| |
| |
| |
Roel van Duijn
Wij mijmerende Romeinen
De ondergang van het oude en de overlevingskansen van het nieuwe rijk
‘Qualis artifex pereo,’ zou keizer Nero hebben uitgeroepen, terwijl hij zich door een slaaf het zwaard in de rug liet stoten. ‘Welk een kunstenaar gaat er met mij heen!’ Geheel ongelijk had hij met zijn laatste woorden niet. Hij trad op als zanger, harpist, toneelspeler en wagenmenner en in de geschiedenisboeken staan dichtregels van zijn hand. Zijn betaalde supporters gaven hem menige ovatie, maar toch heeft hij voornamelijk de rol gespeeld van de meedogenloze, die zich door de zelfberaamde moord op zijn moeder even weinig uit de slaap liet houden als door de geur van de brandende lichamen der eerste christenen, die door hem - als willekeurige vergelding voor de grote brand van Rome - als menselijke fakkels werden gebruikt, bij wijze van straatverlichting.
Toen de opstandelingen onder aanvoering van de fanatieke tovenares Boudicca om een rechtvaardiging vroegen, vertrok de keizer naar de Olympische spelen om met niet minder dan elfhonderd glimmende medailles thuis te komen. Vroegen de staatsgevaarlijk morrende joden in Judea dan niet zijn aandacht? Of de verschrikkelijke Bataaf Julius Civilis, die ergens aan de benedenloop van de lange Rijn onrust zaaide? Hoewel het Romeinse rijk nog niet op het hoogtepunt van zijn macht was, is de dubbelzinnige en grillige regering van Nero (37-68 n. Chr.) de eerste aanzet tot de ondergang van Rome als wereldhart. Zijn regering eindigde met een opstand in Gallië, oorlogjes binnen het rijk en een machtsstrijd die drie keizers binnen een jaar verslond.
De problemen van het naderende verval hebben de politieke roergangers na de keizerkunstenaar niet meer verlaten. Velen hebben zich afgevraagd waarom het rijk niet blijvend in staat was de wereld zijn Pax Romana op te leggen. Daaraan gaat echter de zoektocht naar een verklaring voor de langdurige schittering van het rijk vooraf; het rijk dat, ondanks de nauwelijks hanteerbare omvang na de verwoesting van Carthago en de overrompeling van de Hellenistische rijken, vanaf de slag bij Pydna in 168 voor Christus tot het verval en de plundering van Rome in 410 door de Visigoten, bijna zes eeuwen onafgebroken Europa en omstreken heeft beheerst.
Voor de opkomst van het rijk zijn enkele uiteenlopende verklaringen aan te voeren. Een is het devies van de oude Cato, die geen ander doel kende dan het onderwerpen van de wereld en de vernietiging van de mededingers. Een andere is de goede militaire organisatie en soepele strategie; het opereren in cohorten en garnizoenen ging bijvoorbeeld de kracht van de gangbare Macedonische falanx te boven. Maar doorslaggevend is het feit dat de bewoners van Rome een evenwicht wisten te vinden tussen de bovenliggende en de onderliggende klassen, de Patriciërs en de Plebejers, en dat men daarmee een doordachte, evenwichtige staatsinrichting heeft verbonden. Een systeem van checks and balances, zo noemen wij tegenwoordig de manier waarop in Rome de staatsorganen elkaar in toom hielden. Volkstribunen beschermden het volk tegen de elite, de twee consuls controleerden elkaar, de senaat zorgde
| |
| |
