De Gids. Jaargang 159(1996)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Les Murray De koeien op slachtdag Alle ik staan op voer. De hemel straalt. Alle ik zijn net gemolken. De spenen tintelen nog alle van dat droge, tandeloze gezuig van de kille monden die luid in- in- inslokken en nimmer uitademen. Alle ik die op voer staan bewegen het voer in ik. Eén ik geurt naar behoefte aan de stier, dat zware dringende ik, de rugbeklimmer die geramd de ik achterlaat, overbelast, maar licht en weer vredig, met kristallijn bewegen bij ik binnen. Op natte steen staan, gemolken worden, stilt de kalfspijn in ik. Nu berijdt de ik die node moet ik, huppend, om zich de stier te kennen te geven. De tractor komt aangedraafd met zijn gebrom; de vaarsmenselijke zit erbovenop te hobbelen en met de tractor komt herkauwmassa, grote rollen compact droog voer, luzerne, klaver, boterbloemen, gras, dat afgerukt maar nooit ingeslikt toch herkauwmassa is. Ze loopt over de tractor en daar komt het naar beneden, rol na rol, en alle ik erachteraan, eten het en laten de goede vladen vallen. De vaarsmenselijke geurt naar behoefte aan de stiermenselijke en is boos. Alle ik kijken nerveus naar haar terwijl ze de hond achterna zit die ik dromen dood te spietsen: onze vijand met de lichte losse tong. Ik zouden hem verpletteren in zijn gekerm. Ik, alle kanten op kijkend, verspreiden ik over voer. Eén ik is nog op het erf, de op voer afgestroopte plek. Ik, oud en met zere botten, weinig melk in die ik nu, [pagina 41] [p. 41] likt aan het hout. De oudste stiermenselijke komt eraan. Ik op het volgezeken erf. Een stok steekt uit de menselijke en knalt als de karwats. Ik siddert en valt neer terwijl het vreselijke, het bloed van ik, achter een oor uitkomt. Ik, die andere ik, op de grond en dromend op het lege erf. Alle ik komen aangerend. Het is als het Hete Deel van de hemel waar moeilijk naar te kijken is, dit dat nu achter hout plaatsvindt op het brake erf. Een glinsterend blad, als van de bittere gomboom, is met de menselijke. Het is bezig in de hals van ik en het vreselijke stroomt naar buiten, overstelpend en schuimend. Alle ik doen de Brul. Sommigen springen met stijve knieën vooruit, als om die ergste gruwel op de hoorns te nemen. De wolf-aan-de-kalveren is de stiermenselijke. Spiets de stiermenselijke! Maar de hond en de vaarsmenselijke drijven alle ik ervandaan. Als ik omkijken is het glimmende blad nog steeds in de weer. De hele starre oude ik ligt verschrompeld als de heuvels voer, en een glibberig ik als een enorm kalf komt uit ik te voorschijn. De aasstinkende hond, die kalf van menselijke en wolf is, rent heen en weer en eet kleine bloeddingen die de menselijken rondstrooien en alle ik hollen weg, over geuren, op de hemel af. vertaling: Huub Beurskens Vorige Volgende