en naar buiten. De wolk wordt zwart als de beesten dichter op elkaar zwermen en licht van kleur als er een groep uitbreekt, recht omhoog stuurt en vlak voor de cipressen keert om zich weer bij de groep te voegen.
Thierry klapt van schrik achterover. De grote zwerm heeft hem te pakken. Hij klauwt met zijn armen, hij slaat rond zijn oren, over zijn hoofd, hij staat en struikelt. Hij rent zwaaiend kriskras over het veld, een dolgedraaide molen in orkaankracht. De takken van de wijnstruiken haken zijn blouse. Hij rent half voorover, een duiker op het punt in het water te gaan, de armen voor het gezicht. De wolk volgt hem genadeloos, daalt, voert een charge uit, stijgt en werpt zich boven op hem. Het geduld van de insekten is op.
Thierry valt languit, een tak haalt zijn wang open. Binnen twee seconden is hij zwart en geel, zijn handen, benen, de natte hals. Zijn gezicht is harig gekleurd en vol beweging, de opwippende achterlijven bedekken zijn ogen, zijn neus, oren, bedekken zijn hele gezicht, zijn mond. Zijn hoofd lijkt driemaal zo dik, een bewegende klomp harige spieren, een grote ronde bol pluizig mohair. Hij draait vertwijfeld met zijn hoofd, zijn lichaam schokt, de verschrikkelijke beesten zitten tot diep in zijn mond. Zijn mondholte puilt uit van de venijnige insekten die op zijn speeksel afkomen, als vliegen op stroop. Als hij een beest uitspuugt, kruipen er weer tien naar binnen. Zijn handen vol wespen, graaien naar zijn ogen. De diertjes lijken vast te zitten met tweecomponentenlijm, vergroeid met zijn huid. Bij tientallen kruipen ze zijn broekspijpen en halsopening binnen. Ze verdringen zich, vertrappen elkaars vleugels om zich dicht in zijn huidplooien te nestelen en het bloed op te zuigen zoals jonge meisjes de ranja door een rietje slurpen, gretig en hebberig.
Dan, alsof er een startschot valt, stijgen ze op, triomfantelijk, zingend, opgelucht en volgezogen. Ze zwermen uit op zoek naar nieuw leven. Ze vliegen de lucht in, hoger en hoger, boven de cipressen uit, de wolk lost op als ether in de lucht. Aan de lip van Thierry hangen drie dode wespen, verloren soldaten, achtergebleven op het slagveld.
Marco is het eerst bij hem, dan Saly, de baas, Pierre, Pascalle, ik, de hele equipe, de Spanjolen. Het is doodstil, een wesp valt van zijn lip. Saly buigt zich voorover. De ogen van Thierry puilen uit hun kassen en draaien rond als witte balletjes in een sterk gehavende flipperkast. Zijn hele gezicht en hals zijn gezwollen alsof hij een week in het water heeft gelegen. Niemand weet wat te doen, Marco pakt de bidon wijn. Op de huid van Thierry verschijnen blaasjes, eerst op de