De Gids. Jaargang 159
(1996)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Saint-John Perse
| |
[pagina 32]
| |
Als een grote boom in de rafels en vodden
van de vorige winter, in het livrei van een dood jaar;
Als een grote boom, rillend in zijn ratels van
dood hout en zijn bloemkronen van terracotta -
Zeer grote boom die zijn erfdeel heeft
verkwanseld, het gezicht verbrand door passie en geweld
waar het verlangen nog in gaat zingen.
‘O gij verlangen, dat gaat zingen...’ En gaat niet reeds
mijn hele blad zelf ruisen,
Als deze grote toverboom in zijn winterse
hongersnood: beroofd van zijn iconen, zijn fetisjen,
Wiegend het afgestroopte vel, mager schrikbeeld van sprinkhanen;
nalatend, knopend aan de hemelwind flarden van vleugels
en zwermen, loot en pleisterplaats van het hoogste woord -
Ha! zeer hoge boom van de taal, krioelend van
orakels, spreuken, murmelend het mompelen van de blind -
geborene in het pentagram van de kennis...
| |
[pagina 33]
| |
2‘O Gij, door het onweer verfrist... Koelte en
onderpand van koelte...’ De Verteller klimt op de stadsmuur. En de Wind met hem. Als een Sjamaan met zijn armbanden van metaal: Gekleed voor de besprenkeling met vers bloed -
de zware nachtblauwe jas, linten van karmozijnrode faille, en de lange plooien van de kapmantel op de vingertoppen gewogen. Hij heeft de rijst der doden gegeten; in hun katoenen
lijkwaden heeft hij zijn vruchtgebruik gekerfd. Maar zijn woord behoort de levenden; zijn handen de bekkens van de toekomst. En zijn woord is ons frisser dan vers water.
Koelte en onderpand van koelte... ‘O Gij,
door het onweer verfrist...’ (En wie zou dus niet breken, breken met zijn hiel
de betovering van de zang?) Opschieten! Opschieten! Woord van de levende!
De Verteller beklimt de stadsmuur in de
koelte van ruïnes en puin. Het gezicht geschilderd voor de liefde, als voor de wijnfeesten... ‘En Gij hebt zo weinig tijd om nu geboren te worden!’ Vroeger glansde de geest van de god in de opengesneden
levers van de adelaars en in het ijzerwerk van de smid, en de godheid belegerde van alle kanten de dageraad van de levenden. Voorspelling door ingewanden, inspiratie
en trilling van de adem! Voorspelling door het hemelwater en het oordeel afgeleid van rivieren... En dergelijke riten waren gunstig. Ik deed er mijn voordeel mee.
Geest van de godheid voor mijn gedicht! Moge het er nooit aan ontbreken! ‘Begunstigd door de gunstige droom’ was de uitdrukking
om de toestand van de wijze te bevorderen. En de dichter vindt nog steeds toevlucht in zijn gedicht, hij erkent dat deze waarzeggerij voor het gedicht
| |
[pagina 34]
| |
uitstekend is, en alles wat een mens hoort bij het naderen van de avond; Ofwel een mens die naderbij komt tijdens grote
ceremonies waar een zwart paard geofferd wordt. - Spreek als een meester, zegt Hij die luistert. | |
[pagina 35]
| |
3Zeer grote krachten zwollen aan op alle wegen
van deze wereld, ze ontstonden op een hoger niveau dan onze gezangen, in de plaats van twist en tweedracht; En ze veroorloofden zich de vrijheid van de hele wereld -
o hele wereld van de dingen - en ze leefden op de bergkammen van de toekomst als op de kleihellingen van de pottenbakker... Bij het gezang van de hoge vertellingen van de zeewind
droegen ze hun voorkeur voor uitverkoop en bankroet met zich mee; ze beschikten, bij elke staking, over de grote catastrofes van de intellectuelen, En in de haastige passen van de avond, bij de vreselijkste
verwarringen van de geest, stelden ze een nieuwe grootse stijl in, waar onze toekomstige daden zich verhieven; Of ze kibbelden, op ver afgelegen eilanden, over de kansen
van het goddelijke, en tilden zo een dispuut van de EssenenGa naar voetnoot⋆ tot op een niveau waar wij niet bij konden... Door hun toedoen floreerden vergissing en voorspoed, en
de groene sprinkhaan van het sofisme; de vinnigheden van de geest in de omgeving van zoutmijnen en de frisheid van de erotiek bij de ingang van het bos; Door hun toedoen het ongeduld bij verraderlijke oevers van
Dode Zeeën, op de kleurrijke kruinen van de lama's, en op elke wonderlijke heide waar de fabels samenkomen, de grote aberraties van de eeuw... Ze besmetten de zwarte wol van de wervelstormen met
