anders lijkt te gedragen dan niet-levende materie. Een rups kruipt omhoog tegen een tak, terwijl een steen nooit tegen een berghelling omhoog rolt. Ademhaling, stofwisseling, voortplanting, het zijn allemaal processen die karakteristiek zijn voor leven. Levende systemen hebben een inwendige dynamiek, en vertonen een kennelijke doelgerichtheid. Lange tijd heeft men gedacht dat er speciale nauurwetten zijn voor levende materie, die de gewone wetten van de natuurkunde te boven gaan. Dat idee is nu algemeen verlaten. Nooit is gevonden dat de basiswetten van de natuurkunde in levende systemen ongeldig zouden zijn. De fysische en chemische processen in levende systemen worden beheerst door precies dezelfde basiswetten als in andere materie. En naarmate we dichter naderen tot het niveau van afzonderlijke moleculen en atomen verdwijnt het leven in feite uit het gezichtsveld. Stikstofatomen in ons lichaam zijn in niets te onderscheiden van stikstofatomen in de lucht. Wij zijn werkelijk gebouwd uit stof van de aarde. Niettemin is leven anders dan niet-leven. Kennelijk laten dezelfde basiswetten ruimte voor geheel verschillende soorten processen, zo verschillend als leven en dood. Maar het is niet mogelijk om dit verschil in natuurkundige termen te beschrijven. Daarvoor zijn andere begrippen en andere methoden nodig. Biologie is dan ook een wezenlijk ander vak dan natuurkunde.
| |
Vrijheid
Het ligt voor de hand te verwachten dat eenzelfde gevolgtrekking altijd geldt zodra verschillende niveaus van de werkelijkheid en van de ervaring in het geding zijn. Voor ons argument is het niveau van bewustzijn en vrijheid van belang. Ook zonder de relatie tussen materie en bewustzijn volledig te begrijpen kunnen we op grond van onze ervaring vaststellen dat de materiële werkelijkheid, beheerst door de basiswetten van de natuurkunde, ruimte laat voor de ervaring van bewustzijn. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat in het menselijk denken en het menselijk handelen natuurwetten geschonden zouden worden. Het lijkt niet erg zinvol om het bewustzijn ook op dat basisniveau van de natuurwetten te beschrijven. Daarvoor staat deze ervaring te ver af van de verschijnselen waarvoor de wetten van de natuurkunde zijn ontworpen. Een ander aspect van de werkelijkheid vraagt om een ander begrippenapparaat, om andere waarnemingsmethoden, en om andere beschrijvingswijzen. Het schijnbare conflict tussen de blinde natuurkundige wetmatigheden en de ervaring van vrijheid van handelen ontstaat als aan die natuurkundige wetten een absolute betekenis wordt toegekend, waarbij de natuurwetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid tot wereldbeeld wordt. Dan worden we gedwongen om de menselijke vrijheid tot een illusie te verklaren. Wie dat doet miskent het ervaringskarakter van de vrijheid. Hij past de natuurwetten toe op situaties waarvoor ze niet zijn ontworpen. En het tot illusie verklaren van de ervaring ontneemt nu juist de basis aan de wetenschap waarop hij zegt zich te beroepen. Een veel redelijker conclusie is eenvoudig dat de basiswetten kennelijk ruimte laten voor vrijheid van handelen.
| |
Voorzienigheid
Ten slotte komen we terug op de vraag of ons bestaan bedoeld kan zijn in het licht van de natuurwetenschappelijke gegevens. Voor het gemak denken we aan de gangbare voorstelling van een persoonlijk God, die de diepste oorsprong is van de werkelijkheid en van ons leven, en die handelend in de wereld optreedt. Dat is natuurlijk niet de enig mogelijke visie
| |
| |
die uitgaat van een bedoeling van het leven. Maar het is wel het beeld dat velen voor onhoudbaar houden op wetenschappelijke gronden, en voor onze discussie is het dan ook bruikbaar. Bovendien stellen we de geldigheid van de natuurwetten niet ter discussie. Die wetten verklaren met fantastische precisie een enorme verscheidenheid aan natuurkundige verschijnselen, en dat in de vorm van theorieën die soms onze verbeeldingskracht te boven gaan. Het is duidelijk dat deze beschrijving een wezenlijk aspect van de werkelijkheid betreft.
Wel bestrijden we de opvatting dat de natuurwetten alles vastleggen wat er gebeurt. Dat wordt weliswaar niet zelden als vanzelfsprekend aangenomen. Maar in onze eigen vrijheid van handelen ervaren we aan den lijve dat dat helemaal niet zo vanzelfsprekend is. In ons menselijk handelen kunnen we als actor in de werkelijkheid optreden, waarbij we om zo te zeggen fungeren als het begin van een causale keten. Kennelijk sluiten de natuurwetten zo'n beginnende causale keten niet uit. Maar als wij die mogelijkheid hebben, waarom zou dat voor God niet gelden?