voor continuïteit, de praetor vernieuwde de rechtspraak en rouleerde jaarlijks. Dat systeem maakte in de republiek, tot 27 voor Christus, een stabiliteit mogelijk die het politieke gesprek niet lam legde, maar voedde. Ook toen de republiek werd vervangen door het keizerrijk bleef het Romeinse recht, ondanks politieke inbreuken van hogerhand, zich ontwikkelen. Boven de geschiedenis van de menselijke verhoudingen heeft Rome daarmee een beschermend tempeldak gebouwd. De koele regels van het Romeins recht, plooibaar genoeg om het tot vandaag in een groot aantal landen uit te houden, waren al vrij vroeg bekend bij iedereen die kon lezen. De Wet van de Twaalf Tafelen, waarmee het omstreeks 450 voor Christus is begonnen, was in het midden van de stad tentoongesteld, evenals de edicten waarmee de hoogste juridische magistraat, de praetor, zijn jaarlijkse ambtstermijn inleidde. Er waren niet alleen wetten, maar ook rechters die ze toepasten. Bij die laatsten kon de burger zijn recht halen, wanneer hij daarvoor eerst van de praetor een richtlijn ontvangen had. Zodoende bestond er, ook in het latere wereldrijk, een rechtseenheid die niet alleen praktisch te handhaven was, maar ook de burger in de gelegenheid stelde om voor zijn belangen op te komen. Bij alle waanzin die sommige keizers van tijd tot tijd aan den dag legden, bestond er dus altijd een minimale rechtszekerheid waarvan iedere vrije burger een notie moet hebben gehad. Waar ter wereld kende men voor de gewone burgers het procesrecht? Waar was de wetgeving over eigendom, koop, huur, pacht, vruchtgebruik, mandaat, maatschap enzovoort vergelijkbaar ontwikkeld? Waar was het recht om tussen burgers onderling overeenkomsten te sluiten zo ver uitgewerkt?
Op dit punt heeft het Romeinse rijk echt iets bijgedragen aan de geschiedenis, zoals Griekenland ons zijn mythologie en filosofie heeft gegeven. Rome heeft de ethiek een structurele verankering geboden en - althans voor de vrijen - een houvast in een wereld waarin ziekte, honger en oorlog naar hartelust rondspookten. In de gecompliceerde menselijke verhoudingen van het gigantische rijk was er steeds meer behoefte aan rechtvaardigheid en daaraan kwam het nieuwe normenstelsel tegemoet. Dit Romeinse recht bood lange tijd voldoende tegenwicht aan keizerlijke willekeur om het zeer uitgestrekte rijk in stand te houden. Nog vanuit de doodskist van het Romeinse rijk regeert - met aanpassingen - het Corpus juris civilis, dat de Oostromeinse keizer Justinianus in de zesde eeuw had laten samenstellen. Drie monumentale wetboeken die grote invloed hebben gehad op de wetgeving in de moderne wereld.
De jurist Cassius was een tijdgenoot van Nero en van hem is de regel dat als een pachter door een nieuwe eigenaar van het land werd gezet, hij een financiële claim had op de oude eigenaar. Nero verbande de man naar Sardinië, niet omdat er iets aan het juridisch oordeelsvermogen van Cassius schortte, maar omdat de jurist bij zijn familieportretten een afbeelding bewaarde van de andere Cassius, die honderd jaar eerder samen met Brutus de succesvolle aanslag op Caesar had gepleegd. De zaak is illustratief voor de kracht en de zwakte van het Romeinse rijk. Een jurist die (hoe conservatief ook) een zekere sociale rechtvaardigheid poneert en een keizer die zich niet interesseert voor de inhoud van diens werk, maar hem om willekeurige redenen opzij schuift. Toch had de pachter nu tenminste één poot om op te staan, niet onbelangrijk in een overwegend agrarische maatschappij. Later zou dat minder worden.
