punten - neerslag van een gelukte vergroeiing van natuur en geschiedenis - gaandeweg worden uitgewist door een type mens dat steeds minder voeling heeft met zijn verleden en die dat weerspiegeld ziet in de lege landschappen waardoorheen de autowegen hun rechte banen trekken. Elke maatschappij krijgt zo de landschappen die ze verdient.
Toch bestaat er bij veel mensen een levendige interesse voor de geschiedenis van streek of stad. Regionale historische verenigingen bloeien, velen verzamelen oude ansichten van hun omgeving of verdiepen zich in genealogie en archeologie. We kunnen dit ook interpreteren als een reactie op het verloren gaan van veel vaste referentiepunten, als een belangstelling die gewekt is door de snelle veranderingen in de woon- en leefomgeving tengevolge van de modernisering. Wanneer de dorps- en stadsgezichten en de landschappen van vroeger haast onherkenbaar zijn veranderd of verdwenen, bestaan ze in ieder geval nog als afbeelding of in boeken. Hoe armer de natuur, des te rijker worden de boeken over de natuur. Hoe groter de breuk met het levende verleden, des te dikker worden de boeken over de geschiedenis.
Iets dergelijks overkomt de archeologie. Juist door de grote ingrepen in het landschap heeft de archeologie in Nederland een sterke impuls gekregen. Hoeveel graven en grafheuvels, hoeveel sporen van nederzettingen en kampementen zijn er wel te voorschijn gekomen tengevolge van huizenbouw, wegenaanleg en ontgrondingen? De vaderlandse archeologie heeft zich daardoor na de oorlog zowel in de breedte als in de diepte goed kunnen ontwikkelen. Dat lijkt alleen maar toe te juichen, totdat we ons realiseren dat daarbij kennis en vernietiging hand in hand gaan. Want om het verre verleden werkelijk te kunnen kennen, moet onherroepelijk de aangetroffen toestand worden verstoord. Elke opgraving, hoe zorgvuldig ook uitgevoerd, kan alleen de sporen van het verleden blootleggen en het bodemarchief lezen door de sporen te vernietigen, of in ieder geval ze los te maken van hun oorspronkelijke landschappelijke context. Om de geschiedenis van het landschap te achterhalen moet de moderne mens als archeoloog het landschap zélf zijn verleden ontnemen. De boeken, archieven en musea worden steeds rijker en voller, terwijl het landschap zelf leeg achterblijft. De paradox is dus dat het landschap eerst zijn verleden moet verliezen om het via de wetenschap als geschiedenis terug te krijgen.
Overal waar grote ingrepen in het landschap worden uitgevoerd, worden de archeologen gewaarschuwd om tijdig eventuele archeologische sporen te bergen en te interpreteren. De eventuele aanleg van de omstreden Betuwelijn zal ongetwijfeld werkgelegenheid voor hen opleveren. Maar door ze in te schakelen wordt ongemerkt de zoveelste grote ingreep in het landschap gelegitimeerd. Zo zijn archeologen op een onverwachte manier toch ingeschakeld bij en medeplichtig aan de modernisering en onthistorisering van het landschap.
De bewandelbaarheid van de nieuwe landschappen is sterk verminderd. Zeker, er wordt nog steeds veel gelopen, getrokken en getrimd. Maar de eigenlijke kunst van het wandelen is intussen steeds moeilijker geworden. Het is het vermogen om zich in alle rust en aandacht te laten meevoeren over de juiste paden, die naar het hart van het landschap leiden en waardoor onze band met de omgeving wordt versterkt. Bewandelbaar is een landschap als het geleding, afwisseling, schaal en intimiteit vertoont, uitgedrukt in een netwerk van voetpaden en veldwegen. Het oude cultuurlandschap bood dit alles in hoge mate. Zoals gezegd is juist dit type landschap aan het verdwijnen, parallel aan de achteruitgang van de traditionele boerenstand door wiens werk en leefwijze het was gevormd. Bijna geruisloos is in Nederland deze boerenstand opgevolgd door moderne, industrieel ingestelde boeren. Deze breuk met de oude boerenwereld, een rurale cultuur van enkele millennia oud, is zichtbaar in de ons