nieuwe invallen, de lage hemel waar de mooie bevelschriften van de verbazing voorbijtrekken. En terwijl ze op alle stranden de zeesterren van verlangen
vermeerderden, beloofden ze zaaigoed en groeikrachtig sap zowel als de heerlijkheid van staartpeper en kruidnagel, Ze beloofden het mompelen en zingen van levende
mensen, niet dat gemurmel der droogte waarover we reeds hebben gesproken. | |
[pagina 36]
| |
Hou op, Verteller!... Ze bliezen bij de poorten van
de Curie. Ze legden de stenen goden op hun gezicht, bedekten de doopkapel met brandnetel en BayonGa naar voetnoot⋆ onder de wildernis. Ze lieten de bronnen onder de braamstruik vrij, en
onder de tegelvloeren van Koningen - in de patio's van het rekenhof en de Kaatsbaan, in de steegjes bezaaid met stempels, incunabelen en brieven van vrouwen. Ze verenigden de woede van de steen en
de twisten van het vuur; dromden samen met de menigte in de grote weldagdige dromen, en tot in de circussen in de voorsteden, om daar de hoogste tent uit elkaar te laten klappen, de haren van het meisje, de Menade, in de war te maken, in de vlucht van zeilen en takelwerk... Ze begaven zich daar waar mannen zonder afkomst komen
en jonge mannen zonder enige aanspraak, onder de meisjes van plezier en de meisjes van de Kerk, op de katholieke Zeeën met de kleur van helmen, degens en oude reliekschrijnen, En in de voetsporen van de Herder en de Dichter
palmden ze onderweg de paarse meeuw van Mormon in, de wilde bij uit de woestijn en de migraties van insekten over zee, als rookslierten van zwervende dingen, en verschaften zo vizier en hemelbed voor de dromerijen van vrouwen aan het strand. Zo groeiden ze aan en floten ze op het
keerpunt van onze tijd, daalden van hoge passen af met
dit nieuwe suizelen waarin niemand zijn ras herkende, En bij het bed der volkeren verstrooiden ze ha! verstrooiden
- hoe ze alles verstrooien! zegden we tot elkaar - ha! ze verstrooiden Bakens en boeien, mijlpalen en gedenkstenen, de bunkers bij de
grenzen en de lantarens op de klippen; de bunkers bij de grenzen, laag als varkensstallen, en de tolkantoren, lager nog, haast met de grond gelijk;
het slagwerk van weleer onder de palmen, op de eilanden van wit koraal, door vogels aangetast; de kapellen op de kapen en de kruisen op kruispunten; driepotige masten en uitkijkposten, schuilhutten, | |
[pagina 37]
| |
scherven en berghokken, bidplaats in het woud en toevlucht in de bergen; omheiningen vol affiches en de Calvariebergen van afval; de oriëntatietafels van de geograaf en de kaarten van de ontdekkingsreiziger; de stapel platte stenen van de lastdierdrijver en de landmeter; of misschien van de muildierdrijver of de bewaker van de lama's? en het prikkeldraad rond de veekralen, de smidse in de openlucht van de veemerkers, de menhir van de sektariër en de grafheuvel van de Landlord, en Gij, hoog gouden hek van de Industrieel, en de bewerkte vleugeldeuren van grote familiebedrijven... Ha! verstrooiend - hoe ze alles toch verstrooien! zegden we tot elkaar
- elk moment en elke stele voor een schuldige, Een avond lang gaven ze ons het kortstondige gelaat van de aarde
terug, waar ze honderd maagden en oerossen opwekten tussen de hysop en de gentiaan. Aldus aanzwellend en fluitend, hielden ze dit
zeer zuivere gezang aan waarvan niemand de kennis bezit. En toen ze de dode werken van de levende
hadden onderscheiden, en het waarmerk van de beste, Zie, zij verfristen ons met een droom vol beloften
die ze voor ons opriepen, op hun ligbedden van zijde, Als priesteressen in hun sluimer en gevleugelde meisjes
tijdens hun metamorfose, ah! als nimfen die ontpoppen tijdens de rituelen van bestuiving - lingerie van vleugels onder hun mantel en bundels vleugels in hun pijlkoker - De nieuwe geschriften, besloten in de grote aardlagen van wat komen gaat... O koelte van de nacht waarin het gevleugelde meisje
zich de dageraad bereidt: op de hoogste kim van het gevaar, op het hoogste vlak Van bladeren en loof!... ‘Betover me
belofte, tot in de vergetelheid van de droom geboren te zijn..’ En gelijk hij die Koningen heeft berispt, zal ik
het gezag van de droom in mij horen stijgen. Dronken, nog meer dronken, zegde jij, door het
verzaken aan de dronkenschap... Dronken, nog meer dronken, door het bewonen van
Het misverstand.
vertaling: Stefan Hertmans |