Ze waren misschien geen wonderen van humaniteit, maar de Romeinse juristen waren wel rationeel. Zij schiepen een bouwwerk dat, niettegenstaande de vreselijke regels voor slaven, de burgers een voorspelbare rechtsgang gaf. Een aantal keizers regeerde despotisch en het is waar dat sinds de invoering van het keizerrijk het evenwicht in de staatsinrichting verstoord raakte. De senaat en de politieke magistraten, die als volksvertegenwoordigers
| |
| |
golden, verloren hun betekenis. Hoezeer dat ook de verwijdering tussen de top en het groeiende proletariaat uitdrukte, het gebeurde in weerwil van een rechtsstaat die de burger in principe een helpende hand bood, anders dan onder Hitler en Stalin, toen de wet nu en dan geheim was en men veroordeeld kon worden voor misdaden die van tevoren onkenbaar waren. Het Romeinse recht bestreek vanaf 212, toen keizer Caracalla ook de burgers buiten Italië het staatsburgerschap verleende, het hele gebied van de oceaan tot aan de Eufraat. De verbreiding van de christelijke rechtvaardigheid, met de vermaning ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’, heeft de ontwikkeling en toepassing van dit juridisch stelsel ongetwijfeld steun gegeven.
Het Romeinse recht was een uitgekiend stelsel. Het heeft logische en begrijpelijke regels voor het samenleven opgesteld en tot op zekere hoogte ook overeind gehouden. Wat ontbrak er dan bij de opvolgers van Nero? Waarom konden de vijanden van het rijk, ondanks de stevige basis van het recht, de geraffineerde organisatie en de militaire kracht, ten slotte toch de stad brandschatten en het rijk aan stukken scheuren? Het antwoord is de menselijke maat, zowel innerlijk als uiterlijk. Het lijkt erop dat de verhoudingen in het geweldige rijk zodanig zoek waren dat alleen een slinkende minderheid zich nog met de belangen van het rijk kon vereenzelvigen en bij zichzelf kon zeggen: tua res agitur, om jouw zaak draait het.
| |
Het nieuwe rijk van de NAVO
Ook vandaag bouwen wij muren rondom het fort. De ‘barbaren’, zij die de taal van het rijk niet spreken, staan nu niet achter de Rijn, maar zij zwemmen de Straat van Gibraltar over. Zij liggen niet achter de muur van Hadrianus op de Schotse hoogten, maar komen als bollenpellers uit Polen of als prostituées uit Zuid-Amerika. De rollen zijn omgedraaid. Van barbaren zijn wij Romeinen geworden; burgers van een welvarend rijk dat zich achter de grenzen van de navo verschanst tegen de aanrollende golven. De schijnbaar onophoudelijke oorlog in het plotseling voormalige Joegoslavië is akelig dichtbij en het is niet alleen de weerzin tegen die hardleerse Russen die ons in Tsjetsjenië boeit. Ook de angst is het: dat de zaak daar ‘uit de hand loopt’, dat de oorlog vanuit het televisiescherm de huiskamer zal binnenkomen. Er zal toch niet weer een kerncentrale gaan ontploffen, als represaille van een of ander getergd Kaukasusvolk? De oorlog zal zich toch niet via een kettingbotsing met de Balkan gaan verbinden en zijn vuur tot in het centrum van Europa verbreiden?
Echt anders dan de Romeinen pakken we de zaken niet aan. Vliegende brigades worden aan de grenzen ingezet. De term ‘Veilige derde landen’ is uitgevonden om te voorkomen dat er al te veel vreemdelingen binnenstromen. Met degenen die er al zijn hebben we een deal; wij gedogen hen, zolang zij niet betrapt worden op handel in drugs of wapens. Daartegenover staat de opvang in de grote steden, waar wij een begin van inburgering aanbieden. Ik geef toe dat dat beter is dan de slavenmarkten. Maar was het anderzijds ook niet zo dat het duizendjarig bestaan van Rome, in 240, gevierd werd onder leiding van een Arabische keizer? En dat er onder de latere keizers Afrikanen en andere buitenlanders waren? Vanaf de derde eeuw na Christus hing er een zweem van kosmopolitisme rond Rome; een internationalisme dat door verlichte keizers als Marcus Aurelius bewust gezocht werd. In het latere Rome was de Griekse liefde van Nero er slechts één te midden van de vele culturele invloeden.
