Leg het goud van het woord in de breuklijn van de nevel.
Leg je beeld op het oeverzand tussen de sterren.
Voorovergebogen, over de opengewaaide as.
Voorovergebogen, over de stilte van de schaduw.
Het landschap wast het aangezicht op het lavaglasstrand.
Leg het goud van het woord in de mond van de nevel.
Leg je beeld in onze handen.
En je openbaart je niet zoals je bent.
En je openbaart je als het verborgene.
En als we onszelf zien in jou, zien we wie je bent, want wie niet is zoals jij, ziet niet wie je bent.
De voetstappen van de schaduwen krassen op het met licht bedekte zand.
De ster steekt de vuren aan in de haarden van de avond.
Het gelaat dat ik zie in mijzelf, is je echo.
[pagina 45]
[p. 45]
2
De nevel opent de kelkbladen van onze schaduw.
De avond verzamelt de lichtstralen tussen de berken.
De zonsondergang is glad als een lege spiegel, een spiegel niet
bestemd voor gezichten, maar voor de bloemen van het
onzichtbare.
O, de verhevenheid van het onzichtbare.
De zonsondergang, verstrengeld in het hertegewei.
Niemand weet wanneer zich de eenheid van onze liefde voltrekt,
want zij is diep als het onzichtbare.
En we weten meer over leven en dood dan de mens kan bevatten,
meer dan de droom kan onthullen.
En we weten dat verdwijnen in de brekingen van de stenen de hoge
roeping is van de horizon.
O, de verhevenheid van het onzichtbare, waarvan we het geheime
leven van de schoonheid ontvangen.
En de stemmen tussen de berken, in het witte opalen landschap van
de spiegelruimte, stemmen beschaduwd door de heldere spiegels
van de rotsen.
Je zegt mij de naam van je ziel.
En ik neem je stem met mij mee, witter dan het licht.
[pagina 46]
[p. 46]
3
De klank van het kelkgras en de zang van het berkhoen, gedrenkt in
de dauw.
De weerkaatsingen van de zoutkleurige oevers verblinden ons.
De witvlakvlinder verglaast in de lavaglasdauw, wierookblauw.
Buigend, met al het onbekende dat de herinnering van onszelf heeft
bewaard, over de heldere schalen die de dagen opvangen en in hun
doorschijnendheid opnemen.
En we voegen onszelf toe aan de stilte, zoals de vruchten in de kor-
ven van de ochtenden zich laten vervolmaken tot ze werkelijk zijn.
Het geheim gelijkt op niets anders dan zichzelf.
Het geheim ziet zichzelf in zichzelf als in een spiegel.
En het geheim openbaart zich aan zichzelf als zijn gelijkenis.
Eindeloos, eindeloos.
En zijn gelijkenis is in ons.
Het geheim van de ziel die reist naar het eindeloze, en het eindeloze
in zich draagt.
[pagina 47]
[p. 47]
4
Het beeld van de mens met de amandelogen, verglaasd in de
harsdruppel.
Doorschijnend als honingsteen.
Op de oevers van de meren roept men, of zit men neer.
Trillend in het verblindende spiegelschrift van het licht op de witte
lavarotsen, zoals berkebladeren trillen na verdwenen voetstappen.
En de leegte van de oevers in de oogspiegels leert ons niets te zijn.
Raak het onbekende aan in de gedaante van het onbekende.
Spreek tot het onbekende met de woorden van het onbekende.
[pagina 48]
[p. 48]
5
Ik ging naar de rand van het landschap, waar de leegte nooit
uitsterft in de oorschelp, waar de leegte zingt in de oorschelp.
En de zwaan verhief zich boven het met avondlicht gevulde
oeverzand.
En de zwaan werd doorschijnend als het kiezelzoutzand.
En de zwaan werd jou, o mysterie.
En ik ging door de rand van het landschap heen, oplichtend als de
avond in het zand, en vroeg: wie ben je?
En je antwoordde: ik ben de gelijkenis tussen wat nabij is en ver is,
tussen wat onzichtbaar is en zichtbaar is.
En ik vroeg: waarom wachtte je op mij?
En je zei: ik ben gekomen om wat onzichtbaar is te verenigen met
wat zichtbaar is en wat ver is te verenigen met wat nabij is.
En je zei: ga binnen in de leegte als in een huis, en spreek tot wat
verborgen is, want wat verborgen is, is wat in je is, en wat in je is,
ben ik.
En je zei: voorbij dat wat in je is, is niets meer.
En de kristallen rand van het landschap scheen door mij heen.
En ik ging binnen in de leegte als in een huis, en reikte mijn gezicht
tot jou, en je gleed door mijn lege beeld heen.
De weerschijn van de verte in de dauw.
De oplichtende wilde achtsterbloem in de lavaglasspleet, wit als ijs.