| |
| |
| |
Johan de Boose
Vijf gedichten voor Marina Tsvetajeva
Insomnia
Ik huil niet, nee, ik jaag, ik nijg
naar jou in elk gebaar, gevaarlijk
nijg ik naar de hoogte die je won
en naar de kloof waarin je slapend
sprong. Hoe meer je wandelt in je slaap,
des te slapelozer nijg ik naar een slaap
met jou, waarin ik val als van een hoge vlucht
op steen. Ik nijg met stilte naar de holte
van je stem, met dorst naar de gewijde bron
die uit je lenden welt. Met handen nijg ik
naar de welving van je huid, met bloed
naar bloed, met aders naar de weldaad
van het mes. Ik huil niet, nee, ik vloei
omhoog, stroom langzaam in je droog.
| |
| |
| |
Tijloosheid
Je zeilt de aarde rond alsof ik water was waarmee je enkel paart
als je verdrinkt. Zoveel koloriet, zoveel gevaar, zoveel vernieling
naakt. Zo trek je Rome binnen, alsof je plassen gaat, te voet
en zingend en sacraal, terwijl ik langzaam in mijn woorden
overstroom en in de natte naden van je schaduw klauw:
heb ik je ooit gedroomd of was je dood toen je aan mij verscheen,
nomade tussen tuin en oceaan, geliefde tussen eeuwigheden
leugens? Of was ik zelf gelogen, huurder van de hunker, doder
dan ik kan? Ik bid tot je versteende engelhaar, bewoon
de stofzuil van Sixtijnse tuinen, Rome binnen handbereik. Zo
gaan we samen heen in asblauw licht, in marmermist.
| |
| |
| |
Ziekenlof
Die laatste wandeling - zo gaan geliefden
voor ze scheuren, voor ze stuikt gaat zo
de liefde. Een trage stap - een ijlend uur.
Een wereldreis door straten. De scheikunde
die vuur tot as verminkt, bloed tot heugenis.
Waarvoor vrezen? Voor het ongeneeslijke
van je bezit. ‘Als iemand ons nu zag?’ -
‘Dan ziet hij spoken.’ - ‘Vleugellamme engelen?’ -
‘Nee, kinderen in lakens.’ - Lijken in de wind, ja.
Voor die blaren op je vlerk,
die domme drang om te behoeden.
Voor die doolhof op de bedding van de vont,
van rand naar rand, van de afgrond van je huis
naar de afgrond van het park. En nooit terug.
| |
| |
| |
Ontworp
De slaap niet vatten: zozeer de nacht
Waar ik je wil, daar ben je niet,
en waar je bent, daar kan ik niet,
hoewel ik weet: waar woon je niet sindsdien?
Hoewel ik weet: de hele dag poseer je
in de kamer, portretteer ik je in taal
hoe je daar ligt: geschaakt en nodeloos
en naakt, een offer van ontslapen vlees
en later: offer van papier. Waar ik je wil,
daar ben je niet, al ben je hier in duizelende poses.
Hoe je daar ligt: ontzind!
| |
| |
| |
Emballage
Een stad ligt als een raap verpakt in kranten
binnen handbereik om jou te schenken,
rauwer dan een Lissabon vol slingerstegen
en rioolroest, dikker dan het zwerfslik van
Parijs en kaler dan de kruinen van kasseien
Een stad die naamloos als zwartgalligheid
in ochtendlijke golven bleekwater vergiet
als tranen in de klarinetten van riolen,
een stad gestikt in dromen of aan draden
opgeknoopt en wiegend in de slinger van de wind,
een stad van schoppenvrouw en zot in goten afgedreven,
een stad vol hunker naar de tijd van voor het drab.
Kom dichterbij, neem dit geschenk dat niemand
ooit ontving en dat ik jou verzin
uit de nevel van de Schelde als uit de nevel
van het water dat op Moskou rijmt.
|
|