Wij zijn zover nog niet. De eerste Turkse burgemeester van een West-Europese stad moet nog komen. Wij kijken onze ogen uit in Amsterdamse wijken zoals Bos en Lommer, of Zuid-Oost, de Babylonische onderklassewijken van een onzekere toekomst. In Bos en Lommer hebben de basisscholen een leerlin- | |
| |
genbevolking waar blank Nederland flauwe grappen over maakt.
(‘Buitenlanders kankerlijders!’ Met een rood hoofd mengde de man, een even rode mountainbike in de hand, zich in het straatgesprek. Het was op Plein '40-'45, nog westelijker dan Bos en Lommer, en pas later schoot het door me heen hoe wrang het was dat zich op een plein met die jaartallen zo'n ontlading van vreemdelingenhaat kon voltrekken. Vanwege het hoge aantal stemmen op extreem-rechts aldaar was ik maar eens gaan praten. Keurige tuinsteden, veel groen en betaalbare huren. Is het leven in een van de rijkste steden van de wereld dan zo beroerd? ‘Er moet hier eens een Hitlertje komen!’ riep een vrouw van toch gerijpte leeftijd, met een boodschappentas. Drongen de omstanders verontwaardigd op? Nee, alleen ik vroeg of zij wel wist wat zij zei. Wie zou dit kort na de pijn die in de naam van het plein herdacht wordt luidkeels hebben durven beweren?)
Terugkijkend naar het Romeinse rijk, dat na een lange tijd van interne verzwakking ten slotte bezweken is aan de vijandschap met de oprukkende volkeren, herkennen we de verstoorde verhoudingen in en rond het nieuwe, Atlantische rijk. De behoefte om onze rijkdom in harmonie te brengen met de armoede van de nieuwe barbaren is beperkt: Nederland is met z'n ontwikkelingshulp, ter grootte van nog niet een procentje van het nationaal inkomen, een uitschieter, en zelfs dat procentje staat onder druk. Onze verdraagzaamheid tegenover degenen die zich aan de armoede willen onttrekken door zich dan maar binnen de grenzen van het rijk te vestigen, legaal of illegaal, wekt niet de indruk wezenlijk groter te zijn dan die van de Romeinen.
Slavernij. Zo heette destijds de oplossing voor mensen die door de autochtone bewoners van Rome ‘het schuim’ werden genoemd: de velen die als krijgsgevangenen uit verre landen of van het verarmde platteland naar de grote stad gespoeld waren. Toegegeven, die oplossing staan wij nog slechts de buitenlandse vrouwen toe die in de bordelen opgesloten zitten. Wij organiseren taalcursussen en banenplannen; mondjesmaat en halfslachtig, maar toch.
De werkloosheid onder de allochtonen in Europa groeit en daarmee ook de spanning onder de bevolkingsgroepen. Daarbij komt dat de gekleurde bevolking zich sneller vermenigvuldigt. Niet alleen binnen de poorten van het rijk van de welvaart, maar vooral ook daarbuiten: waar er nu, op onze bol, één blanke tegenover vier andersgetinten staat, zal dat, als de demografen gelijk krijgen, in de loop van de komende eeuw één op vijftien worden. Niet de kleur, maar de armoe is daarbij het probleem. ‘Alleen door intimidatie kunnen wij het schuim eronder houden,’ zeiden de Romeinse senatoren, als zij besloten weer eens een voorbeeld te stellen en de lotgenoten van een opstandige slaaf en bloc te executeren. Want regels zijn regels. Die luidden dat als er in een huis één slaaf in opstand kwam, niet alleen hij maar ook al zijn collega's afgemaakt moesten worden. Wijzen de aanslagen op mensen van buitenlandse afkomst, in zowat het hele moderne rijk inclusief de VS, er niet op dat een vergelijkbaar onderdrukkingsmechanisme nog steeds leeft? En zullen de regeringen, zwetend van angst voor de vreemdelingenhaat, op den duur niet het voorbeeld van de rechtse benden gaan volgen, door zich in het groot van zulke methoden te gaan bedienen? Dan is oorlog het juiste woord. In die zin is de stammenpolitiek van landen als Servië en Turkije niet alleen een bedreiging van het nieuwe rijk, maar misschien ook een draakachtige voorloper ervan. De matte kritiek op de Romeins-ouderwetse manier waarop de twee genoemde landen op de ‘barbaren’ inhakken, is onheilspellend.