Vaak meent men dat handelen van God zou inhouden dat natuurwetten doorbroken worden. Voor sommige gelovigen is dat aanleiding om het gezag van natuurwetten te relativeren, terwijl ongelovigen juist daarmee hun ongeloof funderen. Wat zo'n doorbreking zou betekenen is overigens niet erg duidelijk. Logischerwijze kan het opschorten of doorbreken van natuurwetten noch uitgesloten noch verklaard worden met een beroep op de natuurwetten. En inzoverre natuurwetten beschrijven wat het geval is, worden ze per definitie nooit doorbroken. Dat is een kwestie van logica, niet van overtuiging. Het beeld van een God wiens handelen neerkomt op zeldzame uitzonderingen op regels die hij zelf heeft gesteld komt mij in elk geval weinig consistent voor.
Of we in gebeurtenissen of situaties Gods handelen zien, hangt altijd af van onze visie. De bijbelse visie op de natuur als schepping van God bijvoorbeeld houdt in dat zijn hand in alles is, en dat de natuurwetten eenvoudig een uitdrukking zijn van de wijze waarop hij werkt. Het geloof in het handelen van God is geen afwijzen van een causale werkelijkheid, waarin verschijnselen en gebeurtenissen samenhang vertonen. De causale samenhang van gebeurtenissen is niet in het geding. Dit geloof houdt wel in het afwijzen van de almacht van een blind en grillig noodlot, waarin gebeurtenissen zonder zin zijn. Het geloof in een goddelijke voorzienigheid keert zich tegen het noodlot, en daarmee tegen de almacht van het blinde toeval.
| |
Conclusie
Dat brengt ons terug bij de betekenis van het begrip toeval. Of we een gebeurtenis toevallig noemen staat los van de feitelijke gang van zaken. Het zal afhangen van onze visie. Als we onze kennis bij verrassing tegenkomen in het buitenland, juist als we in moeilijkheden zijn geraakt, dan zal die ervaring meer dan gewone indruk maken. En wie met Gods zorgende voorzienigheid rekening houdt, zal geneigd zijn hem dankbaar te zijn. Dat betekent niet dat hij meent dat de komst van de ander op bovennatuurlijke oorzaken berust (wat die ook mogen zijn). Zijn dankbaarheid zal niet verminderen als hij hoort dat de ander helemaal niet gestuurd werd, en evenzeer verrast was door de ontmoeting. Niemand zal verwachten dat in de causale keten van gebeurtenissen die tot de ontmoeting leidt een aanwijsbaar goddelijk ingrijpen voorkomt. Er is dan ook geen verweer tegen de opvatting dat de ontmoeting op louter toeval berustte, en dat je gewoon geluk hebt gehad. Maar er is ook geen sprake van een meningsverschil over de feiten. Een wetenschappelijke beschrijving van de gang van zaken zal het verschil in inzicht dan ook niet opheffen. Er is sprake van een verschil in interpretatie van dezelfde feiten.
Datzelfde geldt overal waar gebeurtenissen of processen toevallig worden genoemd. We
| |
| |
kunnen denken aan grote of kleine gebeurtenissen die onze levensloop mede bepalen, of aan de processen die aan de basis liggen van het ontstaan en de ontwikkeling van de levensvormen. Het is dan ook ten onrechte dat de kwalificatie ‘toevallig’ als een verklaring wordt beschouwd, bijvoorbeeld van de mutaties die de erfelijke eigenschappen van een organisme veranderen. Mutaties kunnen plaatsvinden door uitwendige storingen, of door fouten bij het doorgeven van erfelijke informatie bij celdeling. Zij genereren volgens de meest gangbare opvatting de genetische variatie waarna door natuurlijke selectie de meest aangepaste varianten overleven. Of dit mechanisme werkelijk voldoende is om de volledige evolutie van levenloos materiaal naar de bekende soorten te verklaren is niet bepaald onomstreden. Voor ons argument is vooral van belang dat ook hier het begrip toeval alleen aangeeft dat de mutaties als onbedoeld worden beschouwd. Het voegt niets toe aan de beschrijving of de verklaring van de gang van zaken.
We hebben betoogd dat toeval en voorzienigheid steeds interpretaties zijn van gebeurtenissen die aan de feitelijke beschrijving worden toegevoegd, maar die niet uit de feiten kunnen worden afgeleid. Dit houdt natuurlijk niet in dat wie in voorzienigheid gelooft de rol van het blinde toeval geheel hoeft uit te sluiten. Het ging ons om de vraag of dit geloof houdbaar is in het licht van moderne wetenschappelijke inzichten. Het antwoord op die vraag is bevestigend. Dat laat natuurlijk onverlet dat er andere, niet-wetenschappelijke gronden kunnen zijn om het geloof in voorzienigheid af te wijzen.
|
|