Niet alleen in de verhouding met de barbaren heeft het nieuwe rijk moeite het evenwicht te vinden. De aanslag op de natuur gaat onverminderd voort. Het broeikaseffect werd genoemd als een van de oorzaken van de watersnood en ook van de vertraagde komst van de lente in ons land. De vlucht in de produktiegroei kan die crisis niet anders dan aanwakke- | |
| |
ren. Weliswaar wordt op kleinere schaal de vervuiling hier en daar met succes bestreden, maar in het groot beschadigt de vervuiling onze landbouwgronden, sterven dieren- en plantensoorten nog steeds snel uit, ja neemt ook de vruchtbaarheid van het goede mannenzaad af. Is er in dit opzicht misschien dan toch vooruitgang?
De Romeinse beschaving slaagde er ook op het lokale niveau niet in de verontreiniging van het drinkwater, door de loden waterleidingbuizen, en de ontbossing van bergen en streken ten goede te keren. Het milieuprobleem laat intussen wel zien dat wat de menselijke maat genoemd wordt beweeglijk is en afhankelijk van zijn aandachtspunt verspringen moet van het dorps- naar het mondiale niveau. Dat het Romeinse rijk zo immens groot was, vormde wel een bedreiging voor de menselijke maat van zijn organisatie, maar in zijn hoogtijdagen wist men die toch op knappe wijze het hoofd te bieden. Een veel kwetsbaarder punt vormde de slechte verhouding met de barbaren en de slaven, hetgeen duidelijk maakt dat er ook een innerlijke menselijke maat bestaat: de moraal. Die was, toen men de proef op de som nam, niet bestand tegen de haat en het eigen-stameerst-gevoel. En wij, die in een nog complexere knoop van problemen zitten, hebben wij die binnenmaat in de menselijke relaties intussen wel voldoende ontwikkeld?
Het minste dat we kunnen doen, is in de spiegel van het verleden kijken en zien of we geleerd hebben van de Romeinse tragedie, genoeg om een herhaling te vermijden.
| |
Mondiale gemeenschap of de nieuwe middeleeuwen
Zoals we opgemerkt hebben, hadden de meeste boeren in het Romeinse rijk als pachters wel een mogelijkheid zich te verweren als een nieuwe eigenaar of vruchtgebruiker hen van het land wilde zetten. Zij konden zich tot de vorige eigenaar wenden voor schadevergoeding. Maar dat betekende niet dat ze het volgende seizoen het bedrijf konden voortzetten. Ook de jurist Paulus, in de tweede eeuw na Christus, leerde dat de vruchtgebruiker de pachter van het land kon zetten - een toestand die zich na de dood van de oude eigenaar regelmatig voordeed. De regels waren duidelijk, maar zij maakten het niet mogelijk dat zich een welvarende, stabiele klasse van boeren kon vormen. Een griep van de eigenaar moet de pachter immers al angstdromen hebben bezorgd.
Naarmate het rijk zich uitbreidde kwamen boven op dit onzekere lot van de pachter nog eens de ongenadige belastingen in de provincies, zoals die waarvan ook Seneca geprofiteerd heeft. De belastingen waren dus niet alleen hoog omdat er geweldige legers van onderhouden moesten worden, maar ook omdat de proconsuls (de vanuit Rome aangewezen provinciebazen, die zich vaak ook ingekocht hadden) de sestertiën wilden laten rollen. Opstanden waren aan de orde van de dag. De latere keizers, vanaf Diocletianus, gingen er daarom toe over de belastingen eenvoudig op te leggen aan de gemeenten, die dan zelf maar voor de inning moesten zorgen. Zo niet, dan wachtte de betreffende stad verwoesting. De vaklieden, zoals de boeren, kreunden en vluchtten naar andere beroepen; wat beantwoord werd met de onvoorstelbare maatregel dat alle beroepen erfelijk werden verklaard. De sociale samenhang werd blijvend verstoord: de slavenstand werd aangevuld met mensen die praktisch lijfeigenen waren en de onderdrukking was niet opgewassen tegen de sterke onlustgevoelens. In die heksenketel was het niet moeilijk met succes een appèl te doen op het eigen-stamchauvinisme en de walging van het asociale regime.
Tot zover lijkt het er inderdaad op dat wij iets geleerd hebben van de geschiedenis, want in het nieuwe rijk is de positie van de pachter sterk en verloopt de inning van de belasting op een meer humanitaire grondslag; ook al blijft de last van de legers van het imperium zwaar. Goed nieuws, in dit opzicht. Het boerenprobleem lijkt in het nieuwe rijk verschoven te zijn
| |
| |
van de sociale ellende op het land naar de dreiging die de gifspuit achter de tractor voor het milieu oproept. Maar hoe dan ook, het nieuwe rijk staat in zoverre sterker dat er een grote, stevige middenklasse is opgekomen - waarvan ook veel boeren deel uitmaken - die belang heeft bij het behoud van de bestaande orde. Voor enthousiaste volksopstanden van binnenuit, vanwege solidariteit met de nieuwe barbaren, hoeft het nieuwe rijk niet te vrezen. De gegroeide middenklasse lijkt naar de maatschappelijke maat te zijn die de overlevingsbehoefte van een wereldmacht stelt. Het is haar basis.
Anders is het met de verhouding tot de ‘barbaren’. Het rijke Europa en zijn imponerende, overzeese bondgenoot laten toe dat het steeds strakker omsingeld wordt door oorlogen van buitenaf. Het bolwerk tobt met gevoelens van onmacht en schuld. Nog nauwelijks hebben we het ‘Sarajevo-complex’ uitgevonden, of we worden gedwongen ons te bezinnen over een ‘Koerdistan-’, ‘Tsjetsjenië-’ of ‘Algerije-complex’. De nieuwe barbaren vechten het uit aan de grenzen van het rijk, terwijl hele en halve bondgenoten - zoals Turkije en Rusland - olie op het vuur gieten. Het is een ‘Waarom-zijnwij-te-laf-om-in-te-grijpen-complex’. Hadden de Romeinen daarvan ook last toen de Parthen, de Scythen, de Druïden, de Germanen (‘wij’ dus!) de vuisten ophieven? Dat viel mee, hoewel er ook een decadente neiging was om tegen hen huurlegers van andersoortige barbaren in te zetten. Dat bespoedigde het einde alleen maar. Een verschil was dat de genoemde barbaren wel rechtstreekse invasies binnen de grenzen van het Romeinse rijk ondernamen, terwijl het nu bij de conflicten op de Balkan en de Kaukasus gaat om oorlogen binnen de rechtstreekse invloedssfeer van het nieuwe rijk. Maar ook het Westromeinse rijk werd in zijn nadagen getrakteerd op wrede slagwisselingen binnen zijn invloedssfeer - bijvoorbeeld de Hunnen tegen de Ostrogoten en later de volksverhuizingen - zonder dat de keizers nog bij machte waren het heft weer in handen te nemen. Misschien werden zij niet gekweld door een ‘Ostrogoten-complex’, maar ten slotte moesten zij, als gevolg van de volkerenstrijd binnen en buiten de grenzen, de ondergang van Rome wel aanvaarden.
Het was allemaal te veel geworden. En de willekeur van keizers, én het verval van de boeren, én de andere sociale misstanden, én de belastingcorruptie, én de invallen van de barbaren verteerden de levenskracht van het rijk. Het Imperium Romanum scheurde en wist zich alleen nog in het oosten, met Constantinopel als het nieuwe centrum, te handhaven. Zullen wij in de eenentwintigste eeuw opnieuw zo'n scheuring van het heersersrijk meemaken? En vanuit een vuil en geterroriseerd werelddeel weemoedig naar de overkant van de oceaan staren, waar zich het laatste deel van het Imperium Atlanticum eenzaam overeind houdt?
Dat is alleen te voorkomen als het nieuwe rijk zich wezenlijk van zijn Romeinse voorganger gaat onderscheiden in het realiseren van zijn innerlijke menselijke maat en dat laat blijken in het contact met wat buiten lijkt: de vreemdeling, de natuur. Voor het laatste is een bewuste soberheid onmisbaar, om te voorkomen dat bomen en dieren bedolven raken onder onze scheppingen. Voor het eerste die andere moraal, waarover wij aarzelende Romeinen mijmeren, liggend aan de maaltijd en elkaar de bekers doorgevend.
Een andere moraal tegenover de barbaren? In Nederland is de vermaning van Beatrix over de houding van de Nederlanders die in de bezettingstijd de andere kant opkeken als de joden gepakt werden dáárom zo actueel, omdat het massale stemmen op Bolkestein in de buurt komt van diezelfde mentaliteit. Terwijl de naai-ateliers worden gesloten en de allochtonen werkloos worden gehouden is er op grote schaal steun gegeven aan de man die ervoor pleit kinderen van illegale ouders, die dus onvermijdelijk als nieuwe barbaren, al dan niet ondergedoken, door het leven zullen gaan, van school te verwijderen. Toch kunnen we, uit
| |
| |
de antieke geschiedenis, afleiden dat alleen een ander soort rijk levensvatbaar is. Een rijk waarin de oude en de nieuwe barbaren zijn vermengd tot een onlosmakelijk geheel van wereldburgers.
Seneca, de wijsgeer-miljonair die baadde in de opbrengst van de verpachte belastingheffing, was de opvoeder van Nero. Hij was ook diens gids en begeleider in de eerste zeven jaren van Nero's regering: een korte adempauze te midden van de dolle avonturen van de Flavische keizers. Seneca was de grondlegger van de stoïcijnse filosofie in Rome. Hij stelde het leven volgens een moraal van zielerust en broederschap voorop. Seneca (3 v.Chr. - 65 n.Chr.) was balling geweest en kon zich dus inleven in de slaven, bovendien was hij van geboorte Spanjaard. De moraal van de Stoa was kosmopolitisch en humanitair. Het was de keerzijde van de extremiteiten van de keizer; wel aansluitend bij Nero's voorliefde voor de Griekse cultuur, maar zich fel uitsprekend tegen gladiatorengevechten en voorlopers van de stierengevechten en zowel tegen de verslaafde consument als tegen de slavernij. De periode van Nero en Seneca is dus een tweeslachtige geweest; maar ook die lijkt op de tijd waarin wij leven, waarin bijvoorbeeld ontwikkelingshulp vaak hand in hand gaat met neo-kolonialisme.
De nieuwe moraal van de Stoa was een van de inspiratiebronnen van het opkomende christendom en zij vond een hoogtepunt bij keizer Marcus Aurelius (121-180 n.Chr.). ‘God is de vader der mensen en wij zijn allen broeders. Wij moeten niet zeggen: “Ik ben een Athener” of “Ik ben een Romein”, maar: “Ik ben een wereldburger”.’ Deze eerste wereldburger schreef zijn overpeinzingen 's nachts, bij kaarslicht, in de kampen tijdens zijn veldtochten tegen de barbaarse Marcomannen en Germanen.
Kon hij dan de onderworpenen met de punt van zijn zwaard op hun borst bekeren tot zijn opvatting? Net zomin als president Bush erin geslaagd is zijn Nieuwe Wereldorde op te leggen aan Saddam Hoessein. Paradoxen zijn in de politiek moeilijk te vermijden; maar wat de stoïcijnse staatslieden destijds niet gelukt is, vormt dit keer een agendapunt dat niet zonder straf ongerealiseerd kan blijven. Ons rijk zal kosmopolitisch, gebaseerd op de gelijkwaardigheid van allen zijn, of het zal verschrompelen onder granaten, vlaggewapper, benzinedampen. ‘Evenals hij een dwaas is,’ schreef Seneca, ‘die bij het kopen van een paard niet het paard zelf bekijkt maar zijn deken en teugels, zo vervalt hij tot de grootste dwaasheid, die een mens schat naar zijn kleding of naar zijn stand, die als kleren ons omhult. “Hij is een slaaf.” Maar wellicht vrij van geest. “Hij is een slaaf.” Moet dat in zijn nadeel zijn? Toon mij wie het niet is; de een is slaaf van de wellust, de ander van de hebzucht, weer een ander van de eerzucht, allen van de vrees.’ De opvolgers van Nero zijn er niet in geslaagd om deze bevrijdende opvatting om te zetten in een breed gedragen nieuwe maat in de menselijke verhoudingen: de nieuwe moraal van de Stoa.
Bij mijn volgende bezoek aan Plein '40-'45 hoop ik deel te nemen aan het volgende gesprek:
‘Meneer daar is een allochtoon.’
‘Maar hopelijk voelt hij zich thuis.’
‘Maar hij is een vreemdeling.’
‘Laat 's iemand zien die het niet is; de een is vreemdeling van de vrijheid en de ander is vreemd van de natuur. Meer bekend met hamburgers dan met wereldburgers.’
Kortom, het recht van het oude rijk is een oude maar stevige boomstronk gebleken waaruit de eik van een bruikbaar, nieuw recht voortgesproten is; de boeren hebben sinds het oude rijk met vrucht voortgeploegd en hun sterkere positie draagt bij aan de stabiele middenklasse van het nieuwe rijk; maar sinds de val van Rome hebben twee problemen zich nog toegespitst: terwijl de verhouding met de natuur veel riskanter geworden is dan in het oude rijk, staan het nieuwe rijk enerzijds en ‘de barbaren’ anderzijds nog altijd met getrokken, inmiddels haarscherpe zwaarden tegenover elkaar. Die beide levensgebieden vragen om
| |
| |
een morele en politiek oplossing, waarvan de Stoa in de nadagen van het oude rijk ons een schets heeft nagelaten.
Dat wat als filosofie sluimerde, verborgen achter het brute optreden van Nero, is het wereldburgerschap en het is dat wat nu de beslissende, menselijke maat van alle dingen geworden is. Wereldburgerschap in de zin van medeburger zijn van ieder ander mens én in de zin van aardeburger samen met de dieren en planten.
Zetten we de fakkel van Nero op of steken we de kaars van Marcus Aurelius aan? Het laatste werktuig is oud, maar de toepassing ervan op de schaal van een wereldrijk is zinloos. De grote stappen waarvan M. Aurelius alleen kon dromen, moeten worden gezet. De Europese Unie zal verdragen moeten voorbereiden, zowel met Afrika als met de Balkan en overig Oost-Europa, om op de lange duur tot een vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen te komen. Dat zal grondig moeten voorbereid door de economieën in deze werelddelen in fases op elkaar af te stemmen en de sociale tegenstellingen geleidelijk te verminderen. Volksverhuizingen, van arm naar rijk land, zullen voorkomen moeten worden. Onmiddellijk zal in de doelstelling van deze verdragen ook de gemeenschappelijke aanpak van de milieuproblemen opgenomen moeten worden. Dit hele project zal, als de politieke schouders eronder gezet worden, een halve of een hele eeuw vergen.
Mijmeren kan niet langer. Komen we er niet aan toe de morele binnenmaat van het wereldburgerschap te verbinden met de politieke buitenmaat een mondiale gemeenschap? Dan spreken we elkaar weer in de ochtendschemer van de nieuwe middeleeuwen.